Enfantines
Jan Eijkelboom
1
Water spatte rond in kleine druppels, zichtbaar in de nog lage morgenzon, toen grootvader over het middenpad van de akker aan kwam lopen en zijn volle kop met haar als een hond heen en weer schudde. De jongen schrok. Opa was misschien in de sloot gevallen die de akker scheidde van het grote aardappelveld van de boer, die zijn land had liggen tot aan de rivierdijk. Ook begon grootmoeder, die het vuur had aangemaakt onder de wasketel in de schuur, tegen opa te kijven: ‘Man, waar kom je nou weer vandaan, waar heb je gezeten?’
‘Ach mens, niks aan de hand,’ bromde grootvader, en de jongen merkte nu dat opa verder niet nat was en ook niet vies en stinkend, zoals je was als je bij het spelen wel eens in de sloot viel.
‘Je bent de Noord overgezwommen,’ stelde grootmoeder ontzet en beschuldigend vast. ‘Ja, heen en terug,’ antwoordde grootvader uitdagend, en de jongen zag dat hij de blauwgeruite handdoek die anders naast de aanrecht hing, opgerold en donker van het vocht onder zijn ene arm droeg.
De jongen liep op hem toe, zei ‘gefeliciteerd opa’ en zoende hem. De dichte snor, iets grijzer dan het hoofdhaar, kriebelde. Grootvader vierde vandaag zijn zestigste verjaardag.
Als zijn grootouders bij hen thuis logeerden, keek de jongen soms toe als zijn grootvader zich 's morgens waste, met hangende bretellen en met zijn grijzige borstrok nog aan. Opa boog zich over de wasbak en boende proestend zijn hele kop, met haar en al, en niet alleen zijn gezicht en nek, zoals hijzelf gewend was. De witte handdoek zat daarna vol zwarte vegen, ook al was opa al op zijn vijftigste met pensioen gestuurd door de werf, vanwege de crisistijd. Moeder mopperde dan, maar niet te hard, terwijl opa toch steeds dover werd. Dat had hij opgelopen door het werken in de onderzeeërs.
Als grootmoeder zich waste in haar zwarte glimmende onderjurk draaide de jongen zich om. Op de huid van haar armen zaten altijd schilfers.
Afkeer voelde hij ook als hij zichzelf moest wassen bij zijn andere grootouders, altijd in de keuken, ook al hadden die een groot huis vol antiek aan de Oude Rijn met zijn zwarte water, net een sloot in het groot. De keukenhanddoek daar rook altijd zurig. Ze waren er zuinig. Als hij naar de wc ging zei oom Rein, die nog altijd bij zijn ouders woonde, dat hij niet door moest trekken als hij alleen maar hoefde te plassen, want het water kostte daar drie cent de kuub.