Een lezing van Carry van Bruggen
Diny Schouten
CARRY VAN BRUGGEN (1881-1932) was ten tijde van de Eerste Wereldoorlog een zeer bekende auteur.
Een enquête die in 1915 gehouden werd, wees de schrijfster van De Verlatene (1910) en Heleen (1913) aan als de populairste vrouwelijke auteur. Carry van Bruggen vestigde haar naam voor de tijdgenoten vooral met die nu vrijwel vergeten boeken; niet met Prometheus (1919), Het huisje aan de sloot (1921) en Eva (1927), waarmee ze nu in literatuurgeschiedenissen vermeld staat.
De oorlogsomstandigheden waren voor Carry van Bruggen bijzonder moeilijk. In 1914 scheidde ze van haar eerste man, de journalist Kees van Bruggen. Ze vestigde zich met haar twee kinderen in Laren, en probeerde in het onderhoud van haar gezin te voorzien met journalistiek werk en door het geven van lezingen. Van Kees wilde ze geen geld accepteren, en de mogelijkheid tot het publiceren van romans was door de papierschaarste zeer beperkt. Daardoor was ze genoodzaakt om tegen haar zin het aanbod van De Amsterdamsche Dameskroniek, die haar vroeg als hoofdredactrice, te accepteren. Haar bestaan moet gedurende de oorlogsjaren erg vermoeiend geweest zijn. Ze gaf veel lezingen, soms drie op een dag, en daarnaast vulde ze elke week de gehele voorpagina van de Dameskroniek. In dezelfde tijd werkte ze ook aan haar filosofisch hoofdwerk, Prometheus, dat in 1919 in boekvorm verscheen, maar waarvan de tekst al in 1917 voor een groot gedeelte gereed was.
Carry van Bruggen was een talentvol spreekster. Ze vermeldt vol trots in een interview met André de Ridder (opgenomen in het Carry van Bruggen-nummer van De Engelbewaarder) dat ze eens het compliment kreeg: ‘Je spreekt in hoofdartikels’, en ze zegt erin ook dat ze heel gemakkelijk sprak, en haar fraaie volzinnen, zo, onveranderd, kon opschrijven. Haar ‘lezingen’ schreef ze niet uit, en daardoor is van haar voordrachten ook maar weinig bewaard gebleven. Slechts een paar ervan heeft ze later omgewerkt tot artikelen voor Groot-Nederland: ‘Humor en Idealisme’, ‘Realisme en Romantiek’, ‘Vaderlandsliefde, menschenliefde en opvoeding’ en het hier volgende ‘Twee moderne vrouwen’.
‘Twee moderne vrouwen’, uit 1915, is een betoog over de conflictsituatie waarin de ‘moderne, ontwikkelde’ vrouw, dan een nieuw fenomeen, zich geplaatst ziet. Met twee boeken, Candida van Shaw en Hasskamps Anna van Marie Vaerting als uitgangspunt geeft Carry van Bruggen haar visie op ‘de liefde en het feminisme’. Door het feminisme niet te laten ophouden bij maatschappelijke emancipatie is Carry van Bruggen haar tijd een stap voor; ze bespreekt emotionele aspecten van de vrouwenkwestie die eigenlijk pas met de ‘tweede emancipatiegolf van de jaren zestig werkelijk aan de orde zijn gekomen. Door het bestaan van het