Engelbewaarder Winterboek 1979
(1979)– [tijdschrift] Engelbewaarder, De–
[pagina 145]
| |
Levensleed of anders zijn dan anderen
| |
[pagina 146]
| |
opvattingen te bestrijden en het publiek te wijzen op de schadelijke invloed van hun propagandageschriften en van de homosexuele roman. Hier een voorbeeld van bestrijding in een populair handboek uit die tijd over het geslachtsleven van man en vrouw: ‘Hoezeer het ook te betreuren is, dat de pornografische drukwerken tegenwoordig bij groote massa's worden verspreid, zonder dat wij voldoende wapenen hebben tegen de onreine vervaardigers van dien giftigen kost, is dit geen reden, de homosexueele literatuur onschadelijk te beschouwen. Iedere soort doet op haar eigen terrein schade. Toch achten wij het nog minder nadeelig, als jonge lieden door normale pornografische geschriften te vroeg tot sexueele overtredingen komen, dan dat homosexueele romans en propagandageschriften uit een sexueel nog labiel jongeling of meisje een voor hun geheele leven homosexueel persoon maken. De populaire literatuur der homosexueelen, die zoogenaamd licht over het vraagstuk moet verspreiden onder de groote massa, verspreidt die nare geschiedenis over breede kringen; haar leer over het aangeboren, onveranderlijke karakter der homosexualiteit kweekt in vele hoofden van jongelieden met labielen aanleg de overtuiging, dat ook zij geboren homosexueelen zijn. Het is de vloek van ieder wetenschappelijk werk over sexueele onderwerpen, dat het van tijd tot tijd misbruikt wordt. Daardoor hebben zelfs mannen als Krafft-Ebing en Moll dikwijls veel schade berokkend. Dat is eenvoudig niet te vermijden. Maar de propagandistische oproepingen, mededeelingen en verhandelingen der homosexueelen zijn heel wat gevaarlijker dan de moeilijk toegankelijke geleerde werken.’Ga naar eindnoot1. Opvallend is dat in die tijd wetenschappers en literaire schrijvers één front vormen bij het propageren van nieuwe ideeën over sexualiteit in het algemeen en homosexualiteit in het bijzonder.Ga naar eindnoot2. Von Römer, de arts die zich inzet voor het lot van de homosexuelen, schakelt in een ‘propagandageschrift’ de literatuur in om zijn medisch betoog te illustreren en op dramatische wijze voor zijn lezers en hoorders invoelbaar te maken. Uitvoerig citeert hij in zijn rede Ongekend leed, gehouden voor de vereniging ‘Rein leven’ uit het drama Jasmijnbloesems van Ludwig Dilsner en wel de akte, waarin het gesprek voorkomt tussen een dominee en een jongen, die bekent homosexueel te zijn. De jongen wordt door de dominee veroordeeld en pleegt tenslotte zelfmoord.Ga naar eindnoot3. Hoezeer literatuur en wetenschap hand in hand gaan bij de bestrijding van de vooroordelen ten aanzien van homosexualiteit blijkt ook uit het voorwoord van Georges Eekhoud bij de roman Pathologieën uit 1908 van Jacob Israël de Haan. Naar aanleiding van diens eerste homosexuele roman Pijpelijntjes uit 1904 merkte hij op: ‘Met een ontroerende waarheidsliefde en een groot kunstvermogen, maar ook met buitengewoon veel tact, die van maathouden weet, beschreef deze kunstenaar ons toen een deel van het leven van twee zenuwongezonde jonge mannen, die tot de groep van bijzonder verstootenen en misdeelden der liefde behoorden, te wier gunste de openbare meening, vóórgegaan door de wetenschap en vooral de letterkunde, zich nu eindelijk iets meer billijk begint te toonen.’ In dat verband verwijst hij naar de Franse literatoren die | |
[pagina 147]
| |
het opnemen voor Oscar Wilde en citeert hij een mening van de wetenschapper Von Krafft Ebing over homosexualiteit. Hoe belangrijk het woord van de wetenschap voor de schrijver was, blijkt wel uit het feit dat De Haan hardnekkige pogingen doet om arts-schrijvers als Aletrino en Van Eeden over te halen om bij zijn romans een inleiding te schrijven of een opdracht te aanvaarden.Ga naar eindnoot4. Die namen vóór in het boek moesten de publikatie legitimeren. Van een relatie, zij het van andere aard, tussen wetenschap en homosexuele literatuur is er ook sprake in het geval van Couperus. Couperus had van Von Römer o.a. diens Ongekend leed en Über die androgynische Idee des Lebens gelezen en vroeg zijn uitgever Veen om Von Römer een presentexemplaar te sturen van De Berg van Licht, de roman uit 1905 over de homosexuele priesterkeizer Helegabalus.Ga naar eindnoot5. Hoe werd op de romans van De Haan en Couperus gereageerd? Over het algemeen negatief. Tak ontslaat in 1904 De Haan als medewerker bij Het Volk na het lezen van Pijpelijntjes. Veelzeggend is dat de arts-sexuoloog Aletrino en De Haans verloofde Johanna van Maarseveen bijna de gehele eerste oplaag van dit boek opkopen om geen schandaal te verwekken. In onderwijzerskringen wordt De Haan het leven onmogelijk gemaakt. Met Pathologieën enige jaren later is het niet veel beter gegaan. De roman wordt doodgezwegen of wordt een enkele maal wel besproken, maar dan ook fel aangevallen, zoals door Frits van Raalte in De Amsterdammer. En dat ondanks het feit dat De Haan in het laatste boek aangeeft dat hij homosexualiteit min of meer als afwijking ziet, de held gebukt gaat onder schuld- en zondebesef en de afwijzing van de vader als pijnlijk en zeer problematisch ervaart. Couperus had het met De Berg van Licht wel iets gemakkelijker. Het feit dat het hier een historische roman betrof, zich afspelend in een ver verleden, zal wel de oorzaak geweest zijn dat het hier geen rel werd, al waren er natuurlijk wel allerlei verontwaardigde reakties. In De Nieuwe Arnhemsche Courant: ‘Dit boek is in de hoogste mate immoreel, niet omdat het ingaat tegen valse begrippen van zedelijkheid, maar omdat het, tegen de natuur, verheerlijkt en idealiseert het ziekelijk abnormale, monstrueuze. Ons volk, onze taal, onze letterkunde hebben dringend behoefte aan regeneratie, veredeling, verfrissing.’ In Onze Eeuw wordt gesproken over ‘de modderstroom van onkuischheid, vraatzucht, laffe levenszatheid’. In het christelijk Ons Tijdschrift wordt de roman pervers genoemd: ‘Juist omdat het boek zoo pervers is, acht ik het onraadzaam mijn oordeel te bewijzen’.Ga naar eindnoot6. Couperus schreef aan zijn uitgever Veen: ‘Zend mij s.v.p. zoo veel mogelijk kritieken en uitscheldpartijen. Zijn ze interessant, dan schrijf ik er na een brochure, als studie hoe een roman over homosexualiteit in Holland ontvangen wordt. Geen antikritieken, maar een placide brochure! Hier in Frankrijk is het motief een motief als een ander, maar bij ons is het natuurlijk verboden waar...’ Van die brochure is het nooit gekomen. Bastet denkt omdat ‘de Nederlandse kritiek over De Berg van Licht niet veel bijzonders in het midden heeft gebracht’.Ga naar eindnoot7. | |
[pagina 148]
| |
![]()
Eerste pagina van het door Couperus geschreven prospectus voor De Berg van Licht
| |
[pagina 149]
| |
![]()
Uit het politiek-literaire spotblad De Ware Jacob van 2 juli 1904, dat voortdurend aanvallen deed op Jacob Israël de Haan en toespelingen maakte op zijn homosexualiteit.
| |
‘Pijpelijntjes.’
Reeds lang had in de krant gestaan:
‘Het nieuwe boek van Joop de Haan
‘Zal binnenkort in 't licht verschijnen’.
Geen boek was 't voor z'n ‘lieve kleinen’,
Want er stond ‘Pijpelijntjes’ op.
(De prijs was: ingenaaid drie pop).
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
Zoodra dat boekie was verschenen,
Ging 'k naar een boekverkooper henen.
Eerst in ‘de Kalv'’ toen op ‘'t Rokin,
'k Liep zelfs d' Oudmanhuispoort eens in.
Maar wáár ik speurde, hoe ik zocht,
Steeds was het antwoord: ‘Uitverkocht!’
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
Ik hoorde nog dienzelfden dag:
Jacob de Haan heeft zijn ontslag
Aan 't ‘Volk’ als kind'renredacteur.
Of P.L. Tak hem wees de deur
Of dat - ie 't uit z'n eigen nam
Is niet bekend in Amsterdam.
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
En 't Zondagsblad van 't ‘Volk’ zee:
De heer de Haan doet niet meer mee’.
Ik dacht: ze noemen hem ‘meneer’
Nu is hij geen ‘Genosse’ meer,
Geen ‘citoyen’, ‘partijgenoot’
Hij is voor ‘de beweging’ dood!
Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
Wat er toch in dat boek mag staan!
En nu heb ik geen rust noch duur,
Dat boek maakt heel mijn leven zuur.
Eén exemplaar slechts van dat werk.....!
Stop dan gerust mij onder 'n zerk,
Waarop mijn grafschrift is te lezen;
Die laatste woorden zullen wezen:
‘Die Joop de Haan, die Joop de Haan,
‘Dat heeft-ie met zijn boek gedaan!’
Peer Waarnemer.
| |
[pagina 150]
| |
![]()
Brief, zogenaamd van Jacob Israël de Haan aan ‘Jacob’ (van De Ware Jacob), met spotprent (29 maart 1908).
NOG EEN INTIEM BRIEFJE. | |
[pagina 151]
| |
![]() | |
[pagina 152]
| |
De reakties op de boeken van De Haan en Couperus geven iets weer van de atmosfeer, waarin deze auteurs moesten schrijven en waarin hun boeken ontvangen werden. Na deze literaire kanonnen wordt er in diezelfde jaren door een onbekend auteur nogmaals een poging gedaan via de roman de publieke opinie over homosexualiteit te wijzigen.
In 1911 verschijnt de roman Levensleed van de auteur M.J.J. Exler. Het tendens-karakter van het boek komt in de ondertitel al tot uiting: een boek voor ouders. Dat het boek wil leren en informeren blijkt ook uit het literatuurlijstje, achterin opgenomen. Het bevat zowel letterkundig als wetenschappelijk werk over homosexualiteit. Naast Von Krafft Ebing, Hirschfeld, Von Römer en Aletrino worden o.a. Couperus met diens De Berg van Licht, Eekhoud met Escal-Vigo en Oscar Wilde met diens De Profundis genoemd. Opmerkelijk is dat de twee geruchtmakende romans van De Haan niet worden opgenomen. Dat Exler ze niet gekend heeft, lijkt erg onwaarschijnlijk. Voor de hand liggender is dat het beeld van de homosexueel, zoals De Haan dat in zijn romans naar voren bracht (de beruchte sado-masochistische taferelen in Pijpelijntjes bijvoorbeeld), weinig overeenkwam met het idealiserend beeld van de vergeestelijkte homo van Exler. In tegenstelling tot Jacob Israël de Haan lukt het Exler een vooraanstaand wetenschapper over te halen een voorwoord te schrijven; het is niemand minder dan Magnus Hirschfeld. Deze beroemde Duitse sexuoloog uit Berlijn was de stichter van het in 1897 opgerichte Wissenschaftlich-humanitäre Komitee, dat over de gehele wereld opkwam voor de sociale en juridische gelijkgerechtigheid van de homosexuelen. Vanaf 1910 was hij als specialist-sexuoloog werkzaam in Berlijn en zeer gezocht als expert in sexuele strafzaken. Hij komplimenteert Exler met zijn roman. Sprekend over de homosexuele held van de roman merkt Hirschfeld op: ‘Sehr folgerichtig ist dieser Charakter durchgeführt, dem wircklichen Leben des Uraniers entnommen, dessen Schicksale völlig naturgetreu gezeichnet sind.’ (...) ‘Dem Verfasser ist es vor allem gut gelungen, das eigentliche Wesen der Homosexualität vom psychologischen Gesichtspunkt darzustellen.’ Een bemoedigend schouderklopje voor Exler! Iets van een persoonlijke aanleiding van Exler tot het schrijven van het boek is te halen uit de opdracht: ‘Ter herinnering aan mijn vriend F.C..... die 't Eeuwige tegemoet ging in den zielsangst voorde werkelijkheid van 't Leven’. Een zelfmoord dus. Levensleed, in juni 1909 voltooid, maar eerst in 1911 bij de uitgeverij C. Harms Tiepen gepubliceerd, is betrekkelijk succesvol geweest; in 1918 verscheen de derde druk. Exlers roman geeft in tien hoofdstukken in chronologische volgorde een beschrijving van het leven van een homosexuele jongen. In het eerste hoofdstuk is de held Harry (ook wel Riek genoemd) tien jaar oud. De karakterisering van de hoofdpersoon is vrij zwart-wit. Exler maakt, om de eigen aard van Harry beter te laten uitkomen, graag gebruik van kontrasten. Direkt op de eerste | |
[pagina 153]
| |
bladzijde is het al raak. Terwijl de levenslustige en gezonde broer Adolf gaat voetballen met zijn vriendjes, moet de nerveuze en verfijnde Harry thuis blijven bij zijn moeder. Het gezin waarin de jongen opgroeit is een harmonisch gezin, deftig en burgerlijk, wonend in een huis aan het Vondelpark in Amsterdam (dat is om moeilijkheden vragen!). Vader is een energieke, vrolijke zakenman, moeder is een en al liefde. Helemaal in de trant van de naturalistisch-psychologische roman komt bij de karakterisering van de held ook wat erfelijkheid ter sprake: ‘Het weelderige en ragfijne blonde haar golfde hem in krullende lokken om het hoofd en de knaap vertoonde een bijna in alle lijnen geheel overeenkomend gelaat met dat van mevrouw ter Aar. Dezelfde oogopslag in het bleek-ovale gezicht met het kleine gauw-pruilende mondje. In zijn oogen flonkerde wel leven en levenskracht, maar het geheele physionomie vertoonde dezelfde zenuwachtig-vreesachtige gebaren, welke ook bij zijne moeder af en toe op te merken waren.’ Door de erfelijkheid te benadrukken zet Exler zich af tegen al degenen voor wie homosexualiteit niet genetisch is bepaald en redeneren in de trant van als je maar flink je best doet dan kom je er wel af. Harry is een dromertje, dat zijn fysieke zwakheid tracht te kompenseren met dromen en lezen. Dit beeld van de jongen verschilt nauwelijks van dat van het jongetje in het verhaal van Couperus, Een Zieltje geheten. In dit vroege verhaal van Couperus is een kleine jongen, Kareltje, zeven jaar oud, de tragische held. Hij voelt zich in het gezin geïsoleerd, is bang voor zijn vader. Slechts eenmaal wordt dit isolement doorbroken, wanneer een oom Kareltje als een ‘echte jongen’ beschouwt en met hem gaat ravotten. Als oom vertrekt, is Kareltje verdrietiger dan ooit tevoren. Hij tracht dit verdriet te verdringen en geeft zich over aan dagdromen, waarin de oom een belangrijke, vertroostende rol speelt. Zes jaar later komt oom terug. In zijn ogen is de jongen nu een slappeling, geen echte jongen. Kareltje is wanhopig en verdrinkt zich. De psychiater Van den Aardweg noemt dit verhaal een ‘sleutelverhaal’ bij de bespreking van Couperus' homosexualiteit, waarbij hij uitgaat van de zogenaamde autopsychodrama-theorie. Het is hier niet de plaats om uitgebreid op deze theorie in te gaan, maar wel kan vermeld worden dat volgens deze theorie de neurose ontstaat bij de homosexueel ten gevolge van kinderverdriet. Er is zelfbeklag, zelfdramatisering, die als oorzaak heeft een gevoel van minderwaardig- zijn, van er niet bij horen.Ga naar eindnoot8. Exler geeft in zijn boek talloze voorbeelden hoe de jonge Harry door zijn geringe jongensachtigheid zich niet kan handhaven in de jongensmaatschappij: ‘Buiten op straat, in school, moest hij het voor-hem-beangstigend-met-vreemdenleven-leeren’. Het liefst is hij thuis of in het gezelschap van het meisje Marietje, aan wie hij bekent graag een vriend te hebben. Groot is zijn verwachting als hij vriendschap sluit met Max. Met sexualiteit krijgen de twee vrienden alleen te maken door ontmoetingen met groepjes schooljongens, die vieze praatjes verkopen. ‘De twee knapen waren nog rein en | |
[pagina 154]
| |
| |
[pagina 155]
| |
onbevangen en te veel ingenomen met hun vriendschap en hun spelen om vatbaar te zijn voor het sexueel-prikkelende van dergelijke ontboezemingen.’ Door de vriendschap vervreemdt hij wat van zijn moeder, die zich daarover beklaagt. Wel blijft een grote intimiteit bestaan tussen Harry en zijn oudere broer Dolf, die hem 's avonds voor het slapen knuffelt en als een kind toedekt. Maar de vriendschap met Max komt tot een einde. Harry moet een kantoorbaan nemen en voelt zich eenzamer dan ooit. Dat hij homosexueel is, ontdekt Harry eerst na lezing van de brochure van Von Römer, Ongekend leed, die hij na lange aarzeling in een boekwinkel in de Kalverstraat koopt. Exler geeft in zijn boek deze ontdekking het volle pond, waarbij de auteur nog terloops de brochure samenvat. Harry is tegelijk bedroefd en getroost door zijn ontdekking. Terwijl broer Adolf verliefd raakt op Marietje, bereidt Harry zich voor om naar het buitenland te gaan. In het buitenland kan hij de relaties aanknopen, die in Amsterdam niet te realiseren zijn. Hij heeft genoeg van het zitten in het Vondelpark of koffiehuis, uitkijkend naar een vriend, van het schrijven op kontaktadvertenties (Jongmensch 22 j. zoekt een vriend). De reakties op de advertenties stellen hem teleur. Hij had de reagerende mannen doorzien ‘in hun oppervlakkig egoïsme, in hunne lage-naar-zinnelijke-bevrediging-zoekendenaturen’. Hier en op talloze andere passages in de roman is de schrijver duidelijk moraliserend. Exler is er helemaal op uit de homo te schetsen als een nobel figuur, geheel gericht op de geestelijke kant van de liefde en wars van alle ‘dierlijke’ sexualiteit. ‘Hij wist dat zijn liefde even hoog stond en even rein was, als die zijner medemenschen, al werd dit niet door iedereen nog erkend, doch juist daarom wilde hij zich niet verlagen om te zoeken naar zinnelijke bevrediging alleen.’ Een belangrijk aspekt van de strekking van de roman is het bestrijden van het image van de homo als viespeuk die er maar op los leeft. Dat dat negatieve beeld er is, blijkt uit de passages in de roman waarin de ‘anderen’ laatdunkend spreken over de vuile flikkers. En dat alles in tegenwoordigheid van Harry. Aan de andere kant heeft Harry ook geen hoge pet op van zijn lotgenoten (zie zijn reaktie hierboven op de advertenties). Harry vertrekt vervolgens naar Londen, waar hij al gauw in kontakt komt met een Engelse jongen, Frank. Deze maakt veel indruk op hem. Hij betrapt zich daarbij op ‘zinnelijke gedachten’, maar ‘hij verdreef ze als onedel. Eerst moest hij liefhebben, genieten van een innig meeleven, van eene steeds grooter wordende intimiteit. Ja dan, dan zou hij zich geven, zich geheel geven aan hem’. Maar ook deze relatie loopt op een teleurstelling uit als Frank zich als hetero bekent. In het volgende hoofdstuk, getiteld Perversiteit of variëteit, zijn we weer terug in Amsterdam, waar broer Adolf en een aantal medische studenten debatteren over homosexuelen en hun pas verworven kennis over dat onderwerp spuien. Het is hier, in dit gedeelte, dat de strekking van de roman het meest tot uiting komt. | |
[pagina 156]
| |
Feitenkennis, die een wat bedreven auteur in zijn boek gedramatiseerd en tot een onderdeel van de handeling gemaakt zou hebben, wordt hier literair-technisch zeer ongelukkig in lange monologen weergegeven. De namen en werken van vele bekende sexuologen vallen en er wordt natuurlijk niet vergeten de grote homo-kunstenaars uit het verleden te noemen. (Troost je, Shakespeare was er ook een.) De studenten maken zich, geheel in trant van de ‘deskundigen’ in de wetenschap, erg druk over de vraag of homosexualiteit nu een perversiteit of een variëteit van de natuur is. Een van de meest progressieven onder de studenten, een zekere Evert Egger (zijn naam rijmt op Exler), degene die correspondeert met Harry in Londen, vermoedt wat er met Harry, inmiddels ziek geworden, aan de hand is. Als Harry uit Londen in Amsterdam terugkeert, bekent hij aan hem - het is voor het eerst van zijn leven - dat hij ‘Uraniër’ is. Op een feestavond thuis wordt Harry door een van de aanwezigen voor vuile flikker uitgescholden. Hij stort daarna in en pleegt zelfmoord door het drinken van een fles sublimaat. Hij sterft in de armen van Evert. Deze laatste neemt zich voor in zijn verdere leven met woord en geschrift de vooroordelen weg te nemen bij het grote publiek over de homosexualiteit.
In Den Gulden Winckel van oktober 1911 recenseert J.H. François de roman. Er wordt bij deze recensie - en dat is heel wat - zelfs een foto gepubliceerd van de auteur Exler. Exler heeft, volgens François, geen literair werk willen leveren; ‘zijn tendens was hem hoofdzaak’. Ietwat optimistisch en naïef meent François dat de tijd voorbij is dat de konventie voorschreef hoe en waarover een boek moet worden geschreven. Als de bedoeling van de auteur maar zuiver is. En wat dan te denken over het werk van Couperus en De Haan en de polemiek die juist in die jaren losbarst over de pathologie in de literatuur? François is tevreden. Geen alkoofgeschiedenisjes, geen vuns realisme, geen woord dat kwetst. Het boek wekt begrip voor de zelfdoder en de homosexueel. Aldus François. Levensleed van Exler wordt in een opmerkelijke brochure uit 1912 aanbevolen aan een ieder, die een juist beeld wil krijgen over homosexualiteit. Deze brochure is getiteld: Wat iedereen behoort te weten omtrent Uranisme. Het is een uitgave van de Nederlandse afdeling van het eerder genoemde ‘Wissenschaftlich-humanitäre Komitee’ van Hirschfeld. Exler is naast Von Römer, Aletrino en Schorer een van de bestuursleden.Ga naar eindnoot9. Een van de aanleidingen tot het uitgeven van deze brochure is de wetswijziging in 1912, voorgesteld door de minister van Justitie mr. E.R.H. Regout, en betrekking hebbend op verleiding van minderjarigen. Regout had een wetsontwerp van zijn voorganger Nelissen zo omgebogen dat alleen verleiding van minderjarigen door homosexuelen werd strafbaar gesteld. Artikel 248 bis luidde als volgt: ‘De meerderjarige, die met iemand van het zelfde geslacht, van wien hij weet of rederlijkerwijze moet vermoeden, dat hij minderjarig is, ontucht pleegt, wordt | |
[pagina 157]
| |
gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren’. ![]()
Foto van M.J.J. Exler in Den Gulden Winckel.
De Nederlandse afdeling van het Komitee werd n.a.v. dit artikel opgericht en een van haar aktiviteiten is het uitgeven van de brochure om daarmee de vooroordelen van het grote publiek over homosexualiteit weg te nemen. De brochure bevat zo'n beetje alle aspekten die in de roman van Exler direkt of indirekt aan bod komen. Zo wordt o.a. het vooroordeel bestreden dat er absolute tegenstellingen zouden bestaan tussen man en vrouw, dat er één standaardtype van de homosexueel zou bestaan, dat homosexualiteit niet aangeboren zou zijn, dat homosexuelen losbandiger zouden zijn dan hetero's, dat ‘natuurdoel van de liefdesvereeniging’ de voortplanting zou zijn. Interessant is een lange lijst namen van vooraanstaande Nederlanders, die allen een beroep doen op ‘alle welmeenende mensehen om hun oordeel te herzien en ook de uraniërs rechtvaardig te beoordelen’. Er zijn nogal wat bekende schrijvers bij: Frans Coenen, Theo van Doesburg, Emants, Van der Goes, Greshoff, Heijermans, Netscher, Robbers en Wiessing. Een van de schrijvers die opgenomen is in de namenlijst is J.H. François uit Den Haag, de recensent van Exlers boek. In 1918 publiceert hij onder het pseudo- | |
[pagina 158]
| |
| |
[pagina 159]
| |
Laatste pagina van de brochure ‘Wat iedereen behoort te weten omtrent Uranisme’.
| |
[pagina 160]
| |
niem Charley van Heezen de roman Anders.Ga naar eindnoot10. Dit boek heeft evenals Levensleed een homosexueel als hoofdpersoon. François is naast medewerker aan Den Gulden Winckel een zeer regelmatig recensent en essayist voor het tijdschrift Eenheid, weekblad voor maatschappelijke en geestelijke stromingen. Het is een sterk theosofisch gericht tijdschrift, waarin in die jaren ook Theo van Doesburg en zijn vrouw hun levensbeschouwelijke en artistieke bijdragen publiceerden. De bijdragen van François zijn van allerlei aard: er is o.a. een bijdrage over het lot van de Indo, het Zionisme, alcoholisme en verder vele boekbesprekingen. In die jaren houdt hij zich ook al bezig met de studie van Oosterse godsdiensten en kuituren. Hij verbleef lange tijd in Indië en maakte in latere jaren reizen door China, Japan en Brits-Indië. Het tijdschrift China bevat bijdragen van zijn hand. Anders is niet de enige roman van François. Hij schreef nog andere strekkingsromans, o.a. Als stuurlooze schepen (1918) en Het masker (1922).Ga naar eindnoot11. In tegenstelling tot Exler schreef François zijn roman onder pseudoniem: Charley van Heezen. De auteur heeft zijn boek een citaat van Adama van Scheltema meegegeven: ‘Aan hen, die heimelijk geteekend zijn, Die in hun hart een diepe schaduw dragen’. Evenals bij De Haan en Exler moet ook in deze roman een bekende persoonlijkheid via een kort voorwoord de problematiek van het boek bij de lezer inleiden. Het is dit keer J.L. Walch (1879-1946), in 1918 juist in het jaar van het verschijnen van het boek privaatdocent in de geschiedenis van het toneel. In 1936 zou hij hoogleraar in de Nederlandse letterkunde worden te Parijs en vervolgens directeur van de toneelschool te Amsterdam. Walch staat op zijn zachtst gezegd een beetje ambivalent ten opzichte van de problematiek van de homosexualiteit. ‘Ik wil zeggen, dat ik de lezing van dit boek, hetwelk de bewustwording van een homosexueel tot inhoud heeft, met volle overtuiging aan iedereen aanbeveel. Deze aanbeveling beduidt geenszins, dat ik mij aanmatig als deskundige te kunnen oordeelen over het uiterst samengestelde sexueel-maatschappelijke vraagstuk, dat hier wordt behandeld. Noch zelfs, dat ik de eigenaardige situaties welke in “Anders” voorkomen, met ook maar eenig meegevoel heb kunnen lezen; integendeel: veel van het leven dat hier ten schouw wordt gedragen, wekt meer mijn tegenzin dan mijn sympathie - al ben ik mij tegelijkertijd bewust, dat dit een gebrek kan zijn in mijn waardeeringsvermogen’. Het is duidelijk: Walch heeft het er moeilijk mee. Hij redt zich er uit door te betogen dat het boek ‘een toon van waarachtigheid’ heeft. François is voor hem een ‘eerlijk mensch, die dit boek heeft omhoog-gedragen uit de diepten van smartelijke ervaring en opstandig leed’. François heeft heel wat problematieken in zijn roman verwerkt: o.a. die van het Indo-zijn, die van de geëmancipeerde vrouw en die van de homosexualiteit. De eerste en de derde krijgen het meest accent. Over de problematiek van de Indo had François al in 1911 in Eenheid geschreven.Ga naar eindnoot12. Hij had tijdens zijn verblijf in Indië, toen hij werkzaam was aan de spoorwegen, al ervaren hoe groot de haat van de Indo's was tegen zijn blank zijn. Volgens François heeft Nederland een | |
[pagina 161]
| |
ereschuld ten opzichte van deze kaste. Hij geeft dan aan hoe de Indo als kind opgroeit. ‘Laten we toch niet vergeten, dat de gevoelens, die overheerschen bij de liefdes-daads-uiting tusschen de ouders van een Indo nu juist niet altijd de meest-verhevene zijn.’ De Indo is geïsoleerd, omdat hij tussen twee klassen en twee kuituren staat. In de roman is de 18-jarige Eddy de Laet, een Indo, de hoofdpersoon. Eddy is zoon van een blanke vader, Henk geheten, en de Indische Toetie. Eddy is in een Hollands pleeggezin opgevoed en er is, ondanks wekelijkse correspondentie, een verwijdering ontstaan tussen ouders en kind. Vooral van de vader voelt Eddy zich vervreemd, een ruige koloniaal. Bij de karakterisering van de ouders maakt Charley van Heezen bij voorkeur gebruik van scherpe konstrastering, een procédé dat Exlers roman vertoont en zeer gewoon is in tendensromans. Vader Henk is de incarnatie van het maximum-mannelijke, terwijl moeder Toet het maximum-vrouwelijke vertegenwoordigt. Zo denkt Toet op een gegeven moment: ‘... wat wàs dat toch in een vrouw, dat zoeken naar het sterkere? Was dat door gebrek daaraan bij zichzelf? Zij voelde 't immers ook zoo... had in Henk juist zoo lief dat sterk manlijke’. De roman begint met de terugkomst uit Indië van het ouderpaar Henk en Toet. Het kontakt tussen ouders en Eddy verloopt moeilijk. Al gauw blijkt dat Eddy zeer veel sympathie heeft voor Paul Coster, de broer van zijn pleegvader in Holland, en in feite de persoon die de opvoeding van Eddy leidt. Het karakter van de opvoeding is pedagogisch-erotisch van aard. De ontwikkeling van de liefde van Paul (de bewuste) voor Eddy (de onbewuste) en omgekeerd is de rode draad door het boek. Rond deze verhouding zijn de reakties van de ouders en familieleden gegroepeerd, die van de liefde weinig of niets begrijpen en die, wanneer de liefde bekend wordt hiertegen in verzet komen. Scherp kontrasteren in de roman de vader Henk, die direkt na aankomst in Den Haag achter de vrouwen aangaat, en de alternatieve vader Paul, de fijnzinnige musicus, een dandy-achtig figuur met zijn opvallende kleding. Mien, een zuster van Henk, is het enige familielid dat duidelijk welwillend staat ten opzichte van de relatie tussen Paul en Eddy. Zij is een geëmancipeerde vrouw, werkzaam op een kantoor en vol begrip voor haar omgeving. In de roman wordt er een duidelijke relatie gelegd tussen haar ruimdenkendheid en haar theosofische levensbeschouwing. Paul waardeert zij om zijn zachtheid: ‘Zij hield van hem als van een broer. Zij hield vooral van de mooie ziel, welke zij wist in hem. Zij hield van hem om dat zachte, nooit-ruwe...’ Die zachtheid van Paul blijkt ook indruk te maken op een meisje op het kantoor van Mien. Ze wordt verliefd op hem, omdat deze zachtheid in fel kontrast staat tot de opdringerigheid van de meeste andere mannen. Ze heeft slechte ervaringen wat dat betreft. Ze is zich rot geschrokken, toen de man met wie zij een afspraakje had gemaakt de vader van Eddy bleek te zijn. Eddy heeft niet alleen te kampen met gevoelens die te maken hebben met zijn latente homosexualiteit maar ook met zijn Indo-zijn. Hij wordt gepest op school | |
[pagina 162]
| |
om zijn huidskleur en zijn afkeer van ruwheid en schuine moppen. Zijn ‘onmannelijk’ gedrag irriteert vader Henk. Als Eddy bloemen in een vaas schikt, valt hij uit: ‘Dat is toch geen jongenswerk’. Het duurt in de roman erg lang voordat we ingelicht worden over het centrale probleem, de homosexualiteit. Pas na 90 bladzijden komt de aap uit de mouw en wordt Paul aangeduid als homosexueel. Ziehier hoe de vertellende instantie in het boek na alle anticipaties de homosexualiteit onder woorden brengt: ‘Hij behoorde tot hen, die door alle eeuwen heen, in alle landen, hun omgeving hebben verbaasd door de raadselachtigheid van hun zijn, tot hen, die in vreemde tweeheid, hoewel naar lichaam man, in wezen uitgesproken vrouwelijk waren. Paul was er zich wel van bewust, dat hij aan de vrouwelijkheid dankte zijn fijne kunstgevoeligheid en zijn dorst naar het schoone’. Evenals in de roman van Exler is het beeld van de homo nogal idealiserend. Er valt een sterke nadruk op het platonische van de homosexuele liefde, die in schrille tegenstelling staat tot de botheid van de liefde van de hetero's. Meer echter dan in Levensleed van Exler wordt aandacht besteed aan de problematische achtergronden van het milieu, waarin de hoofdfiguur opgroeit. Een opvallend verschil met Levensleed is dat Anders eindigt met een happy end. Verder is de problematiek, die in Anders wordt aangeboord, breder. Zo worden in de laatste roman op een summiere wijze o.a. de volgende problemen aan de orde gesteld: de homosexueel die zo graag een kind wil hebben, de zelfstandige vrouw, die ongetrouwd wil blijven maar wel naar het moederschap verlangt. Een in het oog springende overeenkomst tussen beide romans is de funktie van lektuur als voorlichting over homosexualiteit. Eddy ontdekt zijn ware aard o.a. door het lezen van de Open brief. Aan hen, die anders zijn dan de anderen door Een hunner, en door het lezen van... de roman van Exler. Meermalen heb ik bij het lezen van Anders moeten denken aan De boeken der kleine zielen van Couperus en dat niet alleen omdat de beide romans in het Indische milieu van Den Haag spelen. Zo is er een opvallende gelijkenis in de relatie tussen Paul en Eddy bij Van Heezen en die tussen Paul en Addy in de roman van Couperus. Maar waar bij Couperus een homosexuele problematiek tussen de regels is te lezen, wordt deze in Anders manifest. De grootste en belangrijkste bespreking van de roman Anders verscheen in het tijdschrift Het Getij en is van de hand van Theo van Doesburg.Ga naar eindnoot13. De bespreking, voorafgegaan door een algemeen filosofische beschouwing, beslaat niet minder dan 22 bladzijden. Of Van Doesburg op de hoogte was welke auteur achter het pseudoniem Charley van Heezen schuil ging, is me niet bekend. In ieder geval is hij wel bekend geweest met de publikaties van François in de periodiek Eenheid, daar Van Doesburg naast François een trouwe medewerker was aan dit tijdschrift. Van Doesburg publiceerde er veelsoortige bijdragen in: sprookjes, recensies, esthetische beschouwingen en niet te vergeten filosofische, mystiek getinte overwegingen. In zijn recensie van Anders, getiteld Schoonheids- en liefdesmystiek, formuleert | |
[pagina 163]
| |
Van Doesburg eerst in tien bladzijden zijn mystieke levensfilosofie. Ik vat deze filosofie beknopt samen, omdat Van Doesburgs houding ten opzichte van de homosexualiteit onlosmakelijk met deze filosofie verbonden is. Uitgangspunt van zijn levensbeschouwing is de konstatering dat niets in dit leven en deze wereld statisch is maar altijd in beweging is. Het leven is worden en verworden, doorlopend vergaan en ontstaan. Alles vloeit, er zijn geen grenzen. Een tweede konstatering is dat we met ons verstand de werkelijkheid slechts aan de buitenkant ‘bekijken’. Maar er is een dieper vermogen, door Van Doesburg ‘het innerlijke gezicht’ genoemd, dat ons in staat stelt het gehele leven als harmonisch te ‘aanschouwen’, de tegenstellingen op te heffen. Via dat superbewustzijn kunnen we, volgens Van Doesburg, het leven van binnen naar buiten (expressionistisch) rekonstrueren. En niet andersom, zoals de impressionisten dat deden. De gehele moderne levensbeschouwing en de gehele moderne kunst berust op dit expressionistische rekonstruktieproces. In de kunst kunnen we door ‘beeldende verhoudingen’ trachten de totale harmonie, de synthese, zo konkreet mogelijk te maken. Omdat het leven beweging is, werken tegendelen voortdurend op elkaar in, dus ook het mannelijke en vrouwelijke in de natuur. Volledige mannelijkheid en volledige vrouwelijkheid bestaan niet. Daarom bestaat noch de man, noch de vrouw. Er is slechts ‘een worden van het een naar en uit het ander’. Wat wij in het gewone leven ‘man’ noemen is een toestand waarin het mannelijke principe dominerend, dus onevenwichtig, optreedt. Deze overwegende mannelijkheid zal het overwegend vrouwelijke zoeken om de verloren harmonie te herstellen. Omgekeerd vindt hetzelfde plaats bij overwegende vrouwelijkheid. Van Doesburg meent dat de opheffing van de ‘geslachtelijke tweeheid’ langs de fysieke weg onvolkomen is. Maar er is ook de mens in wiens liefdesaanleg het voortplantingsbesef langs fysieke weg is opgeheven. Hij wijst hierbij op de wijze, de heilige, ‘het menschelijk dubbelwezen’. Bij hen zijn het mannelijke en vrouwelijke in evenwicht. Er is dan geen behoefte aan een tegendeel. Het dubbelwezen (een soort psychische hermafrodiet) leeft in een soort mystiek huwelijk met zichzelf. De liefde, die niet langs lichamelijke weg wordt geuit, wordt omgezet in schoonheid, in kunst. ‘Wat voor de heterogene liefde het kind is, dat is voor de homogene liefde de schoonheid’. Deze geestelijke, psychische hermafrodisie is het ‘goddelijke’ in de mens, waaruit alle grote gedachten en kunst tevoorschijn komen. Elke grote kunstuiting is een poging te komen tot een levend evenwicht in de menselijke psyche, tot volstrekte harmonie. Pas na deze moeizaam geformuleerde levensbeschouwing, waarbij Van Doesburg nog al wat pikt van zijn leermeester in die jaren, de filosoof Schoenmaekers, komt hij eindelijk te spreken over de roman van François. De roman Anders is in zijn ogen als tendensroman best geslaagd, maar in literair opzicht mislukt. Dat laatste komt, omdat de roman te weinig diepte heeft, te weinig van binnen uit geschreven is, te weinig handeling en tempo heeft. | |
[pagina 164]
| |
Erg duidelijk over de rol van de homosexualiteit in de maatschappij van zijn tijd is Van Doesburg niet. Hij heeft voortdurend de neiging daar in zeer abstrakte termen over te praten. Hij ziet wel in zijn tijd aanzetten tot het accepteren van de homosexualiteit als een natuurlijk fenomeen.Ga naar eindnoot14. Voor Van Doesburg is de ideale maatschappij die, waarin het vrouwelijke en het mannelijke element in individu, massa en kultuur in evenwicht zijn. Toch spreekt hij op andere plaatsen van zijn beschouwing dit laatste weer tegen. De hoogtepunten uit de kultuurgeschiedenis noemt hij dan die, waarin het mannelijke element overheerst. Een voorbeeld daarvan is de Griekse kultuur. Maar o wee als het vrouwelijke element in een kultuur overheerst. Dan gaat de beschaving te gronde in decadentie. Voorbeeld is de periode die net achter hem ligt en gekenmerkt is door gebrek aan energie. Dit gebrek aan energie neemt hij ook waar bij de ‘anders-geaarden’ (hij bedoelt de homo's), die hun toevlucht zoeken, uit angst voor het grote publiek, in de leugen, het masker. Hun lijden komt voort uit de ontkenning van hun eigen aard en wel uit maatschappelijk zelfbehoud. Het lijkt of Van Doesburg de homo wil zeggen: flink zijn, verzet je, wees een man! Ik wil hier nog opmerken dat de tegenstelling tussen het mannelijke en vrouwelijke in de mens een belangrijk onderdeel zal worden in de kunsttheorie van De Stijl. Mondriaan en Van Doesburg (en zijn alter-ego's Bonset en Camini) stellen bij de verdediging van de abstrakte kunst deze tegenstelling regelmatig aan de orde.Ga naar eindnoot15.
Tot slot een laatste reaktie op de romans van Exler en François. De recensie verscheen in 1918 in Den Gulden Winckel onder de veelzeggende titel ‘Boeken die men niet bespreekt’ en is geschreven door E. Renso van Telgen. Zijn bespreking vindt plaats naar aanleiding van de eerste druk van Anders en van de derde druk van Levensleed van Exler. Renso van Telgen beklaagt zich er over dat de meeste romans in zijn tijd zo gelijkvormig zijn, ze raakten in de kern niet onze heilige principes. De rel die Liefdeleven van Emants teweeg bracht en waarbij de pathologie in het liefdesleven centraal stond, duurde slechts kort.Ga naar eindnoot16. Volgens de criticus is er heel wat durf bij nodig geweest bij zowel de auteur als de uitgever om beide romans uit te geven. Maar, zo vervolgt Renso van Telgen, misschien vergis ik me en wordt dergelijke lektuur toch voldoende gekocht en gelezen ‘door... lotgenooten’. Hij vermoedt dat de lezerskring vooral uit gelijkgestemden zal bestaan. Als dit het geval is, zo meent de recensent, dan heeft de schrijver met zijn roman zijn doel niet bereikt. ‘Wat hij verdedigen wil behoeft in eigen kring geen verdediging meer’. Dat het grote publiek met deze romans niet bereikt wordt, is te wijten aan de kleinzieligheid van dat publiek, dat een afkeer heeft voor wat zedelijk de perken te buiten gaat, en aan de auteur zelf, die, zoals in het geval van de beide romans, geen werken heeft geschapen met hoge kunstwaarde. Dit laatste heeft consequenties voor de criticus, meent Van Telgen. ‘Het bespreken van deze werken kan voldoende aanleiding geven tot zg. “verdenking”, en zich daarvan | |
[pagina 165]
| |
bewust zullen nog vele recensenten zwijgen, omdat het werk “bovendien” van geen voldoende literaire superioriteit is.’ De homosexuele roman moet volgens Van Telgen ophouden bewuste propaganda of liever verdediging te zijn. Er moeten homosexuele meesterwerken geschreven worden. Dan kan ook het grote publiek er niet meer aan voorbijgaan en zal het moeten geloven aan de oprechtheid van de homo's. Dat lijkt me een verstandig advies. Jarenlang heeft men in de Nederlandse literatuur op deze meesterwerken moeten wachten. Ze zullen er pas komen als Gerard Reve zijn werk publiceert en als ‘volksschrijver’ het grote publiek vertrouwd maakt met de homosexualiteit. | |
[pagina 166]
| |
Met dank aan Putman, de boekhandelaar die ook de kleinste zijwegen van zijn vak kent. |
|