In 1858 verscheen De Bijbel, de Koran en de Veda's. Tafereel van Britsch-Indië en van den opstand des inlandschen leger aldaar door D.C. STEYN PARVE. Het jaar daarvoor was onder de inlandse soldaten (‘sepoy’ of ‘sipajers’) van het koloniale leger een opstand uitgebroken, die zich als een olievlek uitbreidde. Vele plaatselijke vorsten, die eerst aarzelden, kozen de kant van de opstandelingen. Tegen het eind van het jaar verliep echter het tij. Dit niet alleen tot opluchting van de Britten, zoals de bekende oriëntalist prof. P.J. Veth in een voorrede van het boek van Steyn Parvé opmerkte:
‘De gebeurtenissen verdienden echter, behalve in Groot-Brittanje zelve, nergens zooveel belangstelling als in Nederland, want geene andere Europesche mogendheid bezit een koloniaal rijk, dat met Britsch-Indië zoovele punten van overeenkomst en aanraking heeft als Nederland (...) en hoogstwaarschijnlijk zou de val der Britsche heerschappij in Indië na korter of langer tijd dien van het Nederlandsch gezag in den Indischen Archipel ten gevolge hebben’.
Steyn Parvé publiceerde over economische kwesties in Nederlands-Indië, verbleef enige jaren in Brits-Indië, alvorens in Londen het tweedelige boek De Bijbel, de Koran en de Veda's te schrijven. De titel doet op het eerste gezicht wat merkwaardig aan, daar het in hoofdzaak een verslag van militaire gebeurtenissen betreft. Maar er was volgens Steyn Parvé méér aan de hand: ‘De strijd, die in Hindostan wordt gevoerd, is eene worsteling tusschen barbaarschheid en beschaving, tusschen de halve maan en het kruis, tusschen de afgodendienaars van Brahma en de vereerders van Christus, in één woord: tusschen de verhevenste en zuiverste leerstellingen en het afschuwelijkste en onmenschelijkste bijgeloof’. Aan het verslag van de opstand gaat dan ook een deel vooraf waarin zeden en gewoonten van de Indiërs worden beschreven. Het hoofdstuk over de secte der wurgers, dat hier in zijn geheel volgt, is eraan ontleend.
Jules Verne schreef in De reis om de wereld in 80 dagen, dat in 1873 verscheen, ook over de secte der wurgers: ‘Na het station Malegaon te hebben aangedaan, passeerden de reizigers de noodlottige streek, welker bodem zo vaak gedrenkt was met het bloed door de volgelingen der godin Kali vergoten. Niet ver vandaar verhieven zich Ellora en zijn bewonderenswaardige pagoden en verder het beroemde Aurangabad, de hoofdstad van de tweede Aurengzeba, dat thans de hoofdplaats is van een der afgelegen provinciën van het rijk Nizam. Hier was het, dat Feringha, het hoofd der Thugs, de koning der worgers, zijn heerschappij uitoefende. Die moordenaars vormden een geheime vereniging, die ter ere van de Godin van de Dood, haar mensen van elke leeftijd offerden zonder bloed te vergieten en er was een tijd, dat men geen plek vond, waar geen lijk was begraven. Het Britse Gouvernement heeft deze moorden wel in aanzienlijke mate kunnen beteugelen, maar het vreselijke genootschap bestaat toch nog en heeft niet opgehouden te werken’.