| |
| |
| |
TOKE VAN HELMOND, geboren in 1946 te Gemert, studeerde vergelijkende literatuurwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam. Zij maakt deel uit van de redaktie van het kwartaalschrift De Engelbewaarder. In oktober 1977 verscheen van haar hand Mary Dorna 1891-1971, het negende nummer van De Engelbewaarder.
Simon Vestdijk en Marcel Proust, een vergelijking is een bewerking van de scriptie die zij in 1974 voor het doctoraal schreef.
De (gecursiveerde) vertalingen van de citaten uit A la recherche du temps perdu komen uit de Nederlandse vertaling voor zover die nu voltooid is. Voor het nog niet vertaalde gedeelte moesten ze zelf gemaakt worden; ze zijn bedoeld als handreiking aan de lezer, niet als uitingen van vertaalkunst. Achter het artikel vindt men de titelbeschrijving van de vertalingen.
Voor de verwijzingen tussen haken zie men in het lijstje van ‘geciteerde werken’ onder genoemd auteur en jaartal; daar vindt men de titel van het boek waaruit het citaat genomen is. Ook voor de gebruikte afkortingen vindt men achteraan de verklaring.
| |
| |
| |
Simon Vestdijk en Marcel Proust, een vergelijking
Toke van Helmond
I. De impuls
In een gesprek met Theun de Vries, opgenomen in Hernomen konfrontatie, geeft Vestdijk op de vraag: ‘Proust blijft voor jou dus een voorbeeld?’ het volgende antwoord: ‘Ik heb zekere invloeden van hem ondergaan bij het schrijven van mijn Anton Wachter-romans. Niet in de zin van simpele en direkte beihvloeding, maar wel bij wijze van impuls. Ik had pas de hele Recherche gelezen, en ben toen meteen daarop aan mijn eigen “autobiografie” begonnen.’ [1968: 81/82]
Zo ontstond tussen 16 januari en 6 mei 1933 het omvangrijke werk Kind tussen vier vrouwen; De kroniek van een jongensleven. Nadat zijn uitgever het weigerde te publiceren, werkte Vestdijk in de maanden mei en juni van 1934 het laatste gedeelte van het manuscript om tot de roman Terug tot Ina Damman; De geschiedenis van een jeugdliefde. Daarmee debuteerde hij nog datzelfde jaar als romanschrijver.
Dit boek zou het derde deel gaan vormen van de latere acht Anton Wachter-romans. Ook de eerste twee delen van deze cyclus zijn omwerkingen van het oorspronkelijke manuscript Kind tussen vier vrouwen. Zo verscheen in 1939 Sint Sebastiaan; De geschiedenis van een talent en in 1948 Surrogaten voor Murk Tuinstra; De geschiedenis van een vriendschap. Er zijn nog meer romans waarvoor het manuscript Vestdijk materiaal heeft geleverd, bijvoorbeeld voor De bruine vriend [1935], Meneer Vissers hellevaart [1936] en De koperen tuin [1950]. Hier zullen echter alleen Kind tussen vier vrouwen en de eerste drie Anton Wachter-romans ter sprake komen.
Het kan wel haast niet anders of Proust moet merkbaar aanwezig zijn in het werk van Vestdijk dat hij zo kort na lezing van A la recherche du temps perdu heeft geschreven. Er zijn dan ook zinswendingen te vinden in zowel Kind tussen vier vrouwen als in Terug tot Ina Damman waar toch wel sprake lijkt te zijn van ‘simpele en directe beihvloeding’.
Mme Verdurin [...] indiquait [Swann] une place à còté d'Odette, le pianiste jouait, pour eux deux, la petite phrase de Vinteuil qui était comme l'air national de leur amour. [I. 218]
terwijl Mme Verdurin [...] [Swann] een plaats aanwees naast Odette, speelde de pianist voor hen beiden het kleine thema van Vinteuil dat een soort volkslied van hun liefde was. [2. 68]
| |
| |
Simon Vestdijk, naar een schilderij van Edgar Fernhout.
| |
| |
Marcel Proust, naar een schilderij van Jacques-Emile Blanche.
| |
| |
Na het eten splitste [...] [Anton Wachter] zich in tweeën: de ene helft maakte huiswerk, de andere rustte uit en droomde. Daartussendoor stond hij wel op om een etude te spelen, of de menuet in d-majeur van Haydn, die Ina Dammans muziek geworden was, een soort volkslied van zijn liefde. [ID. 88]
Qu'allait-il se passer tout à l'heure, je ne le savait pas trop. En tous cas, le Grand-Hôtel, la soirée, ne me semblaient plus vides; ils contenaient mon bonheur. [I. 932]
Wat er straks ging gebeuren wist ik niet goed. In ieder geval leken het grote hotel en de avond me niet meer leeg. Ze behelsden mijn geluk. [6. 143]
Zijn hart klopte, ging er wat gebeuren? ... [...] Nooit had de h.b.s. hem zo'n mooi gebouw toegeschenen, zo'n groot en betekenisvol gebouw ... [ID. 72]
Au tournant d'un chemin j'éprouvais tout à coup ce plaisir spécial qui ne ressemblait à aucun autre, à aperçevoir les deux clochers de Martinville, sur lesquelles donnait le soleil couchant et que le mouvement de notre voiture et les lacets du chemin avaient l'air de faire changer de place, [...]. [I. 180]
Bij een bocht van de weg kreeg ik plotseling dat plezierige gevoel dat op geen enkel ander leek, bij het zien van de twee kerktorens van Martinville waar de glans van de ondergaande zon op lag en die door de bewegingen van het rijtuig en de bochten van de weg van plaats schenen te wisselen, [...]. [1. 197]
Langs de spoorlijn waren de torens niet te zien, maar verder op de Uitschoterweg wel, en dan, aan de andere kant, langs Driehuizervaart en op de hoogten van het Buitenwalpark tussen sommige bomen door. Blauw of grijs waren die torens, lagen in de zon of achter regen; hun afstand wisselde... [KVV. 497] [ID. 157]
Hoe aardig het vergelijken van dit soort passages ook is, de oppervlakkigheid ervan wordt al meteen door de laatste bewezen. Beschrijft Vestdijk uitsluitend het optisch gebeuren, voor Proust gaat er een diepe betekenis schuil achter de plaatsverwisseling van de torens van Martinville. De jonge Marcel beleeft er zijn eerste literaire vreugde door. Ondanks het schokken van het rijtuig grijpt hij naar pen en papier om het verschijnsel in woorden vast te leggen.
Tot zover kunnen we alleen vaststellen dat Proust de rol van artistiek katalysator voor Vestdijk heeft vervuld. Het lezen van de Recherche heeft zijn eigen verbeelding in gang gezet. Zo heeft hij het ook geformuleerd tegenover Nol Gregoor, toen deze hem naar de invloed van Proust vroeg: ‘Die ging niet veel verder dan de aandrift om iets dergelijks over m'n eigen jeugd te schrijven, maar het is toch iets totaal anders geworden.’ [1967: 48]
| |
II. De psychologie van Proust
Dat de Recherche méér voor Vestdijk heeft betekend dan alleen de impuls tot
| |
| |
het schrijven van eigen werk, blijkt uit het vervolg van het gesprek met Gregoor: ‘Verder heb ik van Proust de psychologie geleerd. Ik heb me van het freudianisme afgewend, dat ik waarschijnlijk nog wel min of meer in me had. Proust heeft niets met Freud te maken, hij kende Freud niet eens, dat hebben ze vroeger wel eens beweerd, daar heb ik in de Forum-tijd nog een stukje tegen geschreven, maar er is niets van waar. Hij kende hem niet en hij interesseerde zich er ook niet voor. Als je maar éven die twee stijlen vergelijkt, die twee benaderingen van de psyche, dan zie je dat met één oogopslag. En het was voor mij aantrekkelijk om een werkelijk goede en degelijke en daarbij zeer onderhoudende en ongelooflijk charmante psychologie te hebben die niet gefreudianiseerd was. Dat is voor mij de grootste aantrekking van Proust geweest.’ [Gregoor, 1967: 48]
Ik wil mij hier niet op het glibberige terrein van de psychologie begeven, maar voor wie dat wél wil doen lijkt het me raadzaam Vestdijks eigen uitspraken daarover ter harte te nemen. En tegen het freudiaans uitleggen van Prousts psychologie heeft hij zich bij herhaling fel verzet, en daarmee indirect tegen het freudiaans uitleggen van zijn eigen psychologie. ‘Zelfs Proust - wel het sterkst speculatief aangelegd onder de Franse romanciers! - ontsnapt aan Freud's invloed, al heeft men, zeer ten onrechte, wel het tegendeel beweerd, waarschijnlijk op grond van enkele toevallige overeenkomsten, die in zoverre niet toevallig zijn, dat Freud en Proust beiden zich tenslotte met de menselijke psyche bezig hielden, in dezelfde beschavingsperiode en door hetzelfde gedachtenklimaat beihvloed.’ [1966: 271]
Deze gedachte vindt ondersteuning in het vorig jaar verschenen proefschrift van H.C. Halberstadt-Freud dat speciaal over de psychologie van Proust en Freud gaat Het sadomasochisme: Proust en Freud [Amsterdam, 1977]. Zij vat het zo samen: ‘Het werk van Proust en Freud kan als complementair worden beschouwd. Als Freud nodig is om Proust te lezen dan geldt het omgekeerde evenzeer. Samengevoegd vertellen zij ons meer over de menselijke motivatie dan ieder afzonderlijk ons duidelijk kan maken. Freud en Proust waren tijdgenoten die elkaar niet hebben gekend.’
Ook ten aanzien van Vestdijk is de verleiding groot hem de kant van ‘die arme Oostenrijkers’ uit te dwingen. Vooral de houding van Anton tot zijn moeder geeft daar aanleiding toe. In het manuscript Kind tussen vier vrouwen leven de beide ouders tot aan het slot. Maar: ‘Bij de omwerking van het derde deel tot Terug tot Ina Damman, Het Vestdijk de vader dood zijn. Volgens Vestdijk zelf, om het scheldwoord “vent”, immers een Uefkoosnaampje van zijn vader (door de schooljongens tegen Anton Wachter gebruikt), meer poignantie te geven. En om de verhouding tot de moeder specialer te maken. Bovendien vereenvoudigde het de situaties en dialogen - Anton Wachter had nu alleen nog met zijn moeder te maken!’ [Gregoor, 1968: 69]
Gregoor gelooft niet erg in Vestdijks ‘louter Uteraire overwegingen’ [1968: 67], en geeft een uitvoerig exposé over de relatie van Vestdijk tot zijn ouders. Maar al
| |
| |
komt de vader dan in de herschrijving niet meer voor, in het parallelle gedeelte van het manuscript, is de vaderfiguur ook al sterk naar het achterplan verschoven. Zoals ook in de Recherche de vader alleen in het begin een aktieve rol toebedeeld krijgt. In het grootste gedeelte komt hij helemaal niet voor. Je kunt het allemaal freudiaans uitleggen, maar je kunt het even goed van de romantechnische kant bekijken.
Er is een advertentietekst, Prospectus, die Vestdijk heeft opgesteld vóór de verschijning van Kind tussen vier vrouwen. Daar zegt hij: ‘Daarom zou ook het etiket “psychologische roman” misleiden. Zonder twijfel kan dit boek van groote beteekenis zijn voor kinderpsychologen, paedagogen, psycho-analytici, - doch alleen in zooverre als het gegevens behelst die ook het werkelijke leven zou kunnen verstrekken. Geen vooropgezette theorieën, geen psycho-analytische constructies.’ [Ischa Meijer, 1972: 39]
Natuurlijk kun je Freuds visie op menselijke verhoudingen ook toepassen op relaties zoals die in romans beschreven worden. Zelfs als die vóór Freud geschreven zijn. Maar door te redeneren: Vestdijk laat Anton Wachter zijn vader vermoorden omdat hij met de theorieën van Freud op de hoogte was, raak je op een dwaalspoor.
Immers toen Vestdijk in 1934 besloten had in de omwerking van het manuscript de vader weg te laten, móest hij daar in Surrogaten voor Murk Tuinstra, het deel dat in de Anton Wachter-reeks vooraf gaat aan Terug tot Ina Damman (en dat hij overigens pas in 1948 schreef!), wel iets aan doen. Hij laat dan Anton de dood van zijn vader veroorzaken. Omdat hij een slecht rapport heeft gaat Anton niet naar huis maar blijft op de kermis rondhangen met de bedoeling zijn ouders ongerust te maken en zo hun boosheid over het rapport te temperen. Zijn vader gaat hem zoeken, vat kou en sterft aan een longontsteking. Het speelt zich allemaal in vier bladzijden af en Vestdijk neemt de draad van zijn autobiografie weer op met de nuchtere mededeling: ‘Zoveel verandering bracht het niet met zich mee.’ [SM. 221]
En zo is het ook. In Terug tot Ina Damman valt het je als lezer amper op dat de vader verdwenen is. En voor Vestdijk als schrijver moet het de zaak aanmerkelijk vereenvoudigd hebben, waar het hem toch voornamelijk te doen was om de verhouding tussen de jonge Anton en zijn moeder gestalte te geven. Nee, ook al heeft Vestdijk zich een tijd lang intensief met Freud bezig gehouden, dan nog is het ‘een waanidee te denken dat een door Freud beihvloed romancier de “psychoanalyse” toepast in zijn romans.’ [1966: 274]
| |
III. Die kwestie van de herinnering
Volgen we het gesprek tussen Gregoor en Vestdijk verder dan komen we aan een derde, zéér belangrijk punt: ‘En verder zal ik inderdaad wel van hem overgenomen hebben die kwestie van de herinnering, die zo concreet wordt
| |
| |
opgewekt door voorwerpen, door geur en zo. Al die geuren en dergelijke waren bij mij wel authentiek aanwezig in mijn jeugd, maar die hebben niet zo prompt gewerkt als bij Proust, en misschien bij Proust zelf ook niet. Dat is wel een soort literaire truc geweest. [Geloof je dat?] Bij hem kan ik het niet bewijzen. Ja het is te mooi, het is haast te mooi. Het is een product van de associatiepsychologie, onbewust bij Proust. Maar wat een effecten waarborgt dat niet, die verleiding is veel te groot. [...] Dat heb ik dus wel nagevolgd dan, bv. wanneer hij tot Ina Damman terugkeert op de fietstocht, terwijl hij daar min of meer geattaqueerd is door Marie van den Boogaard, dat hij dan uitsluitend door de geur van koolzaad tot Ina Damman terugkeert. Dat heeft bij mij zeker niet zo plaatsgehad. Er is misschien een halve dag overheengegaan. Ik reageer zo traag. Dat is daarom alleen al onaannemelijk. Maar ik vond het voor dit boek nou heel mooi. Ik ben dus zeer kennelijk door Proust beinvloed.’ [1967: 48/49]
De ervaringen waar Vestdijk hier op doelt en die bij Proust ‘mémoire involontaire’ (onvrijwillige herinnering) heten, zijn in A la recherche du temps perdu van cruciale betekenis. De passages waar ze beschreven worden zijn de sleutelpassages van het boek. Opzettelijke pogingen om langs verstandelijke weg, de ‘mémoire de l'intelligence’, het verleden in herinnering te roepen mislukken altijd. Maar zintuiglijke ervaringen van geur, smaak of geluid zijn in staat om op totaal onverwachte momenten ons plotseling in het verleden terug te plaatsen, de verloren tijd voor ons op te roepen. Op die momenten blijkt de tijd overwinnelijk en daardoor worden vergankelijkheid en dood onbelangrijk.
Bij Vestdijk komt zo'n ervaring van een onvrijwillige herinnering slechts één keer voor. Het is de ervaring die hij hierboven beschrijft en die het slot vormt van zowel het manuscript Kind tussen vier vrouwen als die van de roman Terug tot Ina Damman. In de Recherche zijn er heel veel van deze mémoire involontairemomenten. De bekendste passage bij Proust waarin zo'n ervaring beschreven wordt, is de madeleine-passage. Door de smaak van een in thee gedoopt koekje rijst voor Marcel ineens het Combray van zijn kinderjaren, dat hij zich tot dan toe vergeefs probeerde te herinneren, uit het verleden op.
Ik geef hier nu ter vergelijking drie van deze ervaringen; om te laten zien waar Vestdijk ‘dus zeer kennelijk door Proust beinvloed’ is. Eerst de madeleinepassage. Daarna nog zo'n herinneringservaring door Proust beschreven, maar dan opgeroepen door muziek. Voor Swann is de ‘petite phrase de Vinteuil’ wat de menuet van Haydn voor Anton Wachter is. Op het horen daarvan herbeleeft hij de gelukkige tijd van zijn liefde voor Odette. En ten slotte de koolzaadpassage van Vestdijk.
Et tout d'un coup le souvenir m'est apparu. Ce goût, c'était celui du petit morceau de madeleine que le dimanche matin à Combray [...], quand j'allais lui dire bonjour dans sa chambre, ma tante Léonie m’offrait après l'avoir trempé dans son infusion de thé ou de tilleul. La vue de la petite madeleine ne m'avait rien rappelé avant que je n'y eusse goûté; [...].
| |
| |
Et dès que j'eus reconnu le goût du morceau de madeleine trempé dans le tilleul que me donnait ma tante [...], aussitòt la vieuille maison grise sur la rue, où était sa chambre, vint comme un décor de théâtre s'appliquer au petit pavillon donnent sur le jardin [...]; et avec la maison, la ville, [...] toutes les fleurs de notre jardin et celles du pare de M. Swann, et les nymphéas de la Vivonne, et les bonnes gens du village et leurs petits logis et l'église et tout Combray et ses environs, tout cela qui prend forme et solidité, est sorti, ville et jardins, de ma tasse de thé. [I. 46/47/48]
En opeens schoot de herinnering mij te binnen. Het was de smaak van het stukje madeleine, dat tante Léonie mij zondagsmorgens in Combray [...] als ik haar in haar kamer goedemorgen kwam zeggen, gaf, nadat ze het in de lindebloesemthee had gedoopt. Het zien van de madeleine had me nergens aan herinnerd, voor ik ervan geproefd had; [...].
En zodra ik de smaak herkende van het stukje madeleine, dat mijn tante mij, in de lindebloesemthee gedoopt, placht te geven [...], kwam het grijze oude huis aan de straat waar haar kamer op uitkeek, als een toneeldecor tevoorschijn en voegde zich bij het kleine paviljoen dat op de tuin uitkwam [...] en met het huis de stad, van de ochtend tot de avond en in weer en wind, het plein, waar men mij voor het middageten naar toe stuurde, de straten waar ik boodschappen deed, de wegen die we namen als het mooi weer was. [...] op diezelfde manier kwamen nu alle bloemen van onze tuin en die uit het park van meneer Swann, de waterlelies op de Vivonne, de brave mensen uit het dorp en hun kleine huisjes en de kerk en heel Combray en zijn omgeving, alles wat vorm en vastheid heeft, de stad en de plantsoenen, uit mijn kopje thee. [1. 54]
Et avant que Swann eût le temps de comprendre, et de se dire: ‘C'est la petite phrase de la sonate de Vinteuil, n’écoutons pas!’ tous ses souvenirs du temps où Odette était éprise de lui, et qu’il avait réussi jusqu'à ce jour à maintenir invisibles dans les profondeurs de son être, trompés par ce brusque rayon du temps d'amour qu'ils crurent revenu, s'étaient réveillés et, à tire-d'aile, étaient remontés lui chanter éperdument, sans pitié pour son infortune présente, les refrains oubliés du bonheur. [I. 345]
En nog voordat Swann zich rekenschap kon geven en tegen zichzelf kon zeggen: ‘Dat is het kleine thema van Vinteuil, niet luisteren!’ waren al die herinneringen aan de tijd dat Odette verliefd op hem was en die hij tot nu toe had kunnen terugdringen in de duistere diepten van zijn wezen, misleid door deze lichtende flits uit een tijd van liefde die zij teruggekeerd waanden, ontwaakt om klapwiekend op te stijgen en hem hartstochtelijk, zonder mededogen voor zijn tegenwoordige rampzaligheid, de vergeten refreinen van zijn geluk toe te zingen. [2. 209]
Ineens voegde zich bij het onzekere spel dezer gedachten een ijle geur: koolzaad, dat over de velden aan woei, als van heel ver. Om een hoek, vlakbij, lag het gele veldje. Hij zag het niet. Te sterk was de aandoening, waarmee die geur hem overmeesterde. Neen, niets om in woorden uit te spreken. Enkel maar het eerder nog tragisch dan weemoedig besef van iets verloren te hebben, voor altijd verloren, - iets dat ook op deze dag niet te vinden was, - iets toch, waar op dit ogenblik deze weg het dichtst bij kon komen, het dichtst in deze provincie, waarin het stadje lag, waar alles was gebeurd... De stroom steeg nu, aarzelend, over hem heen, onmerkbaar, - terug kon hij niet meer. Koolzaadgeur... Nog rook hij het,
| |
| |
hoewel ze al twee zijwegen verder reden, en de wind woei niet met hen mee. Een zoete droefheid volgde op dat eerste besef, te zoet voor tranen, - als een berustende nazang op het hoofdthema in een tragische symfonie. Verloren, o verloren, zong het... [...]. Met het geruis van stemmen en fietsen mee, zoemde het in hem verder, heel dat verloren jaar. Muziek was er altijd wel in hem, maar nu greep hij, blindelings, naar een nieuwe melodie, of een heel oude eigenlijk. De menuet van Haydn... Verder dan vier, vijf maten hoefde hij niet te gaan, een paar tertsen maar, huppelend boven de meegedachte basstem. Want reeds sloeg deze wijs als een toverstaf een springbron, het heldere en scherpgetekende beeld van Ina Damman in hem los, geheel uit het begin, niet zoals ze hem wellicht een paar dagen geleden was verschenen, neen, helemaal uit dat wonderbare begin, uit de tijd van Soer nog... Duidelijk zag hij haar, duidelijker dan dit hele jaar, duidelijker dan het andere jaar, overweldigend, - en toch zo kalm, zo koel... [KVV. 541/542] [ID. 198/199]
Bij Proust nu verlopen deze ‘mémoire involontaire’-ervaringen steeds volgens hetzelfde patroon. - De narrateur ^verteller) wordt ten gevolge van een zintuiglijke waarneming (geur, smaak, geluid of tastzin) plotseling overweldigd door een hevig geluksgevoel, dat hij niet kan verklaren. - Zodra hij probeert de oorsprong van dit geluk bewust te achterhalen, verdwijnt het weer. - Ontmoedigd neemt de narrateur tenslotte een onverschillige houding aan ten aanzien van het gebeurde. - Vrijwel onmiddellijk daarop flitsen beelden uit het verleden door hem heen of voelt hij zich terugverplaatst in een voorgoed verloren gewaande tijd. - Dan beseft hij ook de intensiteit van het geluksgevoel: door de ‘mémoire involontaire’ blijkt hij in staat de verloren tijd terug te kunnen vinden. Als we, gericht op deze opeenvolgende momenten bij Proust, sprongsgewijs door de madeleine-passage gaan en we leggen er het verloop van de koolzaad/menuet van Haydn-passage van Vestdijk naast, dan krijgen we het volgende beeld.
Eerst is er de overweldiging door een hevig geluksgevoel.
Un plaisir délicieux m'avait envahi. isolé, sans la notion de la cause. [...] D'où avait pu me venir cette puissante joie? [I. 45]
Een heerlijk gevoel van vreugde, waarvan ik de oorzaak niet kende, had zich van mij meester gemaakt en isoleerde mij van mijn omgeving. [...] Waar kon dit machtige geluksgevoel vandaan komen? [1. 52]
hij had een geluk ondergaan, waarvan hij de verrukkingen nooit mogelijk geacht zou hebben, ... Een sterk geluk. Een overrompelend gevoel van liefde niet alleen, maar van machtsbesef en trots... [KVV. 553]
Bewuste pogingen om dit gevoel thuis te brengen mislukken.
| |
| |
Je bois une seconde gorgée où je ne trouve rien de plus que dans la première, une troisième qui m’apporte un peu moins que la seconde. Il est temps que je m'arrête, la vertu du breuvage semble diminuer. [I. 45]
Ik drink een tweede slok en vind daar niets anders in dan in de eerste, dan een derde die me iets minder doet dan de tweede. Ik moet ophouden want de geheime kracht van de drank schijnt te verminderen. [I. 52]
Maintenant je ne sens plus rien, il est arrêté, redescendu peut-être; qui sait s'il remontera jamais de sa nuit? Dix fois il me faut recommencer, me pencher vers lui. [I. 46]
Nu voel ik niets meer, het is tot stilstand gekomen, misschien weer in de diepte gegleden; wie weet of het ooit weer uit de duisternis zal opstijgen? Tien keer moet ik opnieuw beginnen, mij er over heen buigen. [I. 53/54]
Daar, die boom,... Die karr esp oren... neen. Dit eerste bosje... Wás het wel hetzelfde landschap? Drongen zij het wellicht op een ander punt binnen? Dezelfde richting in elk geval als het verleden jaar... trouwens, er waren niet veel andere richtingen om bij het natuurschoon te komen in deze provincie... Namen? De Kaart? ... [...] De zon brandde. In de verte een stoomtram. Neen, hier was het toch niet, ... [KVV. 540]
Dan treedt er vermoeidheid op bij de narrateur, daardoor valt hij terug in de onverschillige houding en het doelloze gepeins waarin hij verzonken was vóór dat hij van de in thee gedoopte madeleine proefde.
Et chaque fois la lâcheté qui nous détourne de toute tâche difficile, de toute oeuvre importante, m’a conseillé de laisser cela, de boire mon thé en pensant simplement à mes ennuis d’aujourd’hui, à mes désirs de demain qui se laissent remâcher sans peine. [I. 46]
En iedere keer raadde de traagheid, die ons van elke moeilijke opgave, van elke belangrijke prestatie wil afhouden, mij aan, het maar te laten rusten, mijn thee te drinken en alleen te denken aan mijn zorgen van vandaag en mijn wensen voor morgen, waar ik zonder enige moeite over kan blijven piekeren. [I. 54]
Bij Vestdijk ontbreken dergelijke essayistische uiteenzettingen, die door de hele Recherche heen te vinden zijn. Toch is die overgang van opzettelijke herinneringspogingen naar een meer onverschillige houding wèl aanwezig, zij het veel tersluikser.
Hij spon het gevoel uit, het het vertakken, varieerde het, in opwellingen, die nauwelijks tot gedachten werden. [KVV. 541]
| |
| |
Maar er ís een andere passage bij Vestdijk te vinden, aan het begin van Terug tot Ina Damman, waaruit blijkt dat hij toch ook duidelijk het verschil tussen de ‘mémoire de Tintelligence’ en de ‘mémoire involontaire’ onderkent. Het citaat ontbreekt uiteraard in Kind tussen vier vrouwen, want daar blijft de vader gewoon leven.
Zou het nu gaan? Hij sloot zijn ogen. Hij begon aan rode wangen, vrolijke blauwe ogen, een parmantige snor, - weg was het weer. Zoals altijd. Hoe meer je je best deed, des te waziger werd het beeld, en portretten hielpen ook niet. Soms kwam het 's avonds voor het inslapen bij hem, als hij er juist niet aan dacht, en rustig lijdzaam achterover lag. Dan glipte het beeldje ineens tot voor zijn ogen, maar greep hij dan toe, dan verdween het weer, en wachtte hij geduldig tot het uit zichzelf terug zou komen, dan gebeurde dat toch ook niet. Want je moest wel wachten, maar niet willen wachten of wéten dat je wachtte, dat had hij langzamerhand wel gemerkt, al zou hij het ook aan niemand anders kunnen uitleggen. [ID. 10]
Zodra nu Anton Wachter en bij Proust de narrateur hun opzettelijke pogingen staken, flitsen de beelden uit het verleden vrijwel onmiddellijk over.
Et tout d'un coup le souvenir m'est apparu. Ce goût, c'était celui du petit morceau de madeleine que le dimanche matin à Combray [...] ma tante Léonie m’offrait après l'avoir trempé dans son infusion de thé ou de tiíleul. [I. 46/47]
En opeens schoot de herinnering mij te binnen. Het was de smaak van het stukje madeleine, dat tante Léonie mij zondagsmorgens in Combray [...] als ik haar in haar kamer goedemorgen kwam zeggen, gaf, nadat ze het in de lindebloesemthee had gedoopt. [1. 54]
Verder dan vier, vijf maten hoefde hij niet te gaan, een paar tertsen maar, huppelend boven de meegedachte basstem. Want reeds sloeg deze wijs, als een toverstaf een springbron, het heldere en scherpgetekende beeld van Ina Damman in hem los, ... [KVV. 542]
Terug nu naar het laatste van de reeks momenten in de madeleine-passage. Het verleden is hervonden en de narrateur weet nu ook waarom dat geluksgevoel zo overweldigend was.
Un plaisir délicieux m'avait envahi, [...]. Il m'avait aussitôt rendu les vicissitudes de la vie indifférentes, ses désastres inoffensifs, sa brièveté illusoire, [...] en me remplissant d'une essence précieuse: ou plutôt cette essence n'était pas en moi, elle était moi. J'avais cessé de me sentir médiocre, contingent, mortel. [I. 45]
| |
| |
Een heerlijk gevoel van vreugde, waarvan ik de oorzaak niet kende, had zich van mij meester gemaakt en isoleerde mij van mijn omgeving. Terstond lieten de wisselvalligheden van het leven mij onverschillig, rampen werden onschuldig, de kortheid ervan was maar bedrieglijk, [...]. Ik voelde mij niet meer middelmatig, afhankelijk van de omstandigheden en sterfeliik. [1. 52]
Maar nu, een paar uur geleden, bij die koolzaadgeur. en wat daar op volgde, had hij een geluk ondergaan, waarvan hij de verrukkingen nooit mogelijk geacht zou hebben, - en onverminderd door angst, onbedreigd ook door ontgoocheling, ... [KVV. 552]
Wat waren tijd en vergankelijkheid, vergeleken bij één zo'n wanhopig stralend visioen, dat uit zijn diepste wezen opstijgen kwam, [...]? Voor deze innerlijke macht veranderde die koppige tijd, die altijd maar in één richting wou, in een gedwee heen en weer rennend dier, als onder de hypnose van een temmersblik. Verleden werd heden, werd toekomst... Zonderlinge gebruiken, een klok, een tijdsindeling. [KVV. 553/554]
Het is nu juist deze belangrijke passage die Vestdijk in de herschrijving, in Terug tot Ina Damman, heeft weggelaten. De koolzaadscène is er helemaal veel compacter geworden. Maar de verdere wijzigingen zijn van oppervlakkige aard vergeleken bij deze zeer essentiële. Voor Proust immers is die overwinbaarheid van de tijd het belangrijkste aspect van de ‘mémoire involontaire’.
In de vergelijking van deze ‘mémoire involontaire’-passages van Proust en Vestdijk vallen twee dingen op. Enerzijds blijkt dat Vestdijk, hoewel hij zich ervan bewust was dat hij de ‘mémoire involontaire’ van Proust overgenomen had, dieper door Prousts beschrijvingen daarvan geraakt is dan hij zelf wist. De voor Proust zo kenmerkende opeenvolgende momenten waarin de ‘mémoire involontaire’ verloopt, zijn ook in zijn koolzaad-passage aanwezig. Dat hij ze er bewust in gebracht heeft, lijkt niet waarschijnlijk. Daarvoor zijn ze té verspreid en toch ook te verscholen. Anderzijds is er een beweging van Proust àf waarneembaar. In de maanden die verstrijken tussen de voltooiing van het manuscript Kind tussen vier vrouwen en de herschrijving tot Terug tot Ina Damman, heeft hij zich op een essentieel punt van Proust verwijderd: het geloof in de overwinbaarheid van de tijd door de ‘mémoire involontaire’.
De authenticiteit van deze ervaringen is daarbij niet van wezenlijk belang. We hebben al gezien dat ze bij Vestdijk zelf niet zo ‘prompt gewerkt’ hebben als bij Proust. En hoe hij er aan twijfelt of ze zelfs bij Proust wel authentiek geweest zijn. ‘Dat is wel een soort literaire truc geweest.’ [Geloof je dat?] [...] Ik kan het niet bewijzen, maar ik heb de indruk, dat het die authentieke indruk maakt omdat er zo ongelooflijk veel kunst achter zit.’ [Gregoor, 1967: 48/49]
Dit roman-technische aspect van de ‘mémoire involontaire’ lijkt voor Vestdijk zelf doorslaggevend te zijn geweest, als hij zegt: ‘Maar ik vond het voor dit boek
| |
| |
nou heel mooi.’ [Gregoor, 1967: 49] En ik ben mèt Vestdijk geneigd aan te nemen dat er ook bij Proust ‘ongelooflijk veel kunst achter zit’. Als je de madeleine-passage-in-wording in Contre Sainte-Beuve, die prélude op A la recherche er op naslaat dan wordt dat ook duidelijk. Maar zelfs al zou je kunnen vaststellen dat de ‘mémoire involontaire’ voor Proust uitsluitend ‘compositiead principe’ [Evers, 1974: 118] is geweest, dan nòg getuigen deze passages van het geloof in de overwinbaarheid van de tijd, het tijdelijke, de dood, en dàt geloof maakt zeker een authentieke indruk.
Dàt geloof is de inhoud van zijn schrijverschap. De ‘mémoire involontaire’ helpt hem de verloren tijd terug te vinden, door middel van het schrijverschap zal hij die kunnen vastleggen. Zijn leven is niet langer zinloos nu hij het schrijverschap als een taak op zich heeft genomen. Een woord dat je ook door de hele Recherche tegenkomt, niet alleen als zelfstandig naamwoord maar ook meer verscholen in de werkwoorden ‘tâcher’ en ‘s'attâcher à’.
En somme, dans un cas comme dans l'autre, qu'il s'agit d'impressions comme celle que m'avait donnée la vue des clochers de Martinville, ou de reminiscences comme celle de l'inégalité des deux marches ou le gout de la madeleine, il fallait tâcher d'interpreter les sensations comme les signes d'autant des lois et d'idées, en essayant de penser, c'est-à-dire de faire sortir de la pénombre ce que j'avais senti, de le convertir en un équivalent spirituel. Or, ce moyen qui me paraissait le seul, qu'était ce autre chose que faire une oeuvre d'art? [III. 878/879]
Over het geheel genomen, zowel in het ene geval als in het andere, of het nu indrukken betrof zoals die welke het zien van de torens van Martinville me had gegeven, of vage herinneringen als die van de ongelijkheid van de twee treden of de smaak van de madeleine, het ging erom te proberen de sensaties te interpreteren als de tekenen van even zoveel wetten en ideeën, door te trachten te bedenken, dat wil zeggen uit de duisternis tevoorschijn te laten komen wat ik had gevoeld, het te vertalen in een geestelijk equivalent. Welnu, dit middel dat mij als het enige voorkwam, wat was dat anders dan het maken van een kunstwerk? [onv.]
Ook in Kind tussen vier vrouwen komt het woord taak veel voor zoals in deze passage aan het slot, die eveneens in de herschrijving is komen te vervallen.
Want het was nog maar een tastend begin geweest, wat hij deze middag beleefde. Het zou kunnen groeien! Zo verblind had hem het kristalheldere licht, door Ina Damman uitgestraald, dat zelfs het innerlijk oog haar nog niet in haar volle pracht zien kon. Het werd een levenstaak schier. Ze zou duidelijker worden met de jaren, de gewaarwordingen die ze opgewekt had, zouden duidelijker worden. Makkelijk was het niet. Maar hij had de middelen, nu reeds. [...] Maar dan ook: hij geloofde immers in de terugkeer! Dat was nu eenmaal zijn bijgeloof, zijn persoonlijke fetisj; hij zou er zijn god van kunnen maken, - hij hád dit al gedaan, half en half. [KVV. 553]
| |
| |
Al heeft hij deze zeer proustiaanse passages dan geschrapt, toch heeft Vestdijk vanaf de dag dat hij tot Ina Damman teruggekeerd is, het schrijverschap op zich genomen. En hoe ‘onwankelbaar trouw’ hij aan deze taak is gebleven, is reeds legende. Van deze roeping tot het schrijverschap heeft hij in Kind tussen vier vrouwen (eigenlijk in de hele Anton Wachter-cyclus) verslag gedaan, net zo als Proust dat deed in A la recherche du temps perdu. Beide zijn de ‘histoire d'une vocation’, de geschiedenis van een roeping. Hoe vergelijkbaar deze groei naar het schrijverschap bij Proust en Vestdijk is verlopen, kunnen we uit het werk lezen. Dat betekent wel dat je A la recherche du temps perdu en Kind tussen vier vrouwen als autobiografieën gaat beschouwen. Zonder de stilering uit het oog te verliezen is dat ook gerechtvaardigd. Aan het slot van de Recherche laat Proust zijn narrateur zeggen: ‘Et je compris que tous ces matériaux de l'oeuvre littéraire, c'était ma vie passée’ [III. 899]. (En ik begreep dat al dit materiaal voor het literaire werk mijn eigen voorbije leven was.) En als Gregoor aan Vestdijk vraagt waarom hij niet net als Proust voor de ik-vorm heeft gekozen, antwoordt deze: ‘juist omdat het zo erg in m'n bedoeling lag om Anton Wachter wel te zijn, tot in de kleinste details toe, kan ik de behoefte gehad hebben om bij de literaire vormgeving nog een kleine reserve te bewaren, de enige die was toegestaan om zo te zeggen.’ [Gregoor, 1967: 46]
| |
IV. Schrijven om te leven
Prousts narrateur en Vestdijks Anton Wachter zijn zeer verwant in hun houding ten aanzien van de hen omringende wereld. Centraal staat de teleurstelling omtrent de werkelijkheid, die beiden steeds weer ondervinden.
Tant de fois, au cours de ma vie, la réalité m'avait déçu paree qu’au moment où je la percevais, mon imagination, qui était mon seul organe pour jouir de la beauté, ne pouvait s'appliquer à elle, en vertu de la loi inévitable qui veut qu'on ne puisse imaginer que ce qui est absent. [III. 872]
Vele malen in de loop van mijn bestaan had de werkelijkheid mij teleurgesteld, omdat op het moment dat ik deze waarnam, mijn verbeelding, die mijn enige orgaan was om van de schoonheid te genieten, er niets mee gemeen had, uit hoofde van de onvermijdelijke wet, die wil dat wij ons slechts kunnen verbeelden wat niet aanwezig is. [onv.]
Want immers, [...] zijn hele leven lang had die werkelijkheid hem gefnuikt en teleurgesteld. Zó vaak teleurgesteld, dat het te verwonderen was, dat hij nog steeds plannen maakte, idealen koesterde. [KVV. 552]
De narrateur in de Recherche ondergaat een hele reeks teleurstellingen. Er is de teleurstelling over het stadje Balbec, waarvan hij zulke hoge
| |
| |
verwachtingen had gehad: ‘Mais rien ne ressemblait moins non plus à ce Balbec réel que celui dont j'avais souvent rêvé,...’ [I. 383] ‘Maar niets leek zo weinig op het werkelijke Balbec als dat waar ik vaak van had gedroomd, ...’ [3. 7] Er is de diepe teleurstelling over het optreden van de actrice La Berma, als hij daar eindelijk van zijn ouders naar toe mag: ‘Hélas! cette première matinee fut une grande déception.’ [I. 445] ‘Helaas, deze eerste matinee werd een grote teleurstelling.’ [4. 22]
Als de narrateur bij de familie Swann zijn geliefde schrijver Bergotte ontmoet, staat hij niet tegenover de eerbiedwaardige grijsaard die hij zich had voorgesteld, maar tegenover: ‘un homme jeune, rude, petit, râblé et myope, à nez rouge en forme de coquille de colimaçon et à barbiche noire.’ [I. 547] ‘een stevig gebouwde, een beetje gedrongen, bijziende jonge man met een rode, schroefvormig opgedraaide mopsneus en een zwart sikje.’ [4. 134]
Maar de narrateur laat zich niet door de werkelijkheid uit het veld slaan. Door gesprekken met de schilder Elstir begint hij de schoonheid van het werkelijke Balbec en de kerk, die hem zo tegenviel, te zien. De teleurstelling over La Berma wordt al snel iets verzacht door het klaterend applaus van de medetoeschouwers. De prijzende woorden van meneer de Norpois 's avonds bij zijn ouders aan het diner, doen hem zelfs constateren:
‘C'est vrai, me disais-je, quelle belle voix, quelle absence de cris, quels costumes simples, quelle intelligence d'avoir été choisir Phèdre! Non, je n'aipas été déçu.’ [I.458]
‘Het is waar,’ zei ik bij mezelf, ‘wat een prachtige stem heeft zij, wat een ingehoudenheid in haar voordracht, hoe eenvoudig zijn de kostuums, en wat intelligent van haar om de rol van Phèdre te kiezen! Nee, ik ben niet teleurgesteld!’ [4. 36]
Een dergelijk voorbeeld van koppigheid ten aanzien van de werkelijkheid doet zich bij Vestdijk voor. Bij een bezoek aan het Rijksmuseum, is Anton Wachter diep getroffen door een schilderij van de lijdende Sint Sebastiaan. Als hij later terugkeert om het weer te zien, gebeurt het volgende:
Toen hij na enige seconden aarzeling het schilderij bekeek, stelde het hem teleur. Was dit alles? ‘Sint Sebastiaan. A. Cano’ stond er onder. Hij draaide zich om, vulde zich met verwachting, keek opnieuw. En nu ging het beter. Dit was, inderdaad, prachtig. Dit overtrof alles wat hij van zijn leven had gezien. [SS. 186]
Veel heviger en ook veel ernstiger is die teleurstelling, als het de geliefde betreft. De narrateur in de Recherche is verliefd geworden op mevrouw de Guermantes,
| |
| |
maar in zijn verbeelding, die vooral door de klank van haar naam op gang is gebracht. De confrontatie met de werkelijke mevrouw de Guermantes stelt hem diep teleur. Maar ook nu laat hij zich niet lang door de werkelijkheid intimideren.
Ma déception était grande. [...] ‘C'est cela, ce n'est que cela, Mme de Guermantes!’, disait la mine attentive et étonnée avec laquelle je contemplais cette image qui naturellement n'avait aucun rapport avec celles qui, sous le même nom de Guermantes, étaient apparues tant de fois dans mes songes, puisque, elle, [...] était si réelle que tout, jusqu'à ce petit bouton qui s'enflammait du coin du nez, certifiait son assujettissement aux lois de la vie, [...].
Mais en même temps, [...] sur cette image toute récente, inchangeable, j'essayai i d'appliquer l'idée: ‘C'est Mme de Guermantes’, sans parvenir qu'à la faire manoeuvrer en face de l'image, comme deux diques séparés par un intervalle. Mais cette Mme de Guermantes à laquelle j'avais souvent rêvé, maintenant que je voyais qu’elle existait effectivement en dehors de moi, en prit plus de puissance encore sur mon imagination qui, un moment parlysée au contact d'une réalité si différente de ce qu'elle attandait, se mit à réagir et à me dire: ‘Glorieux dés avant Charlemagne, les Guermantes...’ [I. 174/175/176]
Mijn teleurstelling was groot. [...] ‘Dat is ze dus en meer niet, mevrouw de Guermantes!’, zei het oplettende en verwonderde gezicht waarmee ik dit beeld in mij opnam dat natuurlijk niets gemeen had met de beelden die mij zo dikwijls in mijn dromen verschenen waren onder de naam mevrouw de Guermantes, daar zij [...] zo echt was dat alles, zelfs de kleine ontstoken pukkel bij de neuswortel erop wees dat zij zich aan de wetten van het leven onderwierp, [...]
Maar tegelijkertijd probeerde ik aan dit beeld, [...] dit geheel nieuwe, niet meer te veranderen beeld het idee te hechten: ‘Dit is mevrouw de Guermantes’, zonder dat het mij gelukte de twee beter in harmonie met elkaar te brengen, zoals twee grammofoonplaten die gescheiden zijn door een interval. Maar deze mevrouw de Guermantes van wie ik zo vaak gedroomd had, kreeg nu, toen ik zag dat zij inderdaad buiten mij om bestond, nog meer macht over mijn fantasie die, na een ogenblik verlamd te zijn geweest door het kontakt met een werkelijkheid die zo anders was dan wat ik ervan verwacht had, in beweging kwam en mij toefluisterde: ‘Roemrijk al voor Karei de Grote, de Guermantes... [1. 192/193]
Zo krijgt de teleurstelling over de werkelijkheid een eigen functie. Daardoor wordt de macht van de werkelijkheid ingeperkt, en het leed over de botsing tussen beeld en werkelijkheid wordt verzacht. Anton Wachter springt op vergelijkbare wijze met de werkelijkheid om.
Wel stelde [Ina's gezicht] soms teleur, vooral als ze niet glimlachte. Er kon dan een ouwelijke trek om haar mond komen. Maar deze geringe afwijking van het gekoesterde beeld won geen andere invloed op hem dan het verschil tussen droom en tastbaarheid, vroeger reeds bespeurd, wanneer hij plotseling tegenover
| |
| |
het schilderij van Sint Sebastiaan stond: zij werd op hetzelfde ogenblik onschadelijk gemaakt, omdat hij zich onmiddellijk aanpaste. Het bleef het gezicht van Ina Damman: een alles beheersende werkelijkheid, waaraan de droom ondergeschikt moest blijven. Nauwkeurig richtte hij zijn gevoel, totdat het evenwicht weer hersteld was. En tenslotte kreeg die afwijking een geheel nieuwe betekenis voor hem: werd het nu niet des te verrassender, na te gaan, hoe ze kijken zou, al zou het ook het eerste moment bevreemden en een beetje pijn doen? Ja, er waren minuten, dat hij die botsing tussen beeld en werkelijkheid ondromen ging tot het wezenlijke van deze omgang, dat die snelle teleurstellingen hem kostbaarder voorkwamen, intenser schokkend, dieper en wonderlijker, dan welke bevredigende gelijkgestemdheid ook. [KVV. 436]
In de compactere herschrijving van deze passage in Terug tot Ina Damman zegt Vestdijk het nog duidelijker.
Op andere tijden stelde haar gezicht soms even teleur, vooral als ze niet glimlachte. Er kon dan een ouwelijke trek om haar mond komen, de hoeken gingen wat naar beneden. Maar aan deze geringe afwijking van het gekoesterde beeld paste hij zich onmiddellijk aan, en snel was het evenwicht tussen werkelijkheid en droom weer hersteld in een nieuwe vereenzelviging, die geen teleurstelling aan het woord liet komen, en in iedere onvolkomenheid slechts iets verrassends ontdekken kon en een bekoring te meer. [ID. 86]
Zo krijgen deze botsingen met de werkelijkheid zelfs iets aangenaams. Als de werkelijkheid bereikbaar wordt, zich al te gemakkelijk laat veroveren, komt er zelfs een verlangen naar afstand. Dat geldt ook voor de geliefde. Wat al te dichtbij is, verliest zijn bekoring ‘krachtens de onvermijdelijke wet die wil dat wij alleen kunnen verbeelden wat niet aanwezig is.’
Même, pour la duchesse de Guermantes, comme pour certaine pages de Bergotte, son charme ne m'était visible qu'à distance et s'évanouissait quand j'étais près d'elle, car il résidait dans ma mémoire et dans mon imagination. [III. 976]
Zelfs de charme van de hertogin de Guermantes, evenals die van sommige bladzijden uit Bergotte, werd pas zichtbaar op afstand en verdween als ik in haar nabijheid was, immers deze zetelde in mijn geheugen en in mijn verbeelding. [onv.]
Gelukkig voelde hij zich niet. Was dit nu de Annie Vermeer, van wie hij gedroomd had, en met wie hij zou trouwen? Ze was veel te dicht bij hem. Ze speelde gewoon mee, als ieder ander kind. [KVV. 88] [SS. 59]
Le signe de l'irréalité des autres [plaisirs] ne se montre-t-il pas assez, soit dans
| |
| |
leur impossibilité à nous satisfaire, comme par exemple les plaisirs mondains [...], l'amitié [...], soit dans la tristesse qui suit leur satisfaction, comme celle que j'avais eue, le jour où j'avais été présenté à Albertine, de m'être donné un mal pourtant bien petit afin d'obtenir une chose - connaitre cette jeune fille - qui ne me semblait petite que paree que je l'avais obtenue? [III. 875/876]
Wordt het teken van de onwerkelijkheid van de andere genoegens niet voldoende aangetoond door het feit dat zij ofwel, niet in staat zijn ons te bevredigen, zoals bij voorbeeld de wereldlijke genoegens [...], de vriendschap [...], ofwel ons verdrietig maken als zij ons wel bevredigd hebben, zoals ik verdrietig werd op de dag dat ik aan Albertine was voorgesteld, omdat ik toch wel heel weinig moeite had hoeven te doen om iets gedaan te krijgen - dit meisje te kennen - wat mij slechts een kleinigheid leek omdat ik het gedaan gekregen had? [onv.]
Als Ina had gezegd: ‘Ik ben gek op je!’ - zou hij even teleurgesteld als opgetogen geweest zijn... Hij keek haar eens van opzij aan. Neen, ze zou het nooit zeggen. Voor dié teleurstelling was hij beveiligd. [KVV. 433]
Nabijheid ontluistert, bezit stelt teleur. Hangt dat niet samen met het onvermogen om het moment te beleven? De werkelijkheid dient zich nu eenmaal altijd aan in het moment. Als je dat niet ten volle weet te puren, dan ontsnapt de werkelijkheid aan je. Dan moet je het van de herbeleving hebben, later. Zo vergaat het de narrateur in de Recherche bijvoorbeeld als hij door de schilder Elstir wordt voorgesteld aan de zo begeerde Albertine.
Wat het geluk betreft, dat voelde ik natuurlijk pas enige tijd later, toen ik, in het hotel teruggekeerd, alleen gebleven, weer tot mezelf was gekomen. Het is met geluk net als met foto's. In bijzijn van de geliefde nemen wij enkel een negatief cliché, wij ontwikkelen het later, eenmaal thuis, als we weer die donkere kamer van ons innerlijk ter beschikking hebben waarvan de toegang hermetisch gesloten is zolang wij in gezelschap zijn. [onv.]
Pour le plaisir, je ne le connus naturellement qu'un peu plus tard, quand, rentré à 1’hòtel, resté seul, je fus redevenu moi-même. II en est des plaisirs comme des photographies. Ce qu'on prend en présence de l'être aimé n'est qu'un cliché negatif, on le developpe plus tard, une fois chez soi, quand on a retrouvé à sa disposition cette chambre noire intérieure dont l'entrée est ‘condamnée’ tant qu'on voit du monde. [I. 872]
Ongeveer zo ondergaat Anton Wachter zijn wandelingen met Ina Damman, die hij elke dag na school naar het station begeleidt.
Nog nooit had hij zich zo feestelijk gevoeld, zo ijl en gespannen, en toch was er ook iets in hem dat naar het einde verlangde, om dan ongestoord alleen te
| |
| |
kunnen zijn en alles te overdenken. Dat hij haar trekken weer vergeten zou, dat wist hij, - maar zou het gevoel niet duidelijker en warmer worden als hij weer alleen was? [ID. 77]
Volkomen gelukkig voelde hij zich eigenlijk alleen het eerste half uur ná de ontmoeting, en dat duurde nog wel, verzwakt, de hele avond,... [KVV. 415] [ID. 80]
Ina was weg. Nu was hij pas alleen met Ina... Moe en bevredigd voelde hij zich als na een taak, die alles van hem gevergd had. [KVV. 437]
Moe en bevredigd voelde hij zich, als na een zware taak die alles van hem gevergd had, maar ook was het hem of hij nu eerst goed en wel alleen was met Ina Damman. Een wijd geluksgevoel nam van hem bezit, zodra het hek achter hem dichtknarste. [ID. 87]
Op het moment zelf, tijdens de wandelingen met Ina, valt de werkelijkheid voor Anton in fragmenten uiteen. Alleen die stukken decor en tijd die onmiddellijk in relatie met Ina staan, blijven overeind: ‘De hele wereld was gecontrapunteerd, - met Ina Damman als cantus firmus.’ [KVV. 425]
Anders was de ruimte geworden; hele stukken vielen weg, of werden herbouwd, de stad rangschikte zich om de centrale weg van Breestraat naar Stationsplein, weg voor een koninklijke intocht met erebogen, - en dan ineens een jachtpad met voetangels en klemmen... De tijd versnelde en vertraagde op één zo'n dag, alsof de klokken dolgeworden waren, of Hepen er geen klokken meer op bepaalde tijden? [KVV. 426]
Is dat ook de reden waarom Prousts narrateur er niet in slaagt het Combray van zijn kinderjaren intact voor zich op te roepen? Het huis valt uiteen in fragmenten, en ook de tijd.
en un mot, toujours vu à la même heure, isolé de tout qu'il pouvait y avoir été autour, se détachement seul sur l'obscurité, le décor [...] strictement nécessaire de mon déshabillage; comme si Combray n'avait consisté qu'en deux étages rehés par un mince escaher et comme si'il n'y avait jamais été que sept heures du soir. [I. 43/44]
in een woord, het altijd op hetzelfde tijdstip geziene, van alle dingen uit de omgeving losgemaakte, alleen tegen de donkere achtergrond zichtbare, strikt noodzakelijke decor [...] voor het drama van het uitkleden; alsof heel Combray slechts uit twee door een smalle trap verbonden etages heeft bestaan, en alsof het daar altijd zeven uur 's avonds is geweest. [1. 50/51 ]
Ook pogingen om het gezicht van de gehefde voor de geest te halen mislukken.
| |
| |
Tout le temps que j'étais lom de Gilberte, j'avais besoin de la voir, paree que cherchant sans cesse à me réprésenter son image, je finissais par ne plus y réussir, et par ne plus savoir à quoi correspondait mon amour. [I. 400]
Zolang ik ver van Gilberte was had ik aldoor de behoefte haar te zien, omdat ik zo voortdurend probeerde me haar gezicht voor de geest te halen dat het me tenslotte niet meer lukte en ik niet meer goed wist waar mijn liefde op sloeg. [3. 28]
Want dat was zijn grote wanhoop vaak: dat hij zich Ina niet voorstellen kon. Alles probeerde hij, ... [KVV. 429]
Want dat was zijn grote wanhoop vaak: dat hij zich Ina Damman zo slecht voor kon stellen. Als ze hem tijdens hun vluchtig samenzijn onverwachts lang aankeek, dan was hij gelukkig, minder om een bewijs van genegenheid of belangstelling dan om de overstelpende zekerheid, nu ook door haar zelf bevestigd, dat hij haar aanschouwde. Maar eenmaal alleen verloor hij alles weer, het gezicht wilde niet blijven. [ID. 83]
cette Gilberte Swann sur la vue de laquelle j'avais compté pour refraichir les images que ma mémoire fatiguée ne retrouvait plus, ... [I. 401 ]
die Gilberte Swann op wier aanblik ik had gerekend voor het opfrissen van beelden die mijn vermoeide geheugen niet meer terugvond, ... [3. 30]
Alléén de ‘mémoire involontaire’ geeft het verlorene intact terug. Door de smaak van de madeleine wordt Combray in zijn geheel voor de narrateur opgeroepen. Het huis is niet langer gefragmentariseerd. En ook Combray wordt gecompleteerd, hij ziet de straten, de huisjes en hun bewoners, en zelfs de hele omgeving, en dat ‘van de ochtend tot de avond’, terwijl het in zijn ‘mémoire de l'intelligence’ altijd zeven uur 's avonds was.
Zo gaat het ook met het gezicht van Ina Damman, dat Anton Wachter steeds vruchteloos probeerde op te roepen. Door de geur van het koolzaad, vermengd met de muziek van Haydn wordt ‘het heldere en scherpgetekende beeld van Ina Damman’ in hem losgeslagen.
Duidelijk zag hij haar, duidelijker dan dit hele jaar, duidelijker dan het andere jaar, overweldigend... [KVV. 541]
De ‘mémoire involontaire’ overtreft zelfs de werkelijkheid.
, zo duidelijk en onontkoombaar als hij haar in werkelijkheid nooit gezien kon hebben. [ID. 199]
| |
| |
Eventuele herconfrontatie met de werkelijkheid, kan dan ook alleen nog maar ontluistering inhouden, teleurstelling.
Soit que la foi qui crèe soit tarie en moi, soit que la réalité ne se forme que dans la mémoire, les fleurs qu'n me montre aujourd’hui pour la première fois, ne me semblent pas de vraies fleurs. [I. 184]
Of nu het scheppende geloof in mij uitgeput is of dat de werkelijkheid zich slechts in de herinnering vormt, in ieder geval lijken de bloemen die men mij nu voor het eerst laat zien [in tegenstelling tot de herinnerde bloemen uit de omgeving van Combray] mij geen echte bloemen. [1. 202]
Daarmee is de cirkel rond. Als de werkelijkheid zich dan niet laat benaderen, doe je afstand van de werkelijkheid om langs een andere weg vat op haar te krijgen. En waartoe de ‘mémoire involontaire’ de mogelijkheid heeft geopenbaard: het schrijverschap.
In het schrijverschap kunnen Proust en Vestdijk de werkelijkheid naar hún hand zetten: ‘zie, dit is Ina, mijn bezit, waarover ik beschik, dit is ze, daar in me, - Ina die ik steeds weer oproepen kan’ [KVV. 533] En zo formuleert hij het in Terug tot Ina Damman:
Die harde onaantastbaarheid die in haar school bleef haar geheim, niets was er in haar dat zich mededelen liet, althans niet aan hem [...] - maar was dat niet tevens de waarborg, dat ze altijd voor hem blijven zou wat ze vanaf het begin voor hem geweest was: een leegte misschien maar een leegte die hij zelf moest vullen, steeds weer opnieuw, en met een liefde die niet geëvenaard kon worden door een werkelijk samenzijn of een werkelijke verstandhouding? [ID. 207]
Zo krijgt Vestdijk een nieuwe greep op de werkelijkheid. ‘Met dit wezenlijker beeld, met deze verhevigde visie, waartoe het meisje Ina Damman nog slechts aanleiding is, vermag hij voortaan zijn eigenmachtig spel te spelen: hij laat het uit zich wegglijden, hij lokt het terug en “...het blijft ih hem aanwezig met de machtige regelmaat van een polsslag” [ID. 205]. Dat spel wordt het boek. Het slachtoffer Sim on Vestdijk is tot de speler Sim on Vestdijk geworden.’ [Starink, 1964: 18] En dat nieuwe leven, de literatuur, is het enig werkelijke leven.
La grandeur de l'art véritable, [...] c'était de retrouver, de ressaisir, de nous faire connaitre cette réalité loin de laquelle nous vivons, de laquelle nous écartons de plus en plus au fur et à mesur que prend plus d’épaisseur et d’imperméabilité la connaissance conventionelle que nous lui substituons, cette réalité que nous risquérions fort de mourir sans avoir connue, et qui est tout simplement notre vie. La vraie vie, la vie enfin découverte et éclaircie, la seule vie par conséquent réellement vécue, c'est la littérature;... [III. 895]
| |
| |
De grootsheid van de ware kunst, [...] bestond erin die werkelijkheid terug te vinden, opnieuw aan te grijpen, voor ons herkenbaar te maken, waar wij zo ver buiten staan, waarvan wij ons steeds verder verwijderen naarmate de stompzinnigheid en de ondoordringbaarheid van de conventionele kennis die wij er voor in de plaats stellen toeneemt, die waarheid die wij ernstig dreigden te laten sterven alvorens hem gekend te hebben, en die eenvoudigweg ons leven is. Het echte leven, het uiteindelijke ontdekte en verlichte leven, en dientengevolge het enige echt geleefde leven, is de literatuur;... [onv.]
Het perdu uit de titel van Prousts boek kun je op verschillende manieren opvatten. Je kunt de ‘temps perdu’ uitleggen als verspilde tijd; de tijd die Proust verdaan heeft met zijn pogingen de ‘monde’ binnen te dringen, de tijd verspild aan sociale contacten en vriendschappen. Maar het kan ook betekenen: verleden tijd. De gelukkige perioden in een leven die voorbij gegaan zijn, de kinderjaren in Combray, de gelukkige tijden doorgebracht met Gilberte en Albertine, en: ‘les vrais paradis sont les paradis qu'on a perdus.’ [‘de ware paradijzen zijn de paradijzen die men heeft verloren’] [III. 870] Als je herinnering niet uitsluitend opvat als het memoreren van eigen levenservaringen maar ook als de herinnering aan een ander bestaan, krijgt verloren een metafysische betekenis.
In de enge betekenis van verspilde tijd, betekent het schrijven van een recherche hooguit het goed maken van een verspild leven. In de zin van een verloren paradijs, wordt het een queeste naar je eigen verleden. De ‘mémoire involontaire’ is daar een middel toe, en de taal is de vorm om het teruggevonden paradijs te vereeuwigen. In de platonische betekenis is een recherche de ontcijfering van de verloren betekenis, die schuil gaat achter alles wat zich in de werkelijkheid aan ons voordoet.
Deze metafysische betekenis van Prousts zoeken ontbreekt geheel bij Vestdijk. In het volgende citaat uit Kind tussen vier vrouwen is er misschien een vage echo van waarneembaar.
Zoals de mens uit vroeger tijden met stomheid geslagen zo'n hemellichaam aanschouwde, dat alles betekenen kon, - maar iets ontzaglijks toch, hoe het zich ook verder zou openbaren, - zo stond hij voor haar ogen, haar gezicht. De betekenis wist hij niet, hij kon alleen zoeken, steeds weer opnieuw, of het toch nog niet voor altijd bij hem zou komen om die aandoening, die hij nu als huiverende hoogtepunten in de vlucht grijpen moest, tot iets duurzaams te maken, iets geweldigs en onuitsprekelijks.’ [KVV. 417]
Ook valt hier het woord ‘duurzaam maken’, waarin de betekenis van de overwinning van de tijd opgesloten ligt. Ten overvloede geef ik hier nog een keer de passage waar Vestdijk de tijd ter sprake brengt.
Wat waren tijd en vergankelijkheid, vergeleken bij één zo'n wanhopig stralend visioen, dat uit zijn diepste wezen opstijgen kwam, zoals enkele uren geleden dat
| |
| |
bleke meisjesgezicht; visioen, waarvoor in alle zintuigen de bancirkels te vinden waren die het insloten en aan hem uitleverden. Voor deze innerlijke macht veranderde die koppige tijd, die altijd maar in één richting wou, in een gedwee heen en weer rennend dier, als onder de hypnose van een temmersblik. Verleden werd heden, werd toekomst... Zonderlinge gebruiken: een klok, een tijdsindeling. [KVV. 554]
Beide passages zijn bij de omwerking tot Terug tot Ina Damman komen te vervallen. Daardoor krijgt het verlies bij Vestdijk veel meer de betekenis van: niet bezitten, vooral in de herschrijving. Als bij Proust zoeken en vinden sleutelwoorden zijn, zijn dat bij Vestdijk gebrek aan houvast en vasthouden. Ik laat hier een aantal passages volgen waarin deze woorden steeds terugkeren.
Een langwerpig, met blauw-grijze materie bestreken gebouw van twee verdiepingen, plat en glad. Een gebouw, waarvan alles af scheen te zullen glijden, zo weinig houvast vond men er. Geen portiek, geen zichtbare bijgebouwen, nauwelijks uitspringende kozijnen. Vroeger was het een pakhuis geweest voor de walvisvaart; dit had geen merktekenen achtergelaten. De kalk schilferde, de rode stoep was uitgesleten. [KVV. 557]
Het had niet eens een portiek, zo plat was het. Niets vond er houvast, alles zou er afgegleden zijn, te pletter op de lange, rode, ingesleten stoep. Bijna leek het, alsof een van de drie dimensies zoek was geraakt, en met die ene dimensie alles wat een grijsgekalkte steenklomp een voor mensen bewoonbaar huis doet zijn. [ID. 7]
Met haar tas tegen zich aangedrukt, haar hoofd omhoog, rustig glimlachend, liet ze zijn blikken over zich heen gaan. Die gleden wel, noodgedwongen, telkens van haar af, zich hechtend aan een paar stenen met gras er tussen, aan het geteerde hek, - maar, onweerstaanbaar gedreven, keerden ze terug. Zeer lichtgrijs was de hemel; het licht kwam van alle kanten, koel en glad glansde haar gezicht, zo glad, dat zijn blikken dan opnieuw moesten afglijden, haar niet in bezit konden nemen... [KVV. 414]
De hemel was zeer licht grijs, een parelachtig licht kwam van alle kanten op haar gezicht af, en maakte het zo onaanraakbaar koel en glad, dat zijn ogen er telkens afgleden om aan een paar stenen te blijven hangen met gras ertussen, of aan het bruine hek waar ze zoeven nog langs gelopen had. [ID. 76]
Daar achter hem, op het Stationsplein, had hij geleefd. Hij moest dat toch vasthouden, ondanks alles... Neen, zijn moeder was niet voor het raam. Het hekje sloeg open, en weer dicht; het kiezel knarste. Hoog liep hij, hoog door de lucht, in een koele avondwind. Maar zijn voeten raakten zwaar de aarde. Zwaar - als wat? ... Trouw. Onwankelbaar trouw aan iets dat hij verloren had, - aan iets dat hij nooit had bezeten. [KVV. 557] [ID. 211]
Door het wegvallen van die passage over de betrekkelijkheid van de tijd, wordt
| |
| |
het ontoegankelijke als thema veel belangrijker in Terug tot Ina Damman. Bovendien wordt het door de stilering in de roman veel sterker benadrukt, zoals uit de citaten hierboven mag blijken. Staat de beschrijving van de h.b.s. in Kind tussen vier vrouwen op een vrij onopvallende plaats in het gedeelte dat Ina Damman heet, de roman opent direct daarmee in al zijn onverbiddelijkheid.
Als het verlies ten opzichte van de werkelijkheid gebrek aan houvast betekent of onvermogen tot bezit, gaat het zoeken dan niet de kant van de compensatie-zucht uit? Moet kunst dan niet een gebrek aan levenskunst goed maken? Gregoor lijkt voor die gedachte wel gevoelig: ‘Laat ik hier de formulering maar neerschrijven, zoals die mij zo vaak in gedachten is gekomen: een man die schrijft om niet te moeten “leven”.’ [1968: 67]
Ten aanzien van Proust wijst Evers in zijn studie Het probleem der schoonheid deze opvatting fel van de hand: ‘Te zeer vat men zijn gaan tot de kunst op als een refugium, nadat het leven hem heeft teleurgesteld. Wij willen daarentegen benadrukken dat de kunst voor Proust de enige mogelijkheid geeft de waarde van het leven te ontdekken, zijn verborgen werkelijkheid te realiseren, het leven te transfigureren. [...] Wat wij bestrijden is de opvatting, dat een auteur als Proust uit het leven is gevlucht in de kunst, zich voor de teleurstellingen van het leven schadeloos heeft gesteld in de kunst.’ [1974: 81]. Toch heeft ook Proust deze ontoegankelijkheid van de werkelijkheid ervaren.
Je la trouvais si belle que j'avais voulu pouvoir revenir sur mes pas, pour lui crier en haussant les épaules: ‘Comme je vous trouve laide, grotesque, comme vous me répugnez!’ Cependant je m’éloignais, emportant pour toujours, comme premier type d'un bonheur inaccessible aux enfants de mon espèce de par des lois naturelles impossibles à transgresser, l'image d'une petite fille rousse, ... [I. 142]
Ik vond Gilberte zo mooi, dat ik graag nog even was teruggegaan om haar schouderophalend toe te roepen: ‘Ik vind je lelijk, bespottelijk, en ik walg van je!’ Intussen liep ik verder en droeg voor altijd als het prototype van een ontoegankelijk geluk voor kinderen van mijn soort door onmogelijk te overtreden natuurwetten, ‘het beeld van een klein roodharig meisje met roze zomersproeten met mij mee, ... [1. 157]
Un instant, tandis que je passais à còté de la brune aux grosses joues qui poussait une bicyclette, je croisais ses regards obliques et rieurs, dirigés du fond de ce monde inhumain qui enfermait la vie de cette petite tribu, inaccessible inconnu où l'idée de ce que j'étais ne pouvait certainement ni parvenir ni trouver place.’ [I. 793/794]
Toen ik langs de brunette met de dikke wangen liep die een fiets aan haar hand had, ontmoette ik heel even haar schuins lachende blik die uit de diepte van de onmenselijke wereld naar boven kwam, waarin het leven van deze kleine gemeenschap besloten lag, uit een ontoegankelijk onbekende waarin het idee van wat ik was stellig nooit ingang noch ooit een plaats zou kunnen vinden. [5. 173]
| |
| |
In zijn essay Het lyrisch beginsel in de roman, opgenomen in de bundel De leugen is onze moeder [Den Haag, 1965] gaat Vestdijk uitvoerig in op deze eventuele gefrustreerdheid van de kunstenaar. ‘Wanneer iemand romans schrijft om zijn eigen diepste neigingen te bevredigen, dan ligt, zou men menen, daarin opgesloten, dat hij die neigingen niet op een andere wijze bevredigen kan, b.v. niet “in werkelijkheid”. Het werkelijkheidskarakter van de roman [...] zou dan de grondslag bieden voor een plaatsvervangende functie, die de mens langs een omweg helpt aan wat hij in het leven te kort meent te komen.’ [130]
Maar er hoeft niet per se sprake van een tekort te zijn. ‘Men schrijft, schept, niet alleen uit een te kort, maar ook uit een te veel, een overvloed. Intussen is ook deze overvloed heel goed onder het gezichtspunt van de “gefrustreerdheid” te beschouwen. Men is te gering of men is te groot voor het leven, en wie te groot is krijgt van het leven wel te voelen, dat hij óók gering is.’ [130]
Je kunt het probleem ook van de andere kant benaderen. ‘Toch geloof ik, dat de gefrustreerdheidshypothese, weinig sympathiek als zij zijn mag, weer iets betere kansen maakt op grond van de overweging, dat een zekere mate van ontzegging tot de “technische” voorwaarden behoort van het romanschrijven, het kunstscheppen. Wat in het leven is bevredigd kan niet nogmaals bevredigd worden in kunstwerken: hiertegen verzet zich de economie van de menselijke natuur. Een drift, een neiging, die wordt uitgebeeld, is nooit een vervulde drift of neiging, want eenmaal vervuld bestaat hij niet meer, althans gedurende zekere tijd.’ [133]
We constateerden boven een verschuiving in het werk van Vestdijk naar het thema ‘gebrek aan houvast’, ‘onvermogen tot bezit’ ten opzichte van de werkelijkheid. Slaat deze uitspraak in Het lyrisch beginsel misschien op zijn eigen schrijverschap? ‘Wie iets wil uitbeelden wil het geestelijk in bezit nemen; dit geldt in zijn volle omvang nog, wanneer men “zichzelf” wil uitbeelden. Ook hier steekt de frustratie weer de kop op: wie de geliefde niet volledig kan bezitten - of in het geheel niet bezitten - beschrijft of bezingt haar, en heeft nu de illusie haar beter te kennen dan in werkelijkheid ooit mogelijk zou zijn.’ [138] Zegt hij het niet bijna letterlijk zo in Terug tot Ina Damman: ‘...een liefde die niet meer geëvenaard kon worden door een werkelijk samenzijn of een werkelijke verstandhouding.’ [ID. 207]
Zijn schrijvers als Proust en Vestdijk gefrustreerd, zijn hun boeken een soort compensatie voor een existentieel onvermogen dat in henzelf besloten ligt? Of is de werkelijkheid gewoon inferieur, niet de moeite van het leven waard? ‘Voor Proust is dat wat men “leven” noemt, niet meer dan een leugen’, aldus Evers, ‘Wat het leven in waarheid is, voor ieder van ons is, openbaart hem de kunst.’ [1974: 82] En in het zelfde essay nog steeds zegt Vestdijk: ‘Menig romancier schrijft, omdat hij iets wil “beleven”. Iets anders dan anders, iets méér dan de dagelijkse sleur.’ En: ‘la seule vie réellement vécue, c'est la littérature.’ [En: ‘het enige echt geleefde leven, is de literatuur’]
| |
| |
| |
V. De moraliteit van de schrijver
In zijn uitvoerig essay over Ruskin zet Proust onder meer uiteen waaruit de taak van ieder literair criticus bestaat. In laatste instantie moet deze komen tot het vaststellen van de moraliteit van een schrijver. En daaronder verstaat Proust: ‘l'instinct qui [...] le poussait à sacrifier [...] tous ses plaisirs, et tout ses devoirs et jusqu'à sa propre vie’. ‘het instinkt [...] dat hem er toe gedreven heeft [...] al zijn genoegens, al zijn plichten, tot zelfs zijn eigen leven op te offeren’. [PM. 102] ‘Dieses Opfer des eigenen Lebens im Dienste der Anschauung und der Gestaltung macht die Moralität des Künstlers aus.’ [Curtius, 1925: 19], zo vat de grote Duitse Proust-kenner-van-het-eerste-uur Robert Curtius deze gedachtengang van Proust samen.
Iedereen weet dat Proust zich vanaf een bepaald moment in zijn leven heeft teruggetrokken uit de wereld, en zich heeft opgesloten in zijn kurken kamer. Iedereen weet ook dat Vestdijk zich heeft teruggetrokken in de bossen van Doom om nog slechts sporadisch aan het sociale leven deel te nemen. Allebei hebben ze hun hele verdere leven aan de literatuur gewijd.
In zijn gedachtengang is het logisch dat Evers voor Proust dit isolement niet al te tragisch ziet: ‘Het is opwindend als men bedenkt dat Proust deze idee [que jamais Noé ne put si bien voir le monde que de l'arche, malgré qu'elle fût close et qu'il fit nuit sur la tem / dat Noach de aarde nooit zo goed kon zien als vanaf de ark, ondanks dat deze gesloten was en dat het nacht was op de aarde] letterlijk in de praktijk heeft gebracht en zich vanaf 1906 heeft opgesloten in een door kurk geisoleerde kamer om zich te wijden aan de herschepping van de wereld in de kunst. Men zou kunnen stellen dat zijn vrijwillige claustratie een werkmethode inhoudt.’ [1974: 94]
Terwijl in Gregoors kijk op het kunstenaarschap van Vestdijk een tegenovergestelde beoordeling van dat isolement past: ‘Vestdijks teruggetrokken bestaan, bewust gekozen - maar kan hier wel sprake zijn van een keuze? - ten behoeve van zijn kunstenaarschap, betekent een minimum aan “leven” in dynamisch opzicht. Het is veeleer een “omzetten in literatuur” van een veelzijdige en scherpzinnige levensbeschouwelijkheid, met grote literaire begaafdheid en onnavolgbare ijver bedreven.’ [1968: 67]
Maar Vestdijk heeft zelf uitspraken gedaan over deze kant van zijn kunstenaarschap, die voor hem net als voor Proust in de sfeer van het morele ligt.
Ja, zekere morele eigenschappen behoren wel bij het schrijverschap. Plichtsgevoel bijvoorbeeld - dat is: de plicht die men tegenover de eigen kreatie heeft. Alleen al de kracht om aan het werk te blijven! Want dat is onze essentiële opdracht, de trouw aan de arbeid. [1968: 55/56]
Ook het beroemd geworden brieffragment uit Heden ik, morgen gij past in dit verband.
| |
| |
Disharmonisch blijf je [...] tòch, daar is niets aan te veranderen, [...]. Daar staat tegenover, dat je door je neer te leggen bij de disharmonie gevaar loopt van een zelfde verstarring, en tenslotte is het streven naar synthese misschien een vollere levensuiting dan het ‘ontginnen’ van een talent. Wat mijzelf betreft; ik heb voorgoed en eenzijdig voor het talent partij gekozen, desnoods dan bij een volkomen minderwaardige persoonlijkheid, maar dat is een weg, die ik niet graag een ander aan zou praten! [1947: 308]
Deze uitspraak van Vestdijk dateert van 1934, de tijd van het ontstaan van Kind tussen vier vrouwen en de omwerking tot Terug tot Ina Damman. In zijn gesprekken met Vestdijk heeft Gregoor deze uitspraak nog eens aan Vestdijk voorgelegd [1962]. Filosofisch is het een schijnprobleem, zegt Vestdijk dan, immers talent is zonder persoonlijkheid ondenkbaar en omgekeerd. Maar toch staat hij nog steeds achter deze uitspraak, die stamt uit de periode dat hij sterk onder invloed van Rilke's Malte Laurids Brigge stond. Hij vervolgt dan:
Dat heb ik op mijn eigen manier zo'n beetje verwerkt, zodat ik tot de stelling kwam dat het talent, de uitoefening van het talent, met natuurlijk de persoonlijkheid daarachter, omdat het niet anders kan, [...] de hoofdzaak was, en dat je min of meer belangrijke attributen van je persoonlijkheid, dus, noem maar op, maatschappelijke positie, je kleren, je kunt de gekste dingen bedenken, dat je die daar aan opofferen moet. [...] en ik vind bovendien dat iedere behoorlijke kunstenaar dat zo moet bekijken, ... [1967: 9/10]
Er is een passage in Contre Sainte-Beuve van Proust die ik in aansluiting hierop wil geven.
En réalité ce qu'on donne au public, c'est ce qu'on a écrit seul, pour soi-même, c'est bien l'ouevre de soi. Ce qu'on donne à l'intimité, c'est à dire à la conversation [...], c'est l'oeuvre d'un soi bien plus extérieur, non pas du moi profond qu'on ne retrouve qu'en faisant abstraction des autres et du moi qui connait les autres, qu'on sent bien le seul réel, et pour lequel seuls les artistes finissent par vivre, comme un dieu qu'ils quittent de moins en moins et à qui ils ont sacrifié une vie qui ne sert qu'à l'honorer. [CSB. 162/163]
In werkelijkheid geeft men aan het publiek wat men in eenzaamheid geschreven heeft, voor zichzelf, het echte eigen werk. Wat men aan de intimiteit geeft, dat wil zeggen aan het gesprek [...] dat is het werk van een veel uiterlijker ik, en heeft niets te maken met de diepe ik die men slechts hervindt als men zich losmaakt van de anderen en van de ik die de anderen kent, waarvan men heel goed weet dat die het enig werkelijke is, en waarvoor alleen de kunstenaars uiteindelijk gaan leven, als een god die ze steeds minder verlaten en aan wie zij een leven offeren dat er alleen maar toe dient om hem te eren. [onv.]
‘Moralité’, ‘sacrifier sa propre vie’, ‘morele eigenschappen’, ‘belangrijke aspecten
| |
| |
van je persoonlijkheid opofferen’, dát zijn trekken in hun ‘physionomie morale’ die Proust en Vestdijk gemeen hebben. In deze gewetensvolle opvatting van het kunstenaarschap ligt hun diepste verwantschap. In A la recherche du temps perdu heeft Proust van deze langzame groei van ‘man van de wereld’ tot kunstenaar in 3000 pagina's dundruk zijn uitvoerig verslag gedaan. Toen Vestdijk dat in 1932 in handen kreeg en las, was hij met dezelfde problematiek bezig: ‘voorgoed en eenzijdig voor het talent partij te kiezen.’ En kind tussen vier vrouwen was daarvan het resultaat. Hoezeer hij zich in Proust herkend heeft, daarvan draagt zijn werk de sporen, zoals ik hierboven heb geprobeerd te laten zien.
Ook Proust kende dat proces. Zelf heeft hij grote invloed ondergaan van andere schrijvers, zo laat hij zijn narrateur aan het slot van de Recherche constateren dat hij zijn ‘mémoire involontaire’-sensaties min of meer gemeen heeft met Chateaubriand, De Nerval en Baudelaire. En wat hij zegt over zijn eigen verhouding tot Ruskin geeft misschien nog het beste weer wat Vestdijk ten opzichte van Proust gevoeld moet hebben.
Les personnes médiocres croient généralement que se laisser guider ainsi par les livres qu'on admire, enlève à notre faculté de juger une partie de son indépendance. ‘Que peut vous importer ce que sent Ruskin: sentez par vous-même. Une telle opinion repose sur une erreur psychologique [...]. Aussi cette servitude volontaire est elle le commencement de la liberté. Il n'y a pas de meilleure manière d'arriver à prendre conscience de ce qu'on sent soi-même que d’essayer de recréer en soi ce qu'a senti un maitre. [PM. 179]
Middelmatige mensen denken over het algemeen dat zich zo te laten leiden door boeken die men bewondert afbreuk doet aan ons eigen vermogen tot onafhankelijk oordelen. ‘Wat kan het je schelen wat Ruskin voelt: voel zelf!’ Een dergelijke mening berust op een psychologische vergissing [...]. Deze vrijwillige dienstbaarheid is juist het begin van de vrijheid. Er is geen betere manier om zich ervan bewust te worden wat men zelf voelt dan door te proberen in zichzelf te herscheppen wat een meester gevoeld heeft, [onv.]
| |
VI. Besluit
In dit artikel konden natuurlijk maar een aantal voorbeelden van de invloed van Proust op Vestdijk behandeld worden. Er zijn nog heel wat elementen die de aandacht waard zijn.
Zo is er het element ‘medische beeldspraak’, wat hier niet ter sprake is gebracht. Bedoeld zijn al die beelden die verband houden met ziekte en herstel. Bij Proust komen deze beelden veelvuldig voor. Victor Graham heeft in zijn boek The Imagery of Proust [Oxford 1966] onderzoek gedaan naar het brede gebruik van beelden in A la recherche du temps perdu. Proust maakt veelvuldig gebruik van metaforen en ontleent deze aan talloze onderwerpen. Het hoogst in aantal zijn de beelden die met zee en water te maken hebben, daarna komen de beelden die verband houden met religie en de bijbel. Op de derde plaats (met 298
| |
| |
voorbeelden) komen de gevallen van medische beeldspraak. Ook Vestdijks manuscript Kind tussen vier vrouwen kent veel beelden die verband houden met ziekte en genezing. Ter illustratie hier twee korte voorbeelden.
Droef en zwaar was zijn stemming, maar daaruit trachtte zich telkens wanhopig de verrukking op te heffen, als een strijder van een ziekbed. [KVV. 468]
Opzettelijker greep hij reeds naar de orgelmelodie, zoals een zieke, die na enige tijd zelf de injectiespuit heeft leren hanteren. [KVV. 480]
Men kan aanvoeren dat deze ‘medische beeldspraak’ bij Vestdijk beinvloed werd door zijn toen nog maar kort geleden voltooide medische studie. Maar verwonderlijk is dan wél, dat hij in de omwerking van zijn manuscript tot Terug tot Ina Damman deze passages allemaal heeft geschrapt. Ook is niet ter sprake gekomen wat je de ‘magie der namen’ zou kunnen noemen. Zowel bij Proust als bij Vestdijk spelen namen een belangrijke rol. Vooral waar het de geliefde betreft. De onbereikbaarheid van Gilberte Swann en Ina Damman wordt gedeeltelijk opgeheven door het noemen van hun naam, de naam wekt in ieder geval de illusie van bezit.
Ainsi passa près de moi ce nom de Gilberte, donné comme un talisman qui me permettrait peut-être de retrouver un jour celle dont il venait de faire une personne et qui, l'instant d'avant, n'était qu'une image incertaine. Ainsi passa-t-il, proféré au-dessus des jasmins et des giroflées, déployant [...] à hauteur de mon épaule, la quintessence de leur familiarité, pour moi si douloureuse, avec elle, avec l'inconnu de sa vie où je n'entrerais pas. [I. 142]
Zo klonk dicht bij mij de naam Gilberte op, mij geschonken als een talisman die het mij misschien mogelijk zou maken eens degene terug te vinden die hij, uit wat een moment tevoren nog maar een vaag beeld geweest was, tot een werkelijke persoon gemaakt had. Zo ging hij langs mij heen, over de jasmijn en langs de violieren [...] ter hoogte van mijn schouder ontvouwde hij de essentie van een voor mij zo smartelijke vertrouwelijkheid met haar, met het onbekende van haar leven waarin ik geen toegang zou hebben. [2. 157]
Toen zocht en vond hij het enige stuk van haar, dat hij ongehinderd in bezit nemen kon: haar naam. Al het andere was ver buiten hem, en hij kon het zich niet duidelijk en tastbaar voorstellen. Maar die negen letters waren zijn eigendom. Scherp tekenden ze zich af; hij vormde ze met tong en lippen, proefde ze als godenspijs. De naam werd een talisman schier. [KVV. 418] [ID. 79/80]
Alleen zijdelings is gewag gemaakt van de verschuiving die valt waar te nemen in Vestdijks houding ten opzichte van Proust. Het ligt voor de hand te denken dat Prousts invloed minder werd naarmate er meer tijd kwam te liggen tussen de tijd dat hij Proust voor het eerst las en onder diens bekoring raakte. Maar die oplossing is te eenvoudig.
| |
| |
Na de herschrijving van het manuscript Kind tussen vier vrouwen in de eerste drie Anton Wachter-romans Sint Sebastiaan [1939], Surrogaten voor Murk Tuinstra [1948] en Terug tot Ina Damman [1934], heeft Vestdijk deze cyclus nog vervolgd met vijf andere. Dat zijn De andere school [1949]; De beker van de min [1956]; De vrije vogel en zijn kooien [1957]; De rimpels van Esther Ornstein [1958] en De laatste kans [1958]. In deze roman vindt Vestdijks weg tot de literatuur zijn voltooiing. En veel van wat wij in dit artikel als proustiaans hebben aangegeven, treffen wij ook weer aan in deze laatste Anton Wachter-roman, die hij 25 jaar ná Kind tussen vier vrouwen schreef.
Zoals Prousts jeugdliefde voor Gilberte zijn vervolg vindt in de volwassen liefde voor Albertine, zo krijgt Ina Damman haar pendant in Anna Heldering. Een aantal elementen herhalen zich: weer is er de macht van de naam, weer is er sprake van een vergroeide muziek in de cantate Wachet auf van Bach. Voor Anton Wachter is het een nieuwe kans om in een liefde vat te krijgen op de werkelijkheid, maar hij loopt weer stuk op de ontoegankelijkheid van een meisje, en hij doet dan ook weer afstand: ‘- nu kan ze gaan, om later weer terug te komen, in welke vorm dan ook, - verdaagd tot de volgende keer.’ [LK. 269]
Zoals in het terug aan het slot van het manuscript en Terug tot Ina Damman, de geboorte van de schrijver Simon Vestdijk besloten ligt, wordt aan het slot van De laatste Kans het terug ook tot een duidelijk omschreven plan om te gaan schrijven. Zo ‘kwam het hem voor, dat dit malle plan voor hem als eenmansschrijver nog niet zo verwerpelijk hoefde te zijn. Zijn eigen leven beschrijven, wat erop aankwam in dit leven, en wat in de grond van de zaak niemand anders aanging. En nu hij het uitgesproken had, nu wás het ook meteen een plan; en plannen werden altijd verwezenlijkt als men maar tijd van leven had.’ [LK. 296]
Aan het slot van A la recherche du temps perdu maakt de narrateur hetzelfde plan om een boek over zijn eigen leven te gaan schrijven, ‘si j'avais la force d'accomplir mon oeuvre’. [III. 1044]. [‘als ik de kracht had om mijn werk te volbrengen.’] Waarmee we voor dit moment aan een laatste overeenkomst tussen het werk van Proust en Vestdijk zijn gekomen. Zowel A la recherche du temps perdu als Kind tussen vier vrouwen heeft een retrospektief karakter. Op het moment dat de narrateur besluit om een boek te gaan schrijven, is het door Proust reeds voltooid en lezen wij het woordje FIN. Op het moment dat Anton Wachter ‘Terug’ in zijn bruine ‘Note Book’ schrijft om zijn terugkeer tot Ina Damman te markeren, heeft Vestdijk zijn terug in de roman reeds geboekstaafd: ‘Hij moest dat toch vasthouden, ondanks alles.’
| |
| |
| |
Geciteerde werken
Evers, M. 1974 |
Het probleem der schoonheid. Een studie over Marcel Proust. Diss. |
Gregoor, Nol 1967 |
In gesprek met S. Vestdijk. Amsterdam. Gesprekken uitgezonden door de AVRO-radio tussen 26.10.1961 en 26.6.1962. |
Gregoor, Nol 1968 |
Simon Vestdijk en Lahringen. De biografische achtergronden van de Anton Wachter-romans. 2de dr. Amsterdam. Oorspr. uitg. 1958. |
Marsman, H. en S. Vestdijk 1947 |
Heden ik, morgen gij. Amsterdam. |
Meijer, Ischa 1972 |
‘Dalend als sneeuw, en stijgend als de bruid’. In: Haagse Post, jrg. 59, nr. 35, augustus 1972, p. 36-43. |
Vestdijk, S. 1965 |
‘Het lyrisch beginsel in de roman’. In: De leugen is onze moeder. Den Haag. |
Vestdijk, S. 1966 |
‘Freud in het land van Hamlet’. In: Muiterij tegen het etmaal II. Den Haag. |
Vries, Theun de 1968 |
Hernomen konfrontatie met S. Vestdijk. Brieffragmenten en gesprekken. Amsterdam. |
Starink, J. 1964 |
Het fragmentarische huis. Ruimtelijke verbeelding in een roman. (Simon Vestdijk. Terug tot Ina Damman). 's-Hertogenbosch. |
| |
| |
| |
Gebruikte afkortingen
I |
Marcel Proust. A la recherche du temps perdu, I. II. III. |
II |
1954. Pléiade. |
III |
|
|
|
CBS |
Marcel Proust. Contre Sainte-Beuve. 1954. Gallimard. Coll. idéés. |
|
|
1 |
Marcel Proust. Combray. Amsterdam 1970. Vertaling: C.N. Lijsen. |
|
|
2 |
Marcel Proust. Een liefde van Swann. Amsterdam 1966. Vertaling: M.E. Veenis-Pieters. |
|
|
3 |
Marcel Proust. Plaatsnamen: de naam. Amsterdam 1976. Vertaling: Thérèse Cornips. |
|
|
4 |
Marcel Proust. In de schaduw van de bloeiende meisjes 1. Rondom mevrouw Swann. Amsterdam 1971. Vertaling: Thérèse Cornips. |
|
|
5 |
Marcel Proust. In de schaduw van de bloeiende meisjes 2. Plaatsnamen: de plaats. Amsterdam 1976. Vertaling: Thérèse Cornips. |
|
|
6 |
Marcel Proust. In de schaduw van de bloeiende meisjes 3. Plaatsnamen: de plaats (vervolg). Amsterdam 1978. Vertaling: Thérèse Cornips. |
|
|
onv. |
Onvertaald. |
|
|
KW |
S. Vestdijk. Kind tussen vier vrouwen. De kroniek van een jongensleven. Amsterdam 1972. |
|
|
SS |
S. Vestdijk. Sint Sebastiaan. De geschiedenis van een talent. 4de dr. 's-Gravenhage, Rotterdam z.j. |
|
|
ID |
S. Vestdijk. Terug tot Ina Damman. De geschiedenis van een jeugdliefde. 4de dr. 's-Gravenhage, Rotterdam z.j. |
|
|
LK |
S. Vestdijk. De laatste kans. De geschiedenis van een liefde. 3de dr. 's-Gravenhage, Rotterdam 1960. |
|
|