| |
| |
| |
KOOS VAN WERINGH, geboren in 1934 in het Drentse Zuidlaren, studeerde sociale wetenschappen aan de Rijksuniversiteit in Groningen. Na zijn militaire diensttijd kwam hij als wetenschappelijk medewerker op het Criminologisch Instituut van diezelfde universiteit. In 1967 promoveerde hij, eveneens in Groningen, op een proefschrift over Het maatschappijbeeld van Abraham Kuyper. De promotor was P.J. Bouman. Gedurende de periode 1966-1970 maakte hij als lid van de PvdA-fractie deel uit van de gemeenteraad van Groningen. In dat laatste jaar verliet hij het Noord'n om hoogleraar in de criminologie aan de Universiteit van Amsterdam te worden, waar hij nu directeur is van het Criminologisch Instituut ‘Bonger’. In 1978 zag een bundel opstellen het licht over de criminaliteit in Nederland onder de titel: Onrust is van alle tijden (Boom, Meppel).
Op het gebied van de politieke karikatuur verschenen van zijn hand enige boeken: Albert Hahn, tekenen om te ontmaskeren (De Arbeiderspers, Amsterdam 1969, 1975), Getekende wereld: de kijk van F. Behrendt en Opland op het wereldgebeuren, 1961-1975 (De Arbeiderspers, Amsterdam 1976) en De Houten Pomp, A.R. Caricaturistisch Weekblad, 1922-1930 (De Engelbewaarder, Amsterdam 1977). Regelmatig verschijnen ook bijdragen van hem in NRC Handelsblad, Trouw en Vrij Nederland.
| |
| |
| |
De wereld van Frits Müller
Koos van Weringh
Eén van de eerste bijdragen van de tekenaar Frits Muller aan het weekblad Haagse Post was de ‘feestelijke prent ter gelegenheid van de glorieuze herrijzenis van de Haagse Post’. Dat was op 14 juli 1973, in Frankrijk gewoontegetrouw een dag van uitbundige feestvreugde, in Nederland voor de belangstellende lezer van kranten en andere periodieken in elk geval een dag van grote opluchting.
De dagen ervoor waren zéér roerig geweest. In een advertentie die één hele en nog een gedeelte van een andere bladzijde besloeg, stond in de Volkskrant van 4 juli 1973 te lezen: ‘DE HAAGSE POST LIGT PLAT. DE REDACTEUREN ZIJN ONTSLAGEN. DE BAZEN VERGADEREN. EN WAT DOEN DE LEZERS?’
In een kleinere letter volgt een nadere uiteenzetting van de gebeurtenissen. Op die vierde juli wordt een vergadering gehouden van het College voor Beleidsbepaling van B.V. Uitgeversmaatschappij Bonaventura, de uitgever van het weekblad. Het onderwerp van gesprek is ‘de warrige situatie bij de Haagse Post’. Tegen de zin van de redactie is een hoofdredacteur benoemd, afkomstig van Elseviers Weekblad, ook een onderdeel van het uitgeversimperium. De redacteuren die de Haagse Post de laatste jaren, na het vertrek van hoofdredacteur W.L. Brugsma hebben geleid, vrezen ‘een langzame, doch zekere afbrokkeling van de met zorg en beleid opgebouwde identiteit van de Haagse Post’.
Als de directie van Bonaventura, in de persoon van de strijdbare en voor de duivel niet bang lijkende Hennie ten Brink voet bij stuk houdt, gaat de redactie in staking. Zij wil daadwerkelijke inspraak bij de benoeming van de hoofdredacteur. Ontslag is het gevolg van dit streven. In de advertentie lezen we verder: ‘Wij, lezers en collega's en andere verontrusten willen hiermee met klem verklaren, dat wij het standpunt van de redacteuren niet alleen moedig principieel vinden, maar vooral onderschrijven’. Tenslotte volgen nog enige vragen: ‘Moeten wij onze Haagse Post missen? Door ondemocratische stijfkoppigheid? Door bazige vasthoudendheid?’
Onder de advertentie staan de namen van iets meer dan 900 personen. Hennie ten Brink verklaart in het geheel niet van zo'n campagne onder de indruk te zijn. Hij heeft laten nagaan hoeveel ondertekenaars van de advertentie abonnee op de Haagse Post zijn en veel zijn dat er niet, zo laat hij triomfantelijk weten. Hoewel mijn achternaam fout was weergegeven, stond ik ook onder de advertentie zonder een abonnement op het weekblad te hebben. Ik herinner mij nog, dat ik op het punt heb gestaan een brief aan Ten Brink te schrijven, waarin ik had willen opmerken, dat je best verontrust kunt zijn over de ontwikkeling bij de
| |
| |
![illustratie](_eng001197801ill0062.png)
Haagse Post, 14 juli 1973.
| |
| |
Haagse Post zonder abonnee te zijn. Je zou een bijzondere reden kunnen hebben je niet te abonneren en zo'n reden had ik: Frits Müller.
Het nadeel van een abonnement is namelijk dat het blad gevouwen in de bus komt. Daarmee wordt onherstelbare schade toegebracht aan het tekenwerk: een vouw is lelijk en blijft bijna altijd zichtbaar. Het voordeel van de Haagse Post is dat je het blad in de losse verkoop ‘heel’ en ongeschonden kunt aanschaffen. Later, toen ik eens een oproep kreeg mij op de HP te abonneren heb ik geschreven, dat ik daarvan afzag vanwege de vouw door de prenten van Frits Müller. Ik ben een koper van losse nummers, wat voor iemand die in de Amsterdamse binnenstad werkt nog een voordeel heeft: al op woensdagmiddag weet je wat erin staat.
Met grote vreugde had ik - en ik niet alleen - in juni 1973 geconstateerd dat Müller als tekenaar in de kolommen van de HP was verschenen. Een jaar eerder was zijn medewerking aan Het Vrije Volk opgehouden, ‘zomaar’, zonder dat de lezers daarover waren ingelicht. Het sociaal-democratische dagblad zat toen al niet meer in het imposante bolwerk aan het Amsterdamse Hekelveld, maar in Rotterdam.
In Vrij Nederland van 7 oktober 1972 lezen we, dat Müller een briefje had ontvangen van de hoofdredacteur van Het Vrije Volk, Herman Wigbold. Deze schreef hem, dat zijn medewerking aan de krant redactioneel-technisch en organisatorisch niet meer te doen was. Tussen de redactie in Rotterdam en de tekenaar zou te weinig contact bestaan. Müller: ‘En dat klopt, want ik ben Amsterdammer en kom nooit in Rotterdam. Maar ik vind het wel een beetje onzin, want ik weet uit ervaring dat er uit zo'n redactie vrijwel nooit een bruikbaar idee komt.’ Op de vraag van Vrij Nederland of hij plannen heeft voor een andere krant te gaan tekenen, antwoordt hij: ‘Ik zou wel willen, maar ik zou eerlijk gezegd niet weten voor wie. Ik heb me in mijn tekeningen langzamerhand een zekere vrijheid veroverd en dat zou ik niet kunnen opgeven.’
In de zomer van het jaar 1973 wordt het dan toch de Haagse Post, vlak voor de periode van de moeilijkheden rondom de nieuwe hoofdredacteur. Het ziet er met het ontslag van de redactie na die staking echter niet naar uit, dat zijn medewerking van lange duur zal zijn, maar de problemen worden opgelost. De feestelijke prent van Müller ter gelegenheid daarvan is dan ook één van grote uitbundigheid, waarop het geslachtofferde hoofd van Hennie ten Brink niet misstaat.
De HP is, zoals bleek, niet de eerste krant waarvoor Müller tekent. Daar is al een periode van ongeveer twintig jaar tekenen aan voorafgegaan. Een kort overzicht van ‘leven en werk’ is hier wellicht niet overbodig.
Frits Müller is in 1932 in Amsterdam geboren, waar hij trouwens nog altijd woont. Na zijn lagere en middelbare schooltijd bezoekt hij de Kunstnijverheidsschool in de hoofdstad, waar hij zich in het tekenen bekwaamt. De militaire dienst staat nog even een loopbaan als tekenaar in de weg. Maar niet
| |
| |
voor lang, want na een half jaar ‘eerste oefening’ mag hij alweer naar huis, wegens gebleken gebreken.
In het begin legt hij zich vooral toe op het maken van cartoons. Daaronder wordt tegenwoordig van alles en nog wat verstaan, van een prentje over het uitglijden over een bananeschil tot een prent met een felle aanklacht tegen de moordpraktijken van de Nationale Garde in Nicaragua, maar twintig jaar geleden was een cartoon vooral een getekend grapje. In de Verenigde Staten is het al lange tijd de gewoonte van kranten zo'n grafisch grapje in de kolommen af te drukken, in Nederland komt het in de jaren vijftig ook op. Nu is er bijna geen krant meer die ze niet heeft.
Het Parool is de eerste krant die een cartoon van Müller opneemt, later volgen andere, ook buitenlandse bladen, zoals Punch, Lilliput en Oggi. Hij ontwikkelt zich in de jaren vijftig tot een min of meer bekend cartoonist. In 1958 verschijnt een boekje met grafische cartoons, uitgegeven door Proost en Brandt N.V. Deze Amsterdamse firma van papiergroothandelaren, boekbinders en uitgevers heeft een huisorgaan, Prikkels. In de Prikkel Pocket nr. 224 krijgt Müller de gelegenheid zijn vermogen in de grafische kunsten te laten zien. Vaktermen uit de wereld van het papier en het binden, zoals vulstofbepaling, kruisslag, partijmonster, aanleghoek, watermerk en inhangen, voorziet hij van zijn eigen grafische associaties. Zo denkt hij bij ‘aanleghoek’ aan Café 't Hoekje, een verlicht raam in een donkere straat. Bij ‘partijmonster’ heeft hij een politieke associatie: achter een batterij microfoons staat een fanatieke man te schreeuwen, terwijl drie anderen met strakke blik en samengeknepen lippen terzijde zitten.
De cartoons zijn het resultaat van een speelse fantasie en een trefzeker vermogen tot vormgeving. Dat valt dan ook op. In 1959 is hij met zijn werk vertegenwoordigd op het wereldconcours voor cartoonisten in het Italiaanse stadje Bordighera, waar hij een tweede prijs wint. Het Italiaanse blad Oggi besteedt meer dan twee bladzijden vol lof aan Müllers werk.
Het tekenen van grapjes is echter niet zijn enige activiteit, daar kun je met een gezin trouwens ook niet van leven, zeker niet in de jaren vijftig. Zoals zoveel beeldende kunstenaars beweegt Müller zich dan ook in de wereld van de reclame. Eén van de vliegwielen van de kapitalistische maatschappij is de reclame en die zorgt ook bij kunstenaars voor brood op de plank. Albert Hahn prees de biscuitjes van Verkade al aan en Opland de halfzware shag van Drum. De reclame die Müller maakt is zeer uiteenlopend. Hij ontwerpt hoezen voor grammofoonplaten van Philips en prijst in cartoonachtige illustraties producten van R.S. Stokvis en Zonen aan. Door dat laatste bedrijf zijn ooit nog eens, waarschijnlijk aan het begin van de jaren zestig, een paar boekjes uitgegeven, Pret in Prent in de vrolijke keuken, waarin naast die van Müler ook tekeningen voorkomen van Charles Boost, Wim Boost, Bob van den Bom, Hugh Jans, Yrrah en nog enige anderen. Bij het tweede deeltje schrijft Annie M.G. Schmidt een woord vooraf, waarin ze meedeelt niet meer te kunnen leven zonder cartoons. Ze voegt daar nog aan toe: ‘En U ook niet. U beseft dat natuurlijk niet voldoende.
| |
| |
Aanleghoek, uit: Prikkel Pocket 224, 1958.
U kijkt dagelijks naar cartoons en U glimlacht even, maar U realiseert zich niet dat het gaat om een dagelijkse injectie, een klein shot beschermend anti-bioticum tegen het gif van de voorpagina, de dreiging van het onheil en vooral tegen de eigen gewichtigheid, waarin we ons dagelijks bijna verdrinken.’
Het tekent waarschijnlijk de gemoedelijkheid van het tijdperk dat R.S. Stokvis en Zonen, in de wandeling Erres, een aantal cartoonisten vraagt van de producten die het huishouden van de familie R.S. Bijdetijd kunnen vergemakkelijken, de niet direct voor de hand liggende mogelijkheden te laten
| |
| |
![illustratie](_eng001197801ill0064.png)
Uit: Pret in prent in de vrolijke keuken II, R.S. Stokvis en Zonen N.V.
| |
| |
zien. Een verliefd paar, dat met een electrisch kacheltje in het park wandelt, zoals op een prentje van Muller te zien is, is dat niet aandoenlijk? In die tijd maakte Müller zonder veel onderscheid reclame, van politieke belangstelling is nog niet zoveel sprake. Je vroeg je niet of nauwelijks af of het verantwoord was wat je deed, zei hij eens tegen mij. Het moest natuurlijk artistiek wel verantwoord zijn, maar het nadenken over de sociaal-politieke kanten van het werk was nog weinig ontwikkeld. Met een deel van zijn werk timmert hij letterlijk aan de weg. Evenals Opland is Frits Müller een veelgevraagd muur- en schuttingschilder. Voor de grote tentoonstelling Het Atoom op Schiphol (1957) beschildert hij een grote wand met passende voorstellingen. Als het Amsterdamse dagblad Het Parool in oktober 1964 het gebouw aan de Wibautstraat in gebruik neemt wordt een groot personeelsfeest gegeven, waarvoor Müller een reeks schilderachtige versieringen maakt. In De Nieuwe Linie van 17 oktober 1964 zien we de kunstenaar temidden van zijn scheppingen, droef en uitbundig tegelijk. Van recente datum (1975) is zijn grote werkstuk over de Warmoesstraat, gebaseerd op de houtsnedekaart die Cornelis Anthonisz in 1544 uitgaf. Het werkstuk valt te bewonderen in het Amsterdams Historisch Museum.
Frits Müller met twee versieringen voor het feest ter gelegenheid van de opening van het nieuwe gebouw van Het Parool, oktober 1964.
| |
| |
Zijn veelzijdigheid als kunstenaar komt ook en misschien vooral tot uiting in de muziek. Toen hij een jaar of achttien was, had hij al een eigen dixieland band, The Canal Street Jazz Band, waarin hijzelf klarinet en saxofoon speelde (sopraan, tenor en bariton). Een tijdlang trekt hij door Europa (Zweden, Spanje), speelt zelfs nog een half jaar als beroepsmusicus in nachtclubs in Duitsland met. The Dixieland Pipers, maar keert naar Nederland en het tekenen terug. De beroepsmatige uitoefening van de muziek, althans de jazzmuziek, brengt vaak met zich mee dat de muzikant van de maatschappij vervreemd raakt, hij weet niet meer wat er gaande is, omdat hij 's nachts moet werken. Het dagelijks leven ontsnapt noodgedwongen aan zijn aandacht en dat wil Müller niet langer. De muziek geeft hij echter niet op, integendeel. Het is niet alleen een belangrijke hobby, maar een onmisbare activiteit in zijn bestaan. Hij blijft meespelen in allerlei bands, zoals de Billy Polaris Swing Specials en de New Orleans Seven. In de jaren vijftig maakt hij deel uit van een gezelschap, waarin de literaire ontdekking van de tweede helft van de jaren zeventig, F.B. Hotz, de trombone speelt.
The Canal Street Jazz Band met v.l.n.r. Frits Müller, Serein Pfeiffer (†), F.B. Hotz, Benno Stoppelman, Jaap Jongejans (†) en Henk Oet.
| |
| |
De jaren zestig staan, vanuit onze tijd gezien, bekend als de jaren van verandering. De vanzelfsprekendheid van het gezag taant. De ongebreidelde uitbreiding van de welvaart roept vraagtekens op. Het streven naar een goede of nog betere positie in de prestatiemaatschappij ontmoet kritiek. Het traditionele patroon van de sexuele verhoudingen begint wat losser te raken. Dat de Verenigde Staten uiteraard ingrijpen als het ergens in de wereld, zoals in Zuid-Oost-Azië, niet naar hun wens verloopt, wordt steeds meer betwijfeld. Veel mensen voelen zich politiek betrokken bij de gebeurtenissen in de wereld, die zij als hun wereld en niet als die van de autoriteiten beschouwen. Dat laat diepe sporen na. Botsingen tussen ‘het oude’ en ‘het naar het nieuwe strevende’ komen steeds meer voor, soms dermate hevig, dat ze alles weg hebben van veldslagen.
In die tijd komt ook Frits Müller langzaam tot politiek bewustzijn. Als bij zoveel anderen in die jaren heeft de muziek van Bob Dylan een zekere schokwerking bij hem. Luisteren naar die muziek was zoiets als het binnengaan van een nieuwe sociaal-politieke werkelijkheid. Hoe die er precies uitzag wist niemand, maar die werkelijkheid was anders dan de bestaande met het schrijnende onrecht van rassendiscriminatie, ongelijke machtsverdeling en het uitgeven van geld aan een zinloze bewapeningswedloop in plaats van aan het hongerlijdende deel van de wereldbevolking.
De Nieuwe Linie, 3 oktober 1964.
Müller begint zich geleidelijk te ontwikkelen als tekenaar op politiek gebied. Hij draagt in de jaren 1964 en 1965 werk bij aan De Nieuwe Linie. Dat blad is dan nog niet zo geradicaliseerd en gefeminiseerd als tegenwoordig het geval is. De eerste tekenen van vernieuwing kondigen zich aan, ook in de Rooms-Katholieke Kerk, waar paus Johannes XXIII de kille curiementaliteit door het half-geopende raam heeft laten ontsnappen. De Nieuwe Linie wordt de spreekbuis van het
| |
| |
nieuwe geluid, eerst nog wat zachtjes aan, op de goede toon en in de juiste maat, later harder en schreeuweriger. De tekeningen van Müller in het blad zijn de voorzichtige uitingen van een nog betrekkelijk vaag politiek standpunt. We zien al wel de ellende van de Vietnamese oorlog, die dan pas goed op gang komt (in augustus 1964 is het zg. Tonkin-incident). Verder begeleidt hij de gebeurtenissen van de dag, met zo nu en dan een grapje over het concilie. Zoals Opland in De Groene Amsterdammer soms een volstrekt ‘lege’ prent heeft om iemands politieke onbenul uitputtend weer te geven, zo heeft Müller een originele variant met de ‘do-it-yourself-prent’. De lezer kan doorhalen wat niet verlangd wordt. Mocht hij die week geen zin hebben in het conflict tussen Rusland en China dan kan hij altijd nog kiezen tussen Israël en Nasser of iets anders.
De Nieuwe Linie, 12 september 1964.
Op 29 februari 1968 verschijnt de laatste prent van Fritz Behrendt in het Algemeen Handelsblad, het dan nog zelfstandig bestaande Amsterdams-liberale dagblad. Na een reeks conflicten met hoofdredacteur H.J.A. Hofland gaat de gevierde tekenaar over naar Het Parool, waar nu al meer dan tien jaar zijn getekende waarschuwingen tegen de gevaren van het wereldcommunisme te zien zijn. Het Algemeen Handelsblad doet het een aantal maanden zonder een vaste
| |
| |
tekenaar. Zo nu en dan wordt een prent van Giles of Cummings uit de Londense Daily Express overgenomen en in juni 1968 begint de medewerking van Frits Müller. Hij werkt nu bij een dagblad en dat is te merken ook! Zijn productie is betrekkelijk hoog: drie à vier tekeningen per week.
De tekeningen in het Algemeen Handelsblad vallen niet op door een agressieve aanpak van de behandelde problemen. Veelal zijn het politieke situatieschetsen, grafische verduidelijkingen van de commentaren in de krant. Het wereldtoneel van die dagen, met Vietnam, Biafra, Tsjechoslowakije en de Amerikaanse presidentsverkiezingen in de hoofdrollen, wordt echter op originele wijze afgebeeld. Müller maakt weinig gebruik van clichés waartoe politieke tekenaars vaak hun toevlucht nemen. Je blijft lang en aandachtig naar veel prenten kijken, ook omdat ze zo verzorgd zijn. De monotonie van de misère zoals die te horen is in de bombardementen op Vietnam, het gerammel van de ketenen van het Tsjechische volk of het gehuil van Biafraanse kinderen, wordt niet met grafische platitudes afgedaan. Een hologig kind met een leeg bordje komen we niet tegen, maar wel op 7 augustus 1968 de prent Biafraans telraam.
Algemeen Handelsblad, 7 augustus 1968.
Gegeven de omstandigheid dat die ellende zich in Biafra al zo lange tijd voordoet, is een tekening als deze een uitstekend middel de aandacht van de krantelezer nog eens
| |
| |
op een andere manier dan de gebruikelijke daarop te vestigen. De tekenaar ziet kans ‘een opdonder’ te verkopen, wat volgens Albert Hahn de bedoeling van een politieke prent moet zijn. Ook ten aanzien van Tsjechoslowakije maakt hij verschillende prenten die opvallen door originaliteit, die waarschijnlijk is ingegeven door een scherp invoelingsvermogen. Het manmoedig optreden van de nieuwe partijsecretaris Doebsjek vóór de inval van een aantal landen van het Warschaupact is veelvuldig onderwerp geweest van politieke tekeningen. Zelfs iemand zonder enige verbeeldingskracht komt al gauw tot de voorstelling van de kleine David die het opneemt tegen de machtige Goliath. Op dit stramien zijn tientallen, misschien wel honderden prenten vervaardigd. Niet echter door Müller, die op 29 juli 1968 de positie van de tragische partijleider op hartverscheurende wijze weergeeft: op het scherp van de snede van de sikkel met de dreiging van de hamer boven het hoofd.
Algemeen Handelsblad, 29 juli 1968.
| |
| |
Algemeen Handelsblad, 22 november 1968.
Eén van de prenten in het Algemeen Handelsblad wordt in augustus 1969 op de Salon international de la Caricature, gehouden in het Canadese Montréal, met een derde prijs bekroond. Het betreft een tekening van de Franse president de Gaulle die weigert, uiteraard tegen de internationale druk in, de franc te devalueren. In de tijd dat de tekening in de krant stond - op 22 november 1968 om precies te zijn - heerste in West-Europa de griep en de tekenaar noemt zijn werkstuk dan ook Devaluenza. We zien een grieperige de Gaulle met een snottebel, in de vorm van een franc, aan zijn neus: een voorbeeld van fraai combineren van actuele gebeurtenissen, die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hebben, maar samen niettemin een nieuwe dimensie vormen.
Ter gelegenheid van deze prijs komt een verslaggever van Het Vrije Volk op de gedachte de tekenaar eens op te zoeken teneinde hem enige vragen te stellen. Uit zijn verslag, verschenen op 12 augustus 1969, komen we te weten dat Müller naast de prenten voor het Algemeen Handelsblad ook nog posters maakt. Hij noemt dat, na al zijn werk voor de reclame een verademing: je bent vrij en kunt met je fantasie alle kanten op.
| |
| |
Belangwekkend is de vraag of hij voor het Algemeen Handelsblad niet te kritisch, te links is. Zijn antwoord luidt: ‘Ongetwijfeld ben ik linkser, maar het blijkt te kunnen, ze nemen alles, bijna alles’. We schrijven, als deze opmerkingen gemaakt worden, zomer 1969. Het Algemeen Handelsblad heeft, financieel-economisch gezien, de beste tijd achter de rug, het bestaan komt zelfs in gevaar. In de herfst van het jaar daarop ontstaat de fusie met de Nieuwe Rotterdamse Courant, die in dezelfde economische moeilijkheden verkeerde. Nederland maakt kennis met het verschijnsel van de kwaliteitskrant, maar dat is een krant zonder Frits Müller. Op zijn diensten wordt geen prijs meer gesteld. De laatste tijd waren de problemen tussen de redactie en de tekenaar ook toegenomen. Prenten over ‘gevoelige’ onderwerpen, zoals het verblijf van de Amerikanen in Vietnam, werden steeds meer geweigerd. De economische teruggang van de krant viel juist samen met het toenemende politieke inzicht van de tekenaar. Aan het opzeggen van abonnementen vanwege anti-Amerikaanse tekeningen bestond weinig behoefte. En dat werd enigszins de strekking van die tekeningen. Van politieke situatieschetsen, momentopnames waaraan niemand zich behoefde te ergeren, ging het de richting uit van aanklachten, die om een positiekeuze vroegen van de lezer/kijker.
Na de periode bij het Algemeen Handelsblad komt Müller onderdak bij het sociaal-democratische dagblad Het Vrije Volk. Ook daar haalt hij een hoge productie aan tekeningen. In het algemeen gesproken is de strekking daarvan feller, militanter, ook ‘rauwer’ soms. Uiteraard zijn politiek gezien de mogelijkheden groter voor hem, omdat de redactie min of meer op dezelfde golflengte zit. Een deel van de lezers van Het Vrije Volk behoort tot de opkomende nieuw-linkse groeperingen in de Partij van de Arbeid en in die kringen is het geen onoverkomelijk bezwaar als het doen en laten van de Amerikanen wat kritisch wordt bekeken. We komen hier wel, dit even terzijde, aan de tragiek van de politieke tekenaar: hij werkt voor een lezerspubliek dat al in grote lijnen met zijn getekende opvattingen zal instemmen, anders zou die krant niet gelezen worden. Het grote probleem zal altijd blijven de mensen te bereiken die het nog niet weten.
De tekeningen in Het Vrije Volk vertonen een duidelijker politieke stellingname dan die in het Algemeen Handelsblad. De tekenaar kiest meer en zonder subtiele omwegen partij. Dat geldt zowel voor de binnen- als de buitenlandse vraagstukken die zich in die periode voordoen. Het buitenland: dat is in het begin van de jaren zeventig grotendeels Vietnam en alles wat daarmee te maken heeft. De inval in Cambodja, de steeds zwaarder wordende bombardementen, de demonstraties in en buiten de Verenigde Staten tegen de politiek van Nixon en Kissinger, de doodgeschoten studenten op de campus van Kent, de onthullingen in The Pentagon Papers. Bij al deze, nu alweer enigszins onwezenlijk aandoende onderwerpen, plaatst Müller zijn getekende waarheid tegenover die van de machtigen, die met hun wollige verklaringen proberen de gruwelen van de dag toe te dekken. In juni 1971 ontkent de reeds vanwege ‘Vietnam’ afgetreden president Lyndon B. Johnson wat in The Pentagon Papers staat. Müller laat hem
| |
| |
![illustratie](_eng001197801ill0072.png)
Het Vrije Volk, 22 juni 1971.
Het Vrije Volk, 15 september 1971.
| |
| |
zeggen: ‘Es ist nicht wahr! maar plaatst hem tegen de achtergrond van een immense, in het zwart uitlopende dodenakker. In september van hetzelfde jaar is de opstand in de gevangenis van Attica in de Amerikaanse staat New York. Negers en Portoricanen zijn de slechte behandeling beu en gijzelen negen bewaarders. Met instemming van gouverneur Nelson Rockefeller wordt de gevangenis bestormd door troepen. Het resultaat: 37 doden, waarbij alle gegijzelde bewaarders. Het antwoord van de tekenaar op het gebeuren laat niets te raden over, zoals Het Vrije Volk op 15 september laat zien.
In de binnenlandse politiek treft, zeker bij belangrijke onderwerpen, dezelfde duidelijkheid. In het begin van het jaar 1971 ontstaat grote beroering door een rapport van de Commissie Justitieel optreden tegen in groter verband gepleegde strafbare feiten, de zg. Commissie-Mulder, genoemd naar mr. A. Mulder, toentertijd secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. De commissie wil de Justitie meer bevoegdheden geven voor het bestrijden van rellen. Zo zouden potentiële relmakers moeten kunnen worden opgepakt. De meeste kranten staan bol van de verontwaardiging: gevaarlijk, ondemocratisch, ‘Schutzhaft’. Müller heeft zich de consequenties van de voorgestelde maatregelen geheel ingedacht. Op 20 januari verschijnt een tekening, waarop de leden van de commissie in Ku-Klux-Klan-gewaden zijn gehuld. Meer dan ellenlange artikelen moet zo'n tekening de lezer aan het denken zetten over de vraag wat er aan de hand is met die voorstellen van de commissie. De overdrijving waarvan de tekenaar zich bedient is noodzakelijk om de lezer de werkelijkheid onder ogen te brengen.
Het Vrije Volk, 20 januari 1971.
| |
| |
Eenmaal bij de Haagse Post lijkt het alsof Frits Müller zijn draai als politiek tekenaar helemaal gevonden heeft. Een voordeel daarbij is duidelijk dat de beschikbare ruimte in de HP groter is dan bij de kranten waarvoor hij eerder werkte. Hij heeft één hele bladzijde en dat betekent dat een prent een poster in het klein kan worden. Hij kan zijn fantasie meer de vrije loop laten en dat gebeurt dan ook. Vanaf de zomer van 1973 is hij bezig de wereld te schetsen zoals die er volgens hem uitziet. Dat is niet een wereld van hupsakee en falderaldera.
Eén voor één heb ik alle prenten van de laatste vijf jaar nog eens bekeken en dat maakt een geheel andere indruk dan het bekijken van één per week, zoals meestal het geval is. Zo'n tekening is dan omgeven door artikelen met aandacht-trekkende koppen, met foto's en advertenties. De zeggingskracht wordt door die andere informatie voor een deel weer opgeheven. Ontdaan van die omgeving komen die prenten veel harder aan. Met ‘de wereld waarin wij leven’ is het niet al te best gesteld.
In de wereld van Frits Müller komen verschillende robotachtige verschijningen voor, bizarre monsters, die een combinatie lijken te zijn van mens en machine. In de steden treden ze op in de gedaante van projectontwikkelaars, die de plaatsen waar de mensen wonen willen vernietigen. Met hun stalen poten walsen ze buurten plat en vertrappen de bevolking. Enige maanden voor de ontruiming van de Nieuwmarktbuurt in Amsterdam, waar de ondergrondse spoorweg onderdoor moet, is er een tekening waarop een immense gestalte boven de buurt uitrijst, op het punt met een knots het doodvonnis over de buurt te voltrekken. Een tekening vol dreiging en onheil. Een andere keer staat de robot model voor de technologische revolutie, die de wereld bedreigt en aan haar einde zal helpen. Niet alleen door de aantasting van het milieu, ook door de automatisering, die de werkgelegenheid aantast. ‘Ik ruik mensenvlees’, zegt het monster op de prent van 12 oktober 1974. Hij slaat vernietigend om zich heen. De prenten over de kernenergie zijn hetzelfde: dood en verderf voor de deur als we ermee doorgaan. Wat opvalt is dat deze machten van bedreiging geen namen hebben. Zij vertegenwoordigen de technologische revolutie, die in de wereld aan de gang is en die zich onafhankelijk van politiek-maatschappelijke systemen lijkt te ontwikkelen. Het simplisme als zou ‘het kapitalisme’ voor alle onheil en ellende verantwoordelijk zijn, treffen we niet aan. En evenmin het simplisme, dat maatschappelijke structuurveranderingen er een einde aan zullen maken. In feite geeft Müller geen oplossing. Aan de horizon oprijzende zonnen als bij Albert Hahn komen we in het geheel niet tegen, maar ook niet de wensdromen die andere tekenaars in de vorm van bruggen of richtingaanwijzers op het papier brengen. De tekening van 30 november 1974 is in dit opzicht veelzeggend. Hoog boven een door smook verstikte wereld bevindt zich een vliegtuig, waaruit de tekenaar de volgende woorden
opvangt en in een ballon noteert: ‘Dit is een kaping! Breng me naar een andere planeet!’ En enige maanden later als het voorjaar in aantocht is worden ons de Lenteboden aangekondigd: een tuintje vol met bommen en raketten.
| |
| |
Haagse Post, 14 december 1974.
| |
| |
Haagse Post, 30 november 1974.
| |
| |
Haagse Post, 6 april 1974.
| |
| |
Haagse Post, 11 mei 1974.
| |
| |
Het niet opvoeren van ‘het kapitalisme’ als de grote schuldige betekent niet dat de tekenaar geen oog heeft voor de plaats van economische belangen in de politieke strijd. Het tegendeel is het geval. De wereld wordt beheerst door de macht van het geld, zoals op vele tekeningen te zien is. Het Afrikaanse continent wordt van alle kanten door de ratten opgevreten. Zuid-Amerika hangt met een dollarteken aan de vleeshaak van de Verenigde Staten. Duisenberg, minister van Financiën in het kabinet-Den Uyl, wordt van alle kanten door de beesten besprongen als hij met zijn bezuinigingsplannen komt. Schraapzucht alom.
De vraag rijst hoe het met de politici staat. Zijn die in staat een bijdrage tot een oplossing te geven? Die werpen zich immers op als leider of worden daartoe gekozen? Door Frits Müller worden ze niet als zodanig erkend. Bijna alle politici en staatshoofden die op zijn prenten voorkomen deugen niet. Laten we eerst even naar het buitenland gaan. Nixon wordt totaal ontluisterd, de geluidsbandjes komen als slierten uit zijn mond. Ik schrijf nu wel mond, maar aandachtige beschouwing gaat meer in de richting van bek. Nixons opvolger Ford treedt ons tegemoet als een hypocriete en domme man en Carter als een grijnslachend stuk onbenul. Hun Russische collega Brezjnef komt er niet beter af: die veegt zijn achterwerk af met de protesten tegen zijn behandeling van dissidenten.
In het binnenland is het niet veel anders. Den Uyl gaat nog, die is meer het type van de brave borst, die met handen en voeten aan het CDA vastzit, niet echt een kwaadwillige. En Van der Stoel, minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet-Den Uyl, mag zich zelfs in de sympathie van de tekenaar verheugen. Müller neemt hem in bescherming tegen de aanvallen van De Waarheid, Rude Pravo en NRC Handelsblad na zijn geruchtmakende bezoek aan Praag, waar hij buiten het officiële protocol om met enkele dissidenten sprak. Maar dan hebben we het wel zo'n beetje gehad.
Wat in het bijzonder opvalt is de afkeer van het CDA en de leidende figuren daarin. Die afkeer is niet van vandaag of gisteren. Ook in het Algemeen Handelsblad en Het Vrije Volk komt die regelmatig voor. Op 14 december 1968 staat in het Algemeen Handelsblad bijvoorbeeld de prent Drievuldigheid: een portret van KVP, CHU en ARP, bezig een eenheid te vormen. De uitdrukkingsloze gezichten drukken uit wat het voorstelt: leegheid, een lichaam zonder ziel. Dat is steeds zo gebleven. Op 9 oktober 1976 wordt Steenkamp ons voorgesteld als een ‘boertje van buut'n’, dat met zijn gekke beest op de politieke markt verschijnt. Het CDA is een club waar je alle kanten mee op kunt. Van één zaak is men er echter zeer goed op de hoogte: de pecunia en hoe die zo voordelig mogelijk te verwerven. Het adviseursschap bij Gulf van Roolvink en Schmelzer, de affaire van de koopsompolissen en de investeringsaftrek van Lubbers zijn voor een tekenaar die niets van het ethisch reveü moet hebben uitermate dankbare onderwerpen.
Als geen andere politiek tekenaar in Nederland heeft Frits Müller deze onderwerpen aangepakt. Opland ziet vaak kans een lachwekkend element aan zijn voorstellingen toe te voegen, waardoor zijn slachtoffers uiteindelijk nog iets
| |
| |
beklagenswaardigs en zieligs meekrijgen. Bij Müller is daar helemaal geen sprake van. Te lachen valt er niets. Niemand is zielig. Roolvink en vooral Schmelzer, die optraden als adviseur van Gulf Oü, worden genadeloos geportretteerd. Zij dienen het algemeen belang, maar ondertussen... Zelden is een politicus zo ongunstig afgebeeld als Schmelzer op de tekening naar aanleiding van de Gulf-affaire. Lubbers wordt door de tekenaar geconfronteerd met een aantal uitspraken van Jezus en ook zijn gezicht vertoont trekken van doordachte en sluwe schijnheiligheid als hij zelf een ‘voordelige’ tekst van Jezus uitspreekt. Nog harder wordt uitgepakt als de koopsompolissen voorpaginanieuws vormen. Een CDA'er, geknield en met het Confessioneel kasregister tegen zich aangeklemd, zit vurig te bidden. Op verschillende andere prenten wordt ons het CDA als een zeer ongunstig gezelschap getoond: ethische femelaars, die hun heil voornamelijk in het geld zoeken.
Algemeen Handelsblad, 14 december 1968.
| |
| |
Haagse Post, 17 januari 1976.
| |
| |
Haagse Post, 18 maart 1978.
| |
| |
Haagse Post, 24 december 1977.
| |
| |
Haagse Post, 24 januari 1976.
| |
| |
CDA-politici als Andriessen en Westerterp worden niet serieus genomen. De terminologie van Aantjes, die met het kabinet-Van Agt ‘geen gebondenheid maar binding’ heeft wordt doeltreffend weergegeven: hij is geheel ingepakt. En dan tenslotte Van Agt zelf. Als minister van Justitie, als lijsttrekker van het CDA en als minister-president komt hij er slecht af, het wordt in feite steeds erger met hem. Op 24 december 1977 wordt hij afgebeeld als de man met de vele monden. Hij is een bizar wezen geworden, dat afschuw oproept. Dat geldt ook voor de geestelijke leiders van Van Agt in Rome, die zich tegen geboortenbeperking verzetten. De tekenaar portretteert hen als een smoezelig stelletje, de condooms over het hoofd gestulpt.
In de politieke karikatuur in Nederland is Frits Müller langzamerhand een aparte plaats gaan innemen. Van het getekende commentaar bij het politieke gebeuren is hij steeds meer de richting uitgegaan van het scheppen van zijn eigen politieke wereld. Het verschil met Opland die ook zijn eigen politieke poppetjes-maatschappij heeft opgebouwd is, dat die van Müller er veel minder vriendelijk uitziet. Gemoedelijkheid komt daar niet voor. De mensen belagen elkaar en worden bedonderd. Dat komt op zijn prenten zeer scherp tot uitdrukking. Zijn karikaturistische voorstellingen nemen soms surrealistische vormen aan. Hij gaat tot de grenzen, ongetwijfeld met de bedoeling door die stellingname de werkelijkheid een beetje dichter bij te brengen.
Het ligt voor de hand dat deze wijze van voorstelling sterke emoties kan oproepen. De prent, waarop Zuid-Amerika aan een vleeshaak in de vorm van een dollarteken hangt, was een tijd als affiche in het Anne Frank Huis in Amsterdam te zien. Heel wat Amerikanen hebben zich geweldig opgewonden over wat zij anti-Amerikaanse propaganda noemden. Een collega uit Chicago met wie ik eens het Anne Frank Huis bezocht, raakte buiten zichzelf van verontwaardiging. Sommigen voelden zich, zoals blijkt uit een in de HP van 12 oktober 1974 aangehaald artikel uit een Amerikaanse krant, zelfs persoonlijk er door beledigd. Het omgekeerde kan ook plaatsvinden. Je kunt een opvatting over iets door een tekening zo sterk bevestigd zien, dat je altijd aan die voorstelling moet denken als dat onderwerp ter sprake komt. In 1973 heb ik een bezoek aan Zuid-Afrika gebracht. In het dagblad Trouw heb ik van die reis uitvoerig verslag gedaan en daarin, onder meer, geschreven dat de Zuidafrikaanse regering, doorgaande op deze weg, bezig is te investeren in ellende en verdriet. Zelden ben ik meer door een tekening getroffen dan die in de HP van 28 augustus 1976. In Soweto vonden toen de opstanden plaats die door de regering met harde hand zijn neergeslagen. Vele doden werden geteld. De tekening, die mij altijd voor de geest komt als het over Zuid-Afrika gaat, laat zien dat de investering rendement heeft opgeleverd: er is niets meer. In de verte passeert, onbereikbaar, een schip. Maar niemand hoeft ook meer mee...
| |
| |
Haagse Post, 28 augustus 1976.
| |
| |
Frits Müller bezig met het omslag van het Engelbewaarder Winterboek 1978.
| |
| |
Igor Cornelissen en Frits Müller tijdens een optreden van Igor's Original New Hotshots, het huisorkest van het Amsterdamsch Litterair Café De Engelbewaarder.
Een kunstenaar die zo betrokken met de politiek bezig is en zich zo inleeft in de gevolgen van de gebeurtenissen, kan geen vrolijke kijk op de wereld hebben. Müller heeft die, blijkens zijn prenten, dan ook niet. Politieke tekenaars hebben die vrolijke kijk bijna nooit, tenzij het dienstkloppende partijgangers zijn, die op bevel de solidariteit wel even willen uitbeelden. Hun werk bestaat er juist uit de misère, die ons door wie dan ook wordt aangedaan, te verduidelijken. Müller doet dat nu al jaren. Dat hij niet in zijn eigen politieke wereld tenonder gaat komt, omdat hij over een middel tot ontsnapping beschikt: de muziek. Jazz, heeft hij eens gezegd, is een totaalgebeuren, alles! Wie hem op zijn saxofoon heeft bezig gezien in Igor's Original New Hotshots en wie hem Sweet Georgia Brown heeft horen spelen weet dat er voor hem in deze wereld méér is dan de politiek van de dag.
|
|