Engelsche tieranny
(1781)–Anoniem Engelsche Tieranny– Auteursrechtvrij
[pagina 40]
| |
Tweede samenspraak.ZOON.
Is het waar Vader, moet ik de verhaalen, in de Fransche Tieranny vervat, niet allen gelooven? VADER.
(Neen myn Kind: – het grootste gedeelte van die afschuwelyke gebeurtenissen zyn nimmer geschied; en men plaatst dezelven thans, met reden, onder de verdichtselen, door haat en partydigheid verzonnen. In twee Dorpen door de Franschen afgebrand, en die genoegzaam verlaaten waren, kon weinig gelegenheid zyn, tot het pleegen van schandelyke wreedheden.) ZOON.
Dan zyn 'er nochtans eenige ongeregeldheden waarlyk gebeurd? VADER.
(Ja: – Maar denk, wat het vermogen van een staatzuchtig Vorst, als de Religiezucht 'er zig onder mengt, op het Algemeen, dat in Vrankryk tot gehoorzaamheid geboren schynt, kan uitwerken! – Daaden in de voorige eeuw gepleegd, worden in deeze afgekeurd, de stem van den Godsdienst en de Reden verheft zich en heeft zig thans ook in Vrankryk doen hooren, met dat gewenscht gevolg, dat men eenige mishandelingen, aan Neêrlands Inwooneren gepleegd, met afgryzen beschouwt. – Vrankryks uitmuntend gedrag in den laatsten Oorlog, omtrent onze krygsgevangenen, en in andere gevallen gehouden, strekt aan alle Oorlogvoerende Mogenheden ten voorbeeld. – Met één woord, de Franschman, een tot zachte aandoeningen genegen mensch, wordt geen barbaar, dan door de gevloekte kunst, die | |
[pagina 41]
| |
het teverregaande staatsbelang, en het allesoverheerschende bygeloof, in staat is, zynen redelyken geest inteboezemen. De Spanjaarden handelen beschaaft; frederik de groote, en de Keizerin aller Russen, verheffen, door hun vermogen, en een verstandig en redelyk staatsbestuur hunne Ryken tot den hoogsten top van eer. – Ja, joseph de tweede, (om nu van andere Mogenheden te zwygen,) dat uitmuntend voorbeeld der Vorsten, die Edele hervormer, doet ons zien, dat onze eeuw, de beschaafdste, de verlichtste is.) ZOON.
Maar de Engelschen, Vader .… VADER.
(Zyn en blyven dezelfden. – Engeland, ten Noorden van ons gelegen, bestaat uit twee Eilanden, die zeer uitgestrekt, en in Graafschappen, welke voormaals zo veele Koningryken uitmaakten, verdeeld zyn. In de negende eeuw, wist zig een dier kleine Vorsten door list en geweld te verheffen, de overigen te verdryven, en zig Koning der beiden Eilanden te maaken. By dat recht van overheersching, is die verwaande Natie volhard: – zy noemen zig Meesters der Zee, en houden dien eernaam, door de buitenspoorigste geweldenaryën staande. – Ik heb u in onze voorige Samenspraak, schoon slegts in het voorby gaan doen zien, hoe de Britten met ons gehandeld hebben.) ZOON.
Ja Vader: – gy hebt my geleerd en beweezen, dat onze zegen en algemeene voorspoed, daar van de oorzaak was. VADER.
Maar hoe komt het nu, dat de andere Mogendheden van Europa, de Nederlanden niet op dezelfde wyze benyden, en hun niet even kwaadaartig bejegenen? | |
[pagina 42]
| |
ZOON.
Dat weet ik niet Vader. VADER.
(Alle andere Natiën, zyn, gelyk ik zeide, beschaafd; overal is de stem der Menschelykheid doorgedrongen. De Engelschen alléén, zyn, gelyk hunne voorvaderen wild en woest gebleeven: de tillotsons, de hervys, de youngs, de sternes, de lokkes, popes, richardsons, addisons en newtons, Leeraars, die de geheele wereld beschaafd, verlicht en geleerd hebben; hebben vruchtloos hunne kostbaare paarlen, voor deeze wilde zwynen geworpen; geheel Europa heeft zig met de schatten van Wysheid, ons, door die onstervelyke Geesten nagelaaten, verrykt, maar de Engelschen zyn gebleven die zy waren; zo dat men heden, de richmonds en burkes uitgezonderd, zo weinig voorbeelden, van verhevenen, godvruchtigen, en over het geheel redelyk denkende Menschenvrienden, by hen vind, als druiven in Siberiën.) ZOON.
Hoedanig is hunne levenswyze onder elkanderen tog wel, Vader? VADER.
(Gy zult daar over best kunnen oordeelen, na ik u, hunnen onhandelbaaren aart, volgens een hunner eigene Landgenooten, afgeschetst heb. ‘De driften der Engelschen,’ dus spreekt dien Schryver: ‘koomen het naast aan de razerny, de fraaije sexe zelve, deeld mede in deeze gruwelyke onstuimigheid des gemoeds. Men heeft voorbeelden, dat eenige onder haar, door het gezag haarer ouderen, in haare minnaryen gestoord, gezworen hebben, de eerste die zig maar aanbood te zullen aanneemen, en het ook getrouw zyn naargekomen. De vreemdste buitenspoorigheden, hebben | |
[pagina 43]
| |
onder lieden van allerlei rang en staat plaats: en de jeugd geeft aan hunne driften een onbepaald gezag.’ Ga naar voetnoota) ZOON.
Verschrikkelyk! VADER.
(Daar de wetten weinig geëerbiedigt worden, en men de heilige band des Huwlyks dus willekeurig, en onëerbiedig behandelt, moeten de gevolgen, schoon anders alle gezellige deugden uit die waare bron van vergenoeging voortvloeijen, verschrikkelyk weezen.) ZOON.
Heeft dit waarlyk omtrent de Huwelyken plaats? VADER.
O ja: – ‘De schandelykste vereenigingen, zyn in Londen, de hoofdstad van het Ryk, algemeen; – geboden worden in die gelegenheden niet afgekondigd; men heeft 'er bevoorrechte plaatsen, daar men alles trouwt wat zig aanbied, zonder onderzoek en getuigen. Aan 't eind van Westmunster, is een Kapel, daar men zonder verdere omslag voor elf guldens trouwt. Arme Leeraars doen het voor vyf schellingen. – Deeze Huwelyken zyn van kracht, en kunnen niet dan door een Acte van 't Parlement, veel geldverspilling, en groote voorspraak verbroken worden.’ – Pope en richardson, twee hunner voornaamste Zedemeesters, bevestigen, daar zy dit gedrag veroordeelen, de waarheid van myn zeggen. | |
[pagina 44]
| |
ZOON.
Maar zyn 'er in Engeland dan geen wetten, om zulke buitenspoorigheden te beteugelen? VADER.
(De Engelschen kunnen zich beroemen, zeer volmaakte Wetten te bezitten; – maar die dolle Landaart stoort zig zo min aan de Wetten, als aan hen die dezelven handhaven en vormen. – Twee voorbeelden zullen genoeg zyn om myn gezegde te staaven. – Terwyl de Graaf van leicester de hatelykste rol in de Nederlanden speelde, zag men de Engelschen in hun Land Toneelen openen, die gantsch Europa verbaasden. – Maria stuart, Koningin van Schotland, gemalin van hendrik den tweeden, Koning van Vrankryk, en Nicht van elisabeth, Koningin van Engeland, was, na den dood van haaren Gemaal, weder naar Schotland gekeerd, doch genoot zeer onvolkomen, de gewenschte rust, die zy zig van haare onderdaanen beloofd had. Het gemeen, dat nergens op den gantschen aardbodem, wispeltuuriger en onbestendiger is dan daar, vatten de wapenen tegen Haar op; de Legers werden handgemeen, dat der Koninginne wierd verslagen; zy vluchtte naar Engeland, en begaf zig onder de bescherming van haare Nicht elisabeth. – Hier hoopte zy, volgens het recht der bloedverwandschap, hulp en ondersteuning te zullen erlangen; maar neen: elisabeth wier charakter wy hebben leeren kennen, hield de ongelukkige Koningin negentien jaaren gevangen, na welken tyd men haar beschuldigde van handdaadig geweest te zyn, aan eene samenzweering met de Roomsch Catholiquen, om elisabeth, te onttroonen en van kant te helpen. – Veertig Rechters, schoon door maria gewraakt, als zynde eene souvereine Vorstin, en aan geen Rechtsgebied onder- | |
[pagina 45]
| |
worpen, vonden geen zwaarigheid, Haar zonder reden, doodschuldig te noemen. De wreede elisabeth bekragtigde het vonnis. Vruchtloos wendde de Koning van Vrankryk, en de Zoon van maria, welke reeds onder den naam van jacobus de zesde, in zyn moeders plaats tot Koning van Schotland, verheven was, alles aan, om de uitvoering van zulk een haatelyk en schandelyk vonnis te verhinderen. De wreede en bloeddorstige Engelschen, schreeuwden om den moord te willen zien voltrekken, Ga naar voetnoota en de onschuldige maria, de weduwe eens grooten Konings; en gebooren Koningin van Schotland, de schoonste en deugdzaamste Vrouwe van haare tyd, werd op een Schavot, door den Beul, het Hoofd van 't Lichaam gescheiden. – Zy betuigde, tot aan haar laatste oogenblik, nooit op het leven van elisabeth toegelegd te hebben; en stierf met die standvastigheid, welke de vlekkelooze deugd eigen is.) ZOON.
Dit verhaal heeft my getroffen, Vader. VADER.
(Zo moet het elk rechtgeaart mensch doen, myn Zoon. – De tweede gebeurtenis, die ik u verhaalen zal, is een daad, waar van men met recht mag zeggen, dat zy de Engelschen, tot eene eeuwige schande zal verstrekken, en die u hunnen aart duidelyk zal doen kennen. – Karel de eerste, trachtte, op het spoor zyner Voorvaderen, de paalen van zyn Koninglyk gezach uittebreiden. – Het Parlemen daar en tegen wendde alles aan, om de rechten van den Vorst te besnoeijen; hier uit ontstond eerst het misnoegen; doch karel, die alle voortreffelyke eigenschappen bezat, om het Ryk | |
[pagina 46]
| |
gelukkig te maaken, indien slegts zyne onderdaanen minder onhandelbaar en woest geweest waren, gaf van zyne zyde alles toe, bevestigde 's volks voorrechten, ja vermeerderde dezelven Ga naar voetnoota. Dan het Parlement, uit een hoop zinnelooze dweepers bestaande, en door het grootste gedeelte der Natie ondersteund, nam toevlucht tot de wapenen. De Koning versterkte zig mede, en welhaast geraakten de beiden partyen slaags; het burgerbloed stroomde, en karel werd, schoon de kans lang gelyk gestaan had, eindelyk verslagen. – Hy week wel naar het Schotsche Leger, doch dit had reeds de zyde van het Parlement gekoozen; en maakte 'er geen geweeten van, een' Koning, die onder hun geboren was, en hen uitsteekend beminde, op de verraderlykste, en lafhartigste wyze, voor vierhonderd duizend ponden sterlings, aan zyne bitterste vyanden te verkoopen; een daad zo schandelyk, dat de vlek daar van door den tyd nimmer is uittewissen. Karel wierd gevangen gezet, en met de grootste verachting, door het graauw, dat alle wetten en beschaafdheid met voeten trad, behandeld. – Eindelyk kwam het Parlement tot dien stoute stap om 's Konings gedrag in een Rechtsgeding te onderzoeken, Honderd drie-en-dertig persoonen, veroordeelen en vonnisten den Vorst, om door beuls handen het leven te moeten verliezen. Deeze nooitgehoorde rechtspleeging, indien men den moord aan een schuldeloozen en wettigen Koning, dien naam mag geeven, werd in het aanzien van de Engelschen, op een schavot voltrokken.) ZOON.
Welke moordenaaren! | |
[pagina 47]
| |
VADER.
(Ja, Konings moordenaaren. – Overal is de Konings moord een gruwelyk bestaan; maar overal ook is het de misdaad geweest van een enkel ondier, en nergens dan by de Engelschen, heeft men iets dergelyks zien gebeuren, want Karels dood is de misdaad der geheele Natie. – Waar zag men ooit een land, dat meer doordrenkt werd met het bloed van deszelfs bewooneren en heerscheren? De Natuur schynt met het leven dier ongelukkigen te speelen. Hebben nu zulke menschen wetten? en zo zy 'er al hebben, waar toe dienen zy hun anders, dan op dat zy hunne woestheid toonen, door de verachting die zy 'er voor doen blyken.) ZOON.
Zo is het, Vader. VADER.
(Karel was de beste Koning die 'er ooit over Engeland heerschte, trouwens ware hy een tierannig of onkundig Vorst geweest, dit lot zou hem niet ten deel gevallen zyn. – Zyne laatste woorden tegen de Geestelyken, die hem op de moordplaats verzelden, uitgesprooken, zyn genoeg, om u een denkbeeld van zyn verheeven charakter te geeven: Vermaan myn' Zoon, (dus sprak hy,) nimmer mynen dood, op myne Moordenaaren te wreeken. Ga naar voetnoota) ZOON.
Hoe godvruchtig, hoe menschlievend was dit! VADER.
(Voor zyne vyanden in de uuren des doods te bidden, voor al, wanneer 'er uit de bejaaging van wraak, de verschrikkelykste gevolgen kunnen ont- | |
[pagina 48]
| |
staan, geeft, gelyk gy wel zegt, godsvrucht, menschenliefde, vertrouwn op 's Hemels rechtvaardigheid, en standvastigheid te kennen. – Deeze christelyke deugden hebben zyne vyanden hem zelfs niet kunnen betwisten. Een der leden van het Parlement, schoon hy den Vorst mede had helpen doemen, betuigde openlyk, dat karel, alle de deugden en bekwaamheden bezat, die men in een groot Vorst, kon verwachten. – Andere voorbeelden, gaan wy voorby; men zal u, uit verscheidene gevallen, bewyzen, dat de Engelschen, steeds de uitspraaken hunner rechtbanken veracht, schavotten omvergerukt, de beuls verdreeven, de doodschuldigen beschermd, en dikwils den niet ter doodverwezenen, zelven om het leven gebragt hebben. – In het jaar zeventienhonderd drie-en-zeventig, werd een lasterschrift tegen den Koning, door beulshanden verbrand; – daadlyk rukte men, in het gezicht van het gerecht, den brandstapel om, – een uit het Gemeen, las, met denzelfden styl en bewoording, waar mede de Secretaris het vonnis over het lasterschrift had uitgesprooken, een ander geschrift, aan het graauw voor, waarna zy het voorgemelde vonnis der Justitie veroordeelden, en verbranden. Alle de omstanders zegenden dien leezer, en riepen: Lang leeven wilkes, en de Vryheid! – Een enkele Lord gordon, was in het voorige jaar in dat Land, vermogend genoeg, om duizende schelmen, die in oproer en wreedheid behaagen vonden, in zyn belang te trekken, en hun in de verkrachting der algemeene wetten, te doen stemmen; ja in den eersten aanval van hunne dolheid, tot de daadlyke uitvoering van brandstichting, moord, en vrylaating van allerleije gruwelen aantespooren. – Zy die gordon verzelden, braken na alvoorens, de Roomsch Catholique Kerken, die naar uitspraak der wetten gesticht waren, en door dezelven beschermd werden, verbrand te hebben, de gevan- | |
[pagina 49]
| |
genissen open, verwoestte dezelven, en de menigte schelmen, die, van wegen hunne wandaaden, aan de Maatschapy gepleegd, gestraft moesten worden, werden weder op de Maatschapy losgelaaten, of, liever, vryheid gegeeven, van zig over hunne rechtmaatige straf, te wreeken. – Het is waar, een aantal booswichten zyn gestraft; maar de aanvoerder dier gruwelen, een uitzondering in de wet weetende te maaken, is, tegen alle redelyke verwachting aan vrygesproken.) ZOON.
Maar Vader: ik zou denken dat die Lord, als aanvoerder, van al het wanbedryf, met de uitvoerders moest gestraft geworden zyn. VADER.
(Gy hebt gelyk; – maar de wetten der Engelschen keuren niemand strafbaar, die vóór kan wenden, dat hy by het aanvoeren van een misdaad, de gevolgen, hoe yslyk die ook zyn mogen, niet bedoeld heeft. Ik geloof, dat die wet, in veele opzichten zeer goed is; maar deeze uitzondering had by Lord gordon geen plaats. – Meer dan een uit de vergadering hadden de natuurlyke gevolgen van zulk een woeste muitzucht, hem voor oogen gehouden; – doch vruchtloos. – Het geen men voorzegd had, gebeurde; de letter der wet sprak hem te eerder vry, om dat tog de misdaad slegts aan Roomschgezinden gepleegd was, in welken te mishandelen de Engelschen veelal hunnen Godsdienst stellen; terwyl gordons werktuigen (de onnozelen draagen aldaar doorgaans de schuld) gehangen werden.) ZOON.
Hoe gaat het toch wel met de wetten der krygstucht, Vader? VADER.
(Deeze vraag zal de edele Lord Richmond voor my be- | |
[pagina 50]
| |
antwoorden. – ‘Hy zegt, dat 'er geene de minste krygstucht onder de soldaaten wordt gehouden. Dat de barbaarscheid zo verre de overhand onder hen heeft genomen, dat zy onder geene orde meer te brengen zyn: – dat den woesten soldaat de vrye teugel gelaaten, of liefst door de Officieren aangehitst wordt om barbaarscheden te pleegen, die de menschlyke natuur met schande bedekken. In plaats van de troepen tot verdediging van het burgerlyke recht te doen strekken, en te beletten dat zy eenige daaden van geweld pleegen, behalven in daadlyke aanvallen tegen den vyand, waarin men geweld met geweld te keer moet gaan, heeft men hun toegelaaten, huizen te plunderen en te vernielen, weerlooze mannen en vrouwen aantevallen, en baldaadig te kwetsen.’ – Ik heb een echt bericht gekregen vervolgt zyn Edelheid, ‘dat een van onze soldaaten een vrouw de vingers heeft afgehakt, om dat hy haare goude ringen niet schielyk genoeg kon krygen.’ – Deeze godvergetene handelwyze, die het wreed en roofzuchtig charakter der Engelsche Krygsknechten volmaakt afschildert, wordt nog levendiger door den Amerikaanschen Generaal washington, in 't licht gesteld.) ZOON.
Laat my, om der Britten aart en inborst wel te kennen, zulks toch hooren. VADER.
(Het Congres van Noord-Amerika, had in het jaar zeventien honderd zeven-en-zeventig, zeven persoonen aangesteld, om over het gedrag der Engelschen, jegens hunne landgenooten, en derzelver bezittingen, onderzoek te doen, en heeft daar op de volgende berichten bekomen; – zynde dit gebeurtenissen, welken door getuigen, met eeden bevestigd zyn, en waar tegen de Engelschen zig nimmer zullen | |
[pagina 51]
| |
kunnen verdedigen. ‘Overal in Amerika, zyn de vreesselykste spooren, van de onbeschoftste baldaadigheid nagelaaten. – De officieren en soldaaten van 's Konings leger, hebben om het zeerst in wreedheden, trachtten uittemunten. – Men heeft, buiten eenige noodzaakelykheid, uit dolle brooddronkenheid, de schoonste landstreeken verwoest, en inzonderheid het graafschap Westchester, de steden Newark, Elisabeth Town, Woodbridge, Brunswyk, Kingston, Prince Town en Trenton. – Men heeft, openbaare gebouwen omvergesmeeten, de wooningen in de assche gelegd, en de eertyds vruchtbaare, welbebouwde en sterkbevolkte steden, veranderd, in een treurig schouwtooneel, van de jammerlykste verwoesting. – Duizenden, die buiten staat waren van zig te verdedigen, hadden zig op genade overgegeeven; maar men heeft bevonden, dat de Engelschen daags voor den slag van Prince Town, het besluit genomen hadden, van niemand te ontzien. – De behandeling die de menschen toen ondergaan hebben, is zo ysselyk geweest, dat het, 't geloof te boven gaat. – Officieren, en sommigen onder hen van den eersten rang, heeft men zwaar gekwetst, en buiten staat van verdediging gebragt. – Eenigen zyn verminkt, en anderen vermoord geworden. – De Heer rosenberg, een bedienaar des H. Euangeliums, is te Trenton, niettegenstaande, hy knielende zyne moordenaaren op de hartbreekendste wyze om genade smeekte, in koelen bloede, omgebragt.’) ZOON.
Maar Vader hoe zullen de Engelschen immer zulk een gedrag voor god verantwoorden kunnen? VADER.
(Bemoeit een Engelschman zig daar mede, myn Zoon? kan een volk dat de pynlyke ontwaaking van | |
[pagina 52]
| |
hun strafwaardig geweeten, door het buitenspoorig misbruik, der geest- en gevoeluitdoovende dranken, versmoord, verstandig en bedaard over de pligten, die het aan god, zig zelven en hunnen medemenschen verschuldigd is, denken, kan het dezelven in dien zwymeldrift betrachten?) ZOON.
Neen, Vader. VADER.
(De gruuwzaame buitenspoorigheden, die uit de dronkenschap voortspruiten, en waar aan geen volk, zig meer dan de Engelschen schuldig maakt, zyn zeer menigvuldig. Het is genoeg bekend, dat persoonen van allerleye staat en rang, zig daaglyks aan die misdaad schuldig maaken. Een voorbeeld, uit duizenden, kan ik niet voorby te verhaalen. De negende July, van 't jaar zeventien honderd negen-en-zeventig, nam de Hertog van Ancaster, Lord, en Groot Kamerheer van Engeland, des morgens medicynen in: doch, zig kort daar na herinnerende, dat hy des middags verscheidene vrienden ter maaltyd had genoodigd, gebruikte hy een sterk braakmiddel om zyn maag te ontlasten, en zig tot den maaltyd gereed te maaken. – Hy dronk, als een recht Engelschman, dien middag vyf flessen Roode, en zes flessen Champagne wyn, kreeg oogenbliklyk een hevige koorts, en stierf. – By alle Menschen heeft de dronkenschap, die uitwerking, dat zy, na de redeneering verdooft te hebben, de heerschende gemoedsnygingen van den beschonkenen natuurlyker wyze voor den dag doet komen. De drank verdryft de vrees en behoedzaamheid; een Mensch, in dien staat zynde, is zo min bekwaam om zyne zielseigenschappen te bedwingen, als zyn beenen voor struikelen te behoeden. – De wyn maakt den Spanjaard trotscher, – ‘De Franschen gezelliger; – den Duitscher luidruchtiger en onderneemender; – den Hollander vryer, en stout- | |
[pagina 53]
| |
moediger, maar de Engelschen gaan in de beestachtige razerny hunner dronkenschap zo verre, dat zy zig dikwils met eeden verbonden hebben, om de eerste hunner medeschepselen, die hen op den weg mogt ontmoeten, te vermoorden; en hebben hun woord maar al te wel gestand gedaanGa naar voetnoota.’) ZOON.
Maar Vader, kunnen de leeraars in Engeland door hunne zeden die wreedheden niet beteugelen? VADER.
(Neen myn Kind: de Engelschen eenmaal de banden der burgerlyke wetten verbrooken hebbende, belagchen en bespotten den Godsdienst en deszelfs vermogen. – Men ziet in Londen, des nachts, op de voornaamste plynen, de vuilste zonden, en de onnatuurlykste beestachtigheden, zonder eenige stoornis, bedryven. – 'Er gaat byna geen dag om, of de publyke nieuwspapieren, doen elks hart, behalven dat van een' Engelschman, door het verhaalen van gepleegde zelfmoorden, sidderen. – De man op wetten noch Godsdienst achtgeevende, veracht en verlaat zyne vrouw als het hem goeddunkt, en deeze neemt daadlyk tot den moord van haaren echtverbreeker den toevlucht. Om de minste verdrietige voorvallen aan het menschlyke leven verknocht, is het pistool of de strop het gereede werktuig, waar mede de Engelschman zyn lot bepaalt. Zeer natuurlyk heeft een Fransch Schryver een' Engelsch' huisvader, de drangredenen tot den zelfmoord, in den mond, gelegd. – Verbeeld u een man, met den dolk in de hand, zyne vrouw en kinderen, welken geknield rondom hem liggen, dus te hooren aanspreeken. – ‘Ik heb nu veertig | |
[pagina 54]
| |
jaaren achter een dezelfde zon gezien, en thans is het gezicht derzelve my onverdraaglyk. – Wat toch is het leven, en hoe gaat het voorby? – de eene helft van den tyd is men dood, en de andere ongelukkig: men heeft een lichhaam te onderhouden, kinderen op te voeden, een wyf te slaan en schulden af te doen: men wordt geplaagd door de wetten, de modes, het wisselvallig geluk en andere omstandigheden. – Ik walg van zulk een leven, en het is niet mooglyk dat gy 'er meer smaak in zoudt hebben, dan ik. – Ik wil u de gunst bewyzen van 'er u uit te helpen. – Tot wat einde toch zoudt gy leeven? om zulke dwaasheden te begaan als ik begaan heb, om onze vyanden te beminnen, en de liefde te plaatsen daar de haat moet weezen? – Neen laaten wy in de voetstappen van onze braave voorzaaten wandelen. – Hebben zy ons allen geene voorbeelden gegeeven van de verachting, die een rechtschaapen inboorling van Engeland voor 't leven moet hebben? – Uw overgrootvader heeft zig vergeeven, en uw grootvader zig verdronken in een poel: – Zie daar de dierbaare koord waar mede uwe grootmoeder zig heeft verhangen. – Beschouw die heerlyke muuren, overal versierd met tafereelen, die den dood uwer voorouderen vertoonen. – Sommigen van hun hebben zig verwurgd, anderen zig een gloeiend yzer in de harsenen gestooten. Het grootste gedeelte heeft zig op deeze plaats van kant geholpen, en geen van allen heeft naar den dood willen wachten. – Kunnen wy niet zowel als zy het leven afleggen, wanneer 't ons een last wordt? – laaten wy sterven als braave lieden, en onze schuldeisschers te gelyk met de geneesheeren te leur stellen. Terwyl de geheele waereld in onrust blyft, zullen wy dus eene eeuwige rust genieten.’ Wat nuttigheid doen de voortref- | |
[pagina 55]
| |
lykste zedelessen, op zulke barbaarsche gemoederen? – Het geen de youngs, de tillotsons, en clarkes niet hebben kunnen uitwerken, zullen de tegenwoordige leeraars vruchtloos betrachten. – En, och myn kind! hoe zeer moet het een Christen grieven, als hy hoort dat zelfs het gros der leeraaren, door hun gedrag en wandel toonen, dat zy, wel verre van onberispelyk te weezen, integendeel, eigenzinnig, genegen tot toorn en den wyn, vechters, vuilgewinzoekers, en ydelheidspreekers zyn. – Ja ik durf u verzekeren, dat, weinige braaven uitgezonderd, de meeste Predikanten, door hun ergerlyk leven, den Godsdienst, en de zedeleer van christus, meer nadeel toebrengen, dan alle de Deïsten, waar van Engeland vol is, zaamen genomen. – Ik zal niet uitweiden, om u te bewyzen, dat zy zig behalven aan moord en valsche handtekening, ook aan dronkenschap, en ongodsdienstigheid schuldig maaken. – Het zal genoeg zyn, als ik u verzeker, dat hunne onbezonnenheid, woestheid, spotzucht en ongevoeligheid, zelfs by de hoofden der kerk, de Bisschoppen, zo algemeen in zwang gaat dat Mylord richmond, in een der vergaderingen van het Parlement, staande den gehoude oorlog met de Amerikaanen, zig gedrongen vond hunne Hoog Eerwaardens de volgende gegronde verwytingen toetevoegen. – Kunnen wy, dus spreekt hy, ‘ons wel te veel haasten, om van deeze moordtooneelen een einde te maaken? – Ik moet het zeggen Mylords, schoon ik weete dat ik een taal spreeke, die niet naar de hedendaagsche mode is; – daar zal eens een tyd komen, wanneer, elk van ons, voor god rekenschap zal moeten geeven van al het bloed dat 'er gestort is; het bloed van broederen dat wy eerbiedigen en beschermen moeten. – Naauwlyks durve ik my, naar de bank der Hoog Eerwaarde Bisschoppen keeren, om hunne medewer- | |
[pagina 56]
| |
king te eisschen, dat 'er eens een einde gemaakt worde aan de wreede slachting, van Christenen, van Protestanten. – Men lacht om zulke zogenaamde stichtelyke beweegredenen; – ja de Bisschoppen zelven lachgen 'er mede: – Maar zy behoorden te bedenken, dat zy hier voornaamlyk zitten, om ons vredelievendheid, zachtheid en toegeeflykheid in te boezemen; – en dat het staatsbelang, by hen in de tweede plaats moest komen. – Is het niet een openbaare spotterny, dat zy, wanneer een enkele ongelukkige ter dood moet veroordeeld worden, de kamer verlaaten, om dat zy kwansuis in bloedzaaken geen stem kunnen geeven; terwyl zy niet schroomen, hun zegel te hangen, aan bloed besluiten, die aan zo veele duizenden het leeven kosten? – Maar ik heb het reeds gezegd; – drangredenen van Godsdienst en menschlievendheid hebben thans geenen invloed meer.’) ZOON.
Och! – zyn dit navolgers van christus, van Hem die zo nederig zo zagtmoedig van harte was! VADER.
Neen myn Kind: De leiders van dit volk zyn verleiders. – Zy zyn huichelaars en boosdoenders. – Zy verkeeren Gods wetten en ontheiligen het heiligdom. – Zy genieten het vette der aarde, en kleeden zig prachtig: – maar de zwakken versterken zy niet, ook worden de gewondenen door hen niet geneezen. – Zy brengen het weggedreevene niet te rechte, en wenden geen pooging aan om het verloorne weder te zoeken. – Zy zyn moordziek, en vermenigvuldigen de weduwen in het midden van hun. – Daarom staat het te vreezen, dat god, voor wiens aangezicht, zy telkens, met bebloede handen verschynen, hen, door het zwaard, dat zy zo gereed tegen elk wetten, zal doen omkomen. | |
[pagina 57]
| |
ZOON.
Maar waarom, maakt de tegenwoordige Koning, daar de leeraars het noch doen willen, noch doen kunnen, door zyn gezach, geene verbetering in Engeland? VADER.
(De Koning heeft in Engeland byna op alles invloed en vermogen, behalven op het beschaaven en verbeteren van Wetten, Godsdienst en Zeden. – Het Parlement houdt de bestuuring daar over, in handen. – De Koning, is de lastdraager die in weerwil van zig zelven, alles op zig moet neemen, 't welk den raad niet verkiest te draagen. – Niemand heeft myns weetens met meer vrymoedigheid en waarheid, het charakter der tegenwoordige Parlements Leden afgeschetst, dan de Predikant horne. Deeze had in het jaar zeventienhonderd zeven-en-zeventig, den aanval van 's Konings leger op de Amerikaanen, by Lexington, waarby de laatsten het meest geleden hebben, een moord genaamd; waar op de Procureur Generaal uit 's Vorsten naam, voor de rechtbank eischte, dat horne zou gestraft worden. – De rechtspleeging duurde van 's morgens ten negen, tot 's avonds ten zes uuren, hebbende de Heer horne, zyn eigene zaak, met de uiterste vrymoedigheid bepleit, en alleen meer dan vier uuren achter elkander gesproken. – ‘Hy beschouwde het Parlement als grootendeels bestaande, uit een verachtelyke hoop omgekochte huurlingen; 's Konings leger als struikroovers en moordenaars; de Staats-Ministers als overgegevene schurken, die uit een snood eigenbelang, de geheele natie in het verderf nederstorten; de Procureur Generaal, als een oppasser uit een bordeel huis, die op bevel zyner Meesters, de schaamtelooste dingen moest uitvoeren, zo dat geen man, die eenig gevoel van eer en deugd had, zulk een haatelyke en verachtelyke post zou | |
[pagina 58]
| |
kunnen waarneemen.’ – Aan deeze en dergelyke gegronde verwytingen stoort het Parlement zig niet, integendeel, zy vermeerderen op het spoor hunner voorzaaten, hunne boosheden en gruwelen.) ZOON.
Maar Vader, gy hebt my wel veele voorbeelden van onmenschlyke boosheden, van brandstichtinge, roveryen, ja zelfs van eenige moorden verhaald. Maar van byzondere uitgezochte wreedheden, daar van heb ik u nog niet hooren spreeken. VADER.
(Gy bedoelt zekerlyk zulke barbaarschheden, die, zonder bewys van waarheid, in de Fransche Tieranny, met menigte zyn verzonnen? – wel nu: – ik zal u in het vervolg zo veele waarachtige gebeurtenissen van dien aart mededeelen, dat gy zult beeven myn kind, over de wreedheid waar toe zig de natuur van eenen Engelschman kan verlaagen.) ZOON.
Zeg my die Vader; op dat ik hun al myn haat en verachting doe blyken. VADER.
God bewaare my, myn Zoon, dat ik, tot zulke onchristelyke einden, u de geschiedenis van het hart der Britten, zou leeren kennen, wy mogen volgens de Godlyke wet van onzen Verlosser, onze vyanden niet haaten, noch hun, als zynde onze natuurgenooten, verachten. – Het is ons wel geoorloofd onze naasten tegen de roovers en moordenaars te waarschouwen; ja zelfs derzelver booze aanslagen, der wereld te ontdekken. Maar wy mogen geen vuur van den hemel afbidden, om hen daar door, voor tyd en eeuwigheid ongelukkig te maaken. | |
[pagina 59]
| |
ZOON.
Vergeef my myne drift, Vader! ik zal myn best doen om voor de Engelschen te bidden en hen weldaadigheid te bewyzen. VADER.
(In het eerste geval, zult gy het voorbeeld van christus volgen, die aan het doodlyk kruishout voor zyne vyanden bad en uitriep, Vader vergeeft het hun, want zy weeten niet wat zy doen. – En in het tweede zult gy, door eene lafhartige wraak, niet met wederwraak te vergelden, toonen, dat den Hollandschen aart, u, en ons allen, nog op dezelfde wyze bezielt, als eertyds den onvergelykelyken zeeheld, de ruiter.) ZOON.
Wat is 'er dan toch gebeurd, Vader? VADER.
(Ik zal het u verhaalen. Karel de tweede, zond in het jaar zestienhonderd vier-en zestig, een smaldeel van twee-en-twintig schepen naar de Kust van Guinea, en beval het schelms opperhoofd, holmes naamlyk, wiens aart en inborst ik u reeds beschreeven heb de bezittingen van de Westindische Compagnie aldaar, wegteneemen, schoon het in een tyd van volle vrede was. – De Engelschen verbonden zig met eenen jan kabesso en de Negers van Adja, om niet alleenlyk de Hollanders, op de medogenlooste wyze van hunne eigene goederen te berooven, en in de gevangenis te folteren; maar zelfs om het Hollandsch Guarnizoen, na men hun het leven toegezegd had, op de beestachtigste wyze te mishandelen. – De godloosheid verhefte zig hier ten hoogsten trap: – ja het scheen, of de geest der boosheid, al zyn vermogen beproefde, om zyne volkomene overwinning op het hart der Britten, te volmaaken. – De moordlust begon | |
[pagina 60]
| |
allereerst, met veertien menschen van het leven te berooven; doch frans selwyn, de oversten der Engelschen, niet voldaan met zyne schuldelooze en overwonnene medeschepselen, door eenen oogenblikkelyken dood, van het dierbaar leven te berooven, vond welhaast een middel uit, om door zyn duivels rot geholpen, dit veel te voortvaarend moorden, in de langzaamste en wreedste foltering te veranderen. – Zekere Sergeant, hunne barbaarsche razerny ten deel vallende, werd, zonder deernis, eerst de vingers, toen de neus, en daar na het hoofd afgesneeden. Het zelfde lot viel mede eenen Konstapel ten deel, met dat onderscheid, dat men hem in plaats van de vingers, de ooren afvilde.) ZOON.
ô Myn god! VADER.
(Verbeeld u de jammerklagten, welke die elendigen uitboezemden! doch een Engelschman, weet, als hy zig met het bloed zyner natuurgenooten bezoedeld mag zien, van aandoening noch medelyden. – Een soldaat, door die monsters aangetast, werd op den grond gesmeeten, en terwyl hy in de benaauwdheid zyns harten, tot god om hulp schreeuwde, met een verroest Bootsmans mes, de keel afgezaagd.) ZOON.
Dat zyn barbaaren! VADER.
'Er zyn geen gepaste woorden te vinden, om deeze gruwelyke daad, met alle vereischte kracht te beschryven. – Roep uwe verbeelding te hulp myn kind! En bedenk, hoe aaklig de bloedtooneelen waren, welken die schelmen van tyd tot tyd openden. – Hier zag en hoorde men, de weerloozen, by het hair vloekende langs den bebloeden grond sleepen | |
[pagina t.o. 60]
| |
moord op de kust van guinea.
P:W:
C:B:
Zie Nêerlands weerloos volk, van't Levenslicht berooven.
De Britten zyn hier Beuls, en de Aarde is't moortschavot.
Deez' Monsters, gaan in't wôen, den tyger zelfs te boven;
Maar het vergooten bloed, roept, eeuwig wraak! tot God.
| |
[pagina 61]
| |
en als zwynen den keel afstooten. – Daar werden de hoofden, armen en beenen der verslagenen van het lichaam afgescheiden: selwyn, gaf op de sterkte van Annemabo, aan de Negers verlof, om de verstorvene en reeds der aarde toebetrouwde lyken, uit haare rustplaats te rukken, de hoofden, van de half verteerde lichhaamen, naar het hart uitgetrokken te hebben, aftehakken, op pieken te steeken, en als Engelsche Glorie tekenen, op weerelooze en doode Hollanders bevochten, rond te draagen Ga naar voetnoota – Maar laat ik voor het tegenwoordige niet langer stilstaan, by voorwerpen, die de menschlykheid doen sidderen. – Neen myn Zoon; laat ons, het gedrag van Neêrlands grootsten zeeheld, van de ruiter, beschouwende, ons getroffen hart herstellen. ZOON.
Wat verrichtte die groote man? VADER.
(De Staaten, vruchtloos aan karel geklaagd hebbende over deeze geweldenaryen, werden genoodzaakt den Admiraal de ruiter, welke met een esquader schepen te Mallaga lag, overtezenden om ware het mogelyk, den moedwil der Engelschen te beteugelen. – Welhaast was die dappere held op de kust van Guinea Overwinnaar; doch die groote man, die Christen, rekende het te ver beneden zyn eer en waardigheid te zyn, op ontwapende gevangenen te woeden, en de Engelschen de bedreevene wreedheden betaald te zetten. – Integendeel, deed hy de menschlievende aandoeningen van eenʼ Hollander, jegens de weerloozen blyken: de beroofden ondersteunde hy, de gevangenen werden op zyn bevel verkwikt; weezen en wedu- | |
[pagina 62]
| |
wen vonden aan hem een vader en man. – Met één woord, de ruiter vermeerderde Engelands schande, door de zachte wetten van god, en die van Nederland optevolgen. – Wat dunkt u myn Zoon, zyn de evengemelde voorbeelden, vooreerst niet genoeg, om u den aart en inborst der Engelschen Natie, over het algemeen te doen kennen? – Hunne zeden zyn barbaarsch; voor hunne Wetten en Godsdienst, hebben zy noch ontzach, noch eerbied; – zelfs hunne vermaaken, draagen allezins het kenmerk van onbeschaafdheid en woestheid. Addison zelf zal myn zeggen bevestigen. ‘Onder alle kunststreeken, die men gewoonlyk te baat neemt, om de gemoederen tot schrik of medoogenheid te verwekken, is ʼer geen zo ongerymd, zo barbaarsch, en die ons meer aan de verachting van onze nabuuren blootstelt, dan die vervaarlyke moordenaryen, welken zig gestaadig in onze Toneelspellen openbaaren, vermaak te scheppen in menschen te zien doorsteeken, op paalen, of op de pynbank te zien zetten, of door vergift ombrengen, is buiten alle tegenspraak, een teken van een bloeddorstigen en wreede inborst. En dewyl zulke bedryven op het tooneel, en in ons gezicht gebragt worden, neemen de oordeelkundigen, die zig (en met reden) verbeelden dat dergelyke vertooningen ons tot groot vermaak verstrekken, hier uit gelegenheid, om ons als een zeer bloedgierig volk uitteschilderen. Het is immers niets vreemds, het Engelsch Tooneel, ten einde van een Treurspel, opgestapeld te zien met lyken, en de kleêrkassen van onze Toneelspeelers, vervuld te zien, met dolken, sabels, raderen, koppen om gift te bereiden, en veel andere dergelyke moordtuigen meer Ga naar voetnoota.’ Gy kunt uit deeze elendige en wreede wyze van zig te vermaaken, alle hunne ove- | |
[pagina 63]
| |
rige uitspanningen, die het zelfde kenmerk vertoonen, afmeeten. – Voor tedere, zachte en menschlyke aandoeningen, is het hart van een Engelschman niet vatbaar. – Ik geloof niet myn Zoon, dat ʼer een volk onder de zon gevonden wordt, by welk men een voorbeeld zal aantreffen, dat in ongevoeligheid, en in het volmaakte Tierannische, gelyk staat met het geval dat ons richard steele verhaalt, en waar uit gy niet dan met een siddering zult verneemen, waar toe de verachtelyke geest van een Brit bekwaam is. – De geschiedenis, die steele zegt uit den geloofwaardigen ligon in zyne Historie van de Barbados, genomen te zyn, is aldus, – thomas inkle, derde zoon van van eenʼ rykʼ Koopman te Londen, omtrent twintig jaaren oud zynde, begaf zig den zestienden Juny, zestienhonderd zeven-en-veertig, in Duins op een Schip, de achilles genaamd, ʼt welk gereed lag naar de Westindiën te vaaren. Inkle deed dien togt, met oogmerk om zig door den koophandel te verryken; doch geduurende zyne reis kreeg het scheepsvolk gebrek aan levensmiddelen. Zy liepen om dit gebrek te vergoeden op de Kust van Amerika, in een kleinen baai, binnen, maar werden, aan land gestapt zynde, door een bende Indiaanen overvallen, welke een groot gedeelte der Engelsche Manschap dooden. – Inkle, die mede van de party was, had het geluk van te ontvluchten, en zig in een Bosch, agter een kleine hoogte te verbergen. Na hy aldaar een wyl tyds geweest was, kwam ʼer eene jonge naakte Indiaane te voorschyn; beiden waren zy over deeze ontmoeting, verwonderd en begonden elkander wel haast met een gunstig oog te beschouwen. – Jariko, dus was de naam van het Meisje, vatte de tederste gevoelens voor inkle op, zy begon voor zyn leven bevreesd te worden, bragt hem in een afgelegen hol, en geleidde hem, na hem aldaar met de lekkerste vruchten gespyst te hebben, naar een springbron, om te drinken. Zy be- | |
[pagina 64]
| |
toonde hem in alle opzichten de tederste blyken van haar getroffen hart, haar leven geduurig in gevaar stellende, om het zyne te behouden. Ik ga een menigte gedienstigheden, die een barbaar voor altoos aan haar zou verbonden hebben, voorby. Niets was voor de jonge Indiaane streelender, dan het denkbeeld hoe zy zyn leven gered had, en niets was voor haar van meer belang, als het zelve tegen den aanval haarer landgenooten te bewaaren. – Zy had reeds eenige maanden, met dergelyke tedere blyken van haaren beminnelyken geest doorgebragt, wanneer zy niet verre van de Kust een Schip ontdekte. Inkle had haar met die hoop, en duizende belofte van zyn dankbaar hart, gevleid, indien zulk een gewenscht geluk hun mogt gebeuren; – daarom vloog jariko om den Engelschman die heuchgelyke tyding te brengen. – Men richtte aan de zeekant een teken op, om het scheepsvolk, hun verlangen te kennen te geeven; ʼs nacht werden zy door de Engelschen van dat Schip, ʼt welk naar de Barbados steevende, van ʼt strand afgehaald, en aan boord gebragt. – Verbeeld u de blydschap van jariko! – vol van hoop, om zig haast bevryd te zien van alle haare benaauwdheden, en een ongestoorde vreugd te zullen genieten, waren de strelendste denkbeelden van dat beminlyk schepsel de allergevoeligste. – Maar weinig kon dat door blydschap verrukt, Meisje zig verbeelden van welke ontwerpen het hart van inkle, voor wien zy haar vryheid, land en maagschap had opgeofferd, zwanger ging. – De beweldaadigde Engelschman, zig den verloorenen tyd, waar in hy zyn voordeel had kunnen behartigen, te binnen brengende, versmoorden in zyn ziel de gevoelens van menschlyke aandoening, en naar maate hy de barbaarsche kust, werwaards de bestemming van het Schip was, naderde, werd hy ongevoeliger: wreedheid was de eerste, en belangzucht de tweede reden, om zig op de voor- | |
[pagina 65]
| |
deeligste wyze van jariko te ontdoen. – In de Barbados, worden aan de zeestrand, de menschen, even als hier de paarden en ossen, verkocht. – Hy stelde jariko onder het getal der slaaven en slavinnen; dat monster, bevoordeelde zig, met het voorwerp dat hem het leven gespaard had. – Geen traanen hielpen die ellendige: – vruchtloos kroop zy voor haaren beul in het stof, en omarmde zyne knieën; – te vergeefsch hiel die rampzalige hem vóór, dat zy de vrucht van hunne tederheden onder haar hart droeg; hy, ongevoeliger voor alle andere inzichten, dan voor die van zyn baatzucht; – deed met die bekentenis van haare zwangerheid zyn voordeel, en bedong grooter som van den man die haar kocht, en aan wien hy haar leverde, dan hy te vooren geeïscht had Ga naar voetnoota.) ZOON.
ô Vader; laat my van myne ontroering, eer gy vervolgt, een weinig bedaaren. |
|