| |
| |
| |
ROB GROOTENDORST, geboren in 1944 te Schiedam, bezocht de h.b.s. in Schiedam en de kweekschool in Rotterdam. Studeerde Nederlands in Amsterdam. Thans als wetenschappelijk medewerker Taalbeheersing verbonden aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam. Stelde samen met Marten Scholten een deeltje in de reeks Cahiers voor Letterkunde over Theo Thijssen samen: Meneer-zèlf komt een uurtje en andere verhalen, 1970. Schreef een artikel voor Tirade over de waarderingsgeschiedenis van Kees de jongen onder de titel ‘Kees de jongen en de grote pers’, 1971. Maakt deel uit van de redaktie van het kwartaalschrift De Engelbewaarder. Verzorgde de vierde aflevering van De Engelbewaarder over Theo Thijssen, 1976. Houdt zich op zijn vakgebied voornamelijk met argumentatietheorie bezig. Schreef samen met F.H. van Eemeren en T. Kruiger een inleidend overzicht Argumentatietheorie, dat in 1978 bij Het Spectrum als Aula 613 uitkwam.
| |
| |
| |
De laatste jaren van Theo Thijssen
Rob Grootendorst
Toen de oorlog uitbrak was Theo Thijssen zestig jaar. Hij woonde met zijn vrouw, zijn oudste zoon Theo, zijn jongste zoon Henk en zijn dochter Geertje op de Hogeweg in Amsterdam-Oost. Zijn moeder, die vijfentwintig jaar bij hem in huis had gewoond, was drie jaar geleden overleden en zijn zoon Joop was inmiddels getrouwd en was alweer bijna een jaar het huis uit. Thijssen had het sinds een half jaar aanzienlijk minder druk gekregen doordat hij zijn zestigste verjaardag had aangegrepen om een aantal bestuurlijke functies neer te leggen. Hij trad af als lid van het hoofdbestuur van de Bond van Nederlandse Onderwijzers en als redacteur van het Bondsorgaan De Bode. Na de meidagen van 1940 vielen ook zijn werkzaamheden voor de Amsterdamse Gemeenteraad en voor de Tweede Kamer, waarin hij zeven jaar als onderwijsspecialist van de S.D.A.P. had gezeten, weg.
Het Bondswerk en het werk voor de Kamer en de Raad hadden Thijssen jarenlang van literaire activiteiten afgehouden. Na Het taaie ongerief uit 1932 had hij nauwelijks meer iets geschreven. Op 14 juni 1939, twee dagen voor zijn verjaardag, úitte hij in een interview met Het Volk zijn ongenoegen hierover. Maar het was niet alleen uit tijdgebrek dat hij niet aan schrijven toekwam, maar ook doordat ‘z'n kop er niet naar stond’. Hij maakte zich bezorgd over de achteruitgang van het onderwijs en bestreed de bezuinigingspolitiek van Colijn die daarvan de oorzaak was. Dat had al zijn tijd en aandacht opgeëist en niet de resultaten opgeleverd die hij wenste. Over de toekomst van het onderwijs toonde Thijssen zich in het interview uiterst pessimistisch en hij zei het enthousiasme te missen om er zich nog volledig voor te kunnen inzetten. Zin om weer eens wat te schrijven had hij wel, maar dat was nog niet veel meer dan een vaag voornemen. Hij dacht daarbij aan zijn ervaringen in de Kamer en de Raad, waarover hij tegen Het Volk zei: ‘'k Verveel er me nooit, ook al zijn er onderwerpen in bespreking, waar ik als onderwijsman niets mee te maken heb. 't Is me werkelijk een genoegen om al die medeleden op m'n gemak te bestuderen. Dat komt allemaal wel eens terecht, als ik weer tot schrijven kom’.
Een half jaar later liet Thijssen zich bij zijn afscheid van de Bond van Nederlandse Onderwijzers aanzienlijk positiever over de toekomst van het onderwijs uit. Op het congres, dat in december 1939 in Utrecht werd gehouden, riep hij zijn toehoorders op zich te organiseren en lid van de bond te worden en hij benadrukte het belang van internationale samenwerking. Hij besloot zijn afscheidsrede, waaraan hij de titel ‘Perspectieven’ had gegeven, met de volgende woorden: ‘(...) eens zal er een onderwijzerscorps komen, dat tot het besef zal zijn gegroeid, dat elke afzonderlijke vakbond het eigen volk moet opvoeden,
| |
| |
![illustratie](_eng001197801ill0006.png)
Afscheid van het hoofdbestuur van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, december 1939.
| |
| |
maar dat daarnaast het ganse corps heeft te werken aan de opvoeding van de gehele mensheid’.
Thijssen werd op het congres uitvoerig gehuldigd. Van alle kanten werd hem lof toegezwaaid; in verschillende toespraken werden zijn activiteiten geschetst en zijn grote verdiensten voor het onderwijs uitgemeten. W. Ploeger, voorzitter van de afdeling Amsterdam van de bond, wees in dat verband met nadruk ook op de door Thijssen geschreven boeken. Ploeger noemde Barend Wels, Schoolland, De gelukkige klas, Kees de jongen en Het grijze kind boeken die ‘voor de schoolmeester van de allergrootste betekenis zijn en die dan ook in geen enkele schoolmeestersboekenkast mogen ontbreken’. Hij maakte de stichting van een ‘Thijssenfonds’ bekend dat tot doel had Thijssens werk ‘tegen een voor ieder betaalbare prijs’ uit te geven, op dezelfde manier als De Arbeiderspers dat al met Kees de jongen en Het grijze kind had gedaan.
De uitvoering van dat plan heeft blijkbaar nogal wat voeten in de aarde gehad, want op 27 oktober 1940 schreef Thijssen aan Van Dishoeck, die al zijn afzonderlijk verschenen romans had uitgegeven: ‘Het zal mij zeer benieuwen, of die zg. “Jubileumuitgave” mag doorgaan van onze nieuwe bondsbestuurder. Enfin, ik ga eerstdaags de drukproeven corrigeren, alsof er geen vuiltje aan de lucht is...’. In 1941 verschenen Barend Wels, Schoolland en De gelukkige klas in één band bij De Volharding in Amsterdam. In het voorwoord schreef het hoofdbestuur van de bond dat de gespannen politieke verhoudingen en de oorlog voor de vertraging van de uitgave verantwoordelijk waren. De oplage was in een paar weken uitverkocht. In hetzelfde jaar werden er nog enkele honderden exemplaren bijgedrukt.
Het directe gevolg van de oorlog voor Thijssen was dat hij van de ene dag op de andere niets meer te doen had. Al in de brief van 27 oktober 1940 aan Van Dishoeck verzucht hij dat hij ‘helaas tijd in overvloed’ heeft. De eerste maanden van de oorlog nam hij de plotselinge gelegenheid te baat om weer aan het schrijven te gaan. Van Dishoeck drong er bij hem op aan een vervolg op Kees de jongen te maken, maar Thijssen voelde daar niets voor. Hij vond het boek zoals het was ‘veel te mooi afgerond’ en hij deelde Van Dishoeck mee dat hij niet van plan was daar ‘een vervolg aan te prutsen’. Wel was hij inmiddels aan het schrijven van zijn jeugdherinneringen begonnen. Hij stuurde Van Dishoeck bij de . brief van 27 oktober de eerste tweeëntwintig bladzijden kopij ter lezing toe.
Thijssen vond het schrijven van zijn jeugdherinneringen veel moeilijker dan ‘gewoon verhalen’ en hij schoot aanvankelijk minder snel op dan hij wilde. Na een maand ging hij er zelfs toe over om zijn werkmethode te veranderen. De eerste bladzijden had hij met doorslag op een schrijfmachine getypt. Maar hij had het gevoel op die manier opgehouden te worden en hij werd bovendien duizelig van het heen en weer kijken van het klad naar de machine. Hij stapte daarom maar weer over naar de oude methode van de vulpen. En toen ging het tot zijn tevredenheid een stuk sneller en wou ook ‘de geest veel beter vaardig’ worden. Op 28 november 1940 schreef hij enthousiast aan Van Dishoeck dat hij op 18 januari met het geheel klaar dacht te zijn.
| |
| |
Er deden zich verder geen problemen voor en op 20 januari 1941 stuurde Thijssen de eerste drukproeven al gecorrigeerd en wel naar Van Dishoeck terug. Kort daarna verschenen de jeugdherinneringen in de boekhandel onder de titel In de ochtend van het leven. Tussen deze titel en Levensochtend had Thijssen nog even geaarzeld, maar nadat hij de kwestie aan Van Dishoeck had voorgelegd had hij de knoop doorgehakt en het bij de eerste titel gehouden. Op de stofomslag was een tekening van de Westertoren van de hand van de jonge illustrator Dick Lammers afgedrukt, als symbool van de omgeving waar Theo Thijssen was opgegroeid.
In het begin van In de ochtend van het leven klinkt even de oorlog door. Thijssen vraagt zich daar af waar zijn verlangen vandaan komt om juist nu zijn persoonlijke herinneringen aan zijn kinderleven te willen opschrijven: ‘Komt dit misschien door de buitengewone tijdsomstandigheden? Is het de lust om te vluchten in het oude, veilige, vertrouwde verleden, nu alles, wat op heden of toekomst lijkt, zo griezelig onbekend is?’. Maar Thijssen relativeert deze zwaarwichtige verklaring onmiddellijk op de hem eigen wijze: ‘Of is op die manier een persoonlijk probleem àl te gewichtig gesteld, en heb ik slechts te maken met een doodgewoon ouderdomsverschijnsel?’.
Ook in de - overwegend zakelijke - correspondentie met Van Dishoeck over de uitgave van het boek klinkt af en toe iets van de oorlog door, zij het dat het tot korte opmerkingen beperkt blijft: ‘Overigens leven we maar in afwachting van wat er morgen zal gebeuren...’, ‘het is een slechte tijd om rustig door te werken’ en ‘ik heb helaas tijd in overvloed’. In februari 1941 werd Thijssen heel direct met de realiteit van de Duitse bezetting geconfronteerd, toen hij na de eerste dag van de Februaristaking werd opgepakt en zes weken in het Huis van Bewaring op de Amstelveenseweg gevangen werd gehouden.
Op de avond van dinsdag 25 februari 1941 werd hij samen met zijn zoons Theo en Henk door de Sicherheitspolizei gearresteerd en naar de Amstelveenseweg overgebracht. De Duitsers dachten (ten onrechte) dat de staking was georganiseerd door de vakbonden en zij zagen de vakbondsbestuurders als de leiders van de staking. De meeste vakbondsbestuurders werden na enkele dagen al weer vrijgelaten, maar Thijssen werd tot 9 april vastgehouden, hoewel hij al meer dan een jaar geen vakbondsbestuurder meer was. Zijn zoon Theo was na anderhalve dag vrijgelaten en zijn zoon Henk, die aan de staking had deelgenomen, na een week.
Thijssen zat samen met een andere vakbondsman in een cel en vermaakte zich met lezen en schaken. Hij had zelf uit stukken brood de schaakstukken gefabriceerd. Met zijn celgenoot had hij het niet getroffen, want die was voortdurend chagrijnig en zat aanhoudend te huilen en te klagen. Thijssen kon daar op den duur niet zo goed tegen en zei dan: ‘Ik ga eens een eindje omlopen’, en liep dan een beetje door de cel heen en weer. Op vaste tijden liepen zijn zoons langs de gevangenis en floten even. Hij hoorde dat dan en wist dat zij het waren.
| |
| |
Zijn dochter Geertje bracht twee maal in de week een verschoning, die ze bij de (Nederlandse) bewakers af gaf. Samen met haar moeder is ze éénmaal op bezoek geweest, nadat ze na veel moeite toestemming van de Sicherheitspolizei had gekregen. Thijssen had voor die gelegenheid zijn snor in een mooie krul opgedraaid; zijn snor was zijn grote trots.
Tijdens zijn gevangenisperiode, op 8 maart, was zijn kleindochter, de dochter van zijn zoon Joop, geboren. Henk had een boodschap bij de gevangenis afgegeven en via een ‘goede’ bewaker bereikte het nieuws Thijssen. Toen hij op de ochtend van woensdag 9 april werd vrijgelaten, belde hij vanuit een koffiehuis op de Amstelveenseweg eerst naar zijn vrouw en ging toen rechtstreeks naar het ziekenhuis om naar zijn kleindochter te kijken. Hij was afgevallen, zag er bleek uit, zijn snor had de vertrouwde roestbruine kleur verloren en was grijs geworden. Na korte tijd was zijn snor al weer aardig bijgekleurd - onder invloed van het sigaren roken -, maar op zijn oude gewicht is Thijssen niet meer gekomen.
Alleen op zijn bloeddruk had de gevangenisperiode een gunstige invloed gehad. Thijssen had al jaren last van een te hoge bloeddruk en de huisarts had de gevangenisdokter verzocht ervoor te zorgen dat Thijssen dieetvoedsel zou krijgen, zoutarm en vetarm. Maar Thijssen zelf wilde daar niets van weten; hij wilde gewoon met de andere gevangenen meeëten. Waarschijnlijk ook omdat hij dat eten lekkerder vond. Toen de huisarts hem na zijn vrijlating onderzocht, bleek zijn bloeddruk perfect te zijn. De arts adviseerde hem toen eens wat vaker de gevangenis in te gaan, omdat dat zo goed voor z'n bloeddruk was.
Erg mededeelzaam over zijn ervaringen op de Amstelveenseweg was Thijssen tegenover zijn familie niet, wel had hij vage plannen om er te zijner tijd over te schrijven. Maar daar is nooit iets van gekomen. Hij was verontwaardigd over de slechte toestanden die er in de gevangenis nog bleken te heersen. Een behoorlijke w.c. was er bijvoorbeeld niet, de gevangenen moesten hun behoefte in aanwezigheid van andere gevangenen op een emmer doen. Thijssen was vastbesloten om daar na de oorlog werk van te maken en er in de Kamer over te praten.
Kort na zijn vrijlating verhuisde Thijssen met zijn gezin naar de Brede weg. Al vóór zijn gevangenneming was er sprake van een verhuizing naar de Polderweg geweest. Maar op het laatste moment was dit niet doorgegaan. Thijssen had hierover aan Van Dishoeck geschreven: ‘'k Was druk bezig met verhuizen, zeil was al gelegd, gordijnen veranderd en aangevuld - boeken al overgebracht - krijg plotseling bericht: het hele blok moet ontruimd worden, er kan niemand meer in, integendeel, alles wat er al zit, moet er uit, binnen een week; regeling bezettende overheid... Enfin, maar weer verder zoeken...’. Het hele blok bleek door de Duitsers gevorderd te zijn voor de marechaussee.
Na de verhuizing kreeg Thijssen weer interesse voor andere zaken. Op 22 juni 1941 informeerde hij bij Van Dishoeck naar de verkoop van In de ochtend van het leven. ‘Hoe “loopt” het boek? Ik heb nogal goede verwachtingen gekregen
| |
| |
na uw bericht dat er al 1000 waren gekocht. Maar de recensies lopen niet hard; ik vermoed dat er veel redaktionele twijfel is, of het boek bij de schone letteren of bij de opvoedingslektuur moet worden ingedeeld’. Deze brief schreef Thijssen vanuit Doetinchem, waar hij verbleef omdat hij gecommitteerde was bij de Kweekschoolexamens in de Achterhoek. Men had hem als ‘oud-onderwijzer’ aangesteld, omdat zijn relatie met de Bond van Nederlandse Onderwijzers zo kort na de Februaristaking beter onvermeld kon blijven. Dat hij zo ver uit de buurt een plaats had gekregen verklaarde hij tegen Van Dishoeck uit het feit dat hij ‘op het tijdstip der gewone benoeming uit logeren was op de Amstelv.weg’.
Na het aanvankelijke optimisme viel de verkoop van In de ochtend van het leven enigszins tegen. En dat terwijl de oplage noodgedwongen niet erg groot was geweest. In maart 1942 deelde Van Dishoeck Thijssen mee dat het boek bijna was uitverkocht (net als Kees de jongen, waarvan in augustus 1941 nog 2000 exemplaren over waren), maar uit de verkoopcijfers over 1942 bleek later dat er in dat jaar 652 exemplaren van waren verkocht, zodat de totale oplage niet meer dan 2000 geweest zal zijn. Ook de recensies die na een tijdje verschenen vielen een beetje tegen. Hoewel ze over het geheel genomen wel gunstig waren, roken ze voor Thijssen ‘te veel naar iets als een succès d'estime’. In de brief van 27 augustus 1941 waarin hij deze indruk aan Van Dishoeck meedeelde, toonde Thijssen zich met name niet te spreken over de recensie die in de N.R.C. had gestaan.
In de N.R.C. van 17 augustus 1941 schreef C. Houwaard over In de ochtend van het leven: ‘Een autobiografie ontleent haar belang in de eerste plaats aan de persoon die haar schreef en dan nog eigenlijk nog maar pas als die schaamteloos openhartig durft te zijn. Is Theo Thijssen, bekend onderwijsman en schrijver van eenige niet onverdienstelijke romans, een zoo markante persoonlijkheid, dat al die uitvoerig gereleveerde bijzonderheidjes over zijn familie, over zijn kinderspelletjes of schoolervaringen om huns zelfs wil vermogen te interesseeren? De vraag stellen is haar beantwoorden’. De reactie van Thijssen hierop was dat ‘deze meneer weinig van de bedoeling had begrepen’. En hij voegde daar in zijn brief aan Van Dishoeck aan toe: ‘(...) ook de beschrijving van een doodgewoon kind kan waarde hebben, doordat zij de lezers het kind beter leert kennen, en daardoor eigen leven beter leert begrijpen. Het merkwaardige is, dat ik zulke gezellige partikuliere brieven over dat boek ontvang. Enfin, het recht moet z'n loop maar hebben’.
Eén van de briefschrijvers was Jan Mens, die ook net was verhuisd en op 21 mei 1941 aan Thijssen schreef: ‘(...) mijn eerste daad in de nieuwe woning was het lezen van Uw boek. Deftig gezeten in mijn “studeerkamer” heb ik het ter hand genomen, en al lezende vergat ik te verduisteren, zodat ik op een late avond akelig wreed tot de werkelijkheid terug werd gestoten met de waarschuwing, als de duvel het licht uit te doen, anders... Kon ik zeggen, dat ik bezig was met een boek, dat me te pakken had, en tijd en uur deed vergeten?’. Een andere reactie kwam van P. Blokker (de grootvader van Jan Blokker), die hoofdonderwijzer was
| |
| |
geweest op school Lr. (letter) G. op de Prinsengracht in de tijd dat de jonge Theo Thijssen daar op school zat. Later had Thijssen Blokker weer ontmoet op de Rijkskweekschool in Haarlem, waar Blokker leraar Frans was. De brief van Blokker van 28 mei 1941 is in een onberispelijk en regelmatig schoolmeestershandschrift geschreven en is allerhartelijkst van toon en inhoud.
Behalve over In de ochtend van het leven schreef Blokker in zijn brief ook over een eigen herinnering aan zijn oud-leerling: ‘Van een verloving in de klasse krijgt een onderwijzer gewoonlijk geen officiëele kennisgeving, maar als die was gekomen, zou als meisjesnaam daarop zijn voorgekomen Maria Hendrika Hagen, Bergstraat 8. Het opstel “Voor het raam”, dat ik heb opgegeven herinner ik mij zeer goed, ik weet zelfs, dat ik als toelichting daarbij gaf: jelui moeten denken, dat je iets aan je been mankeert of dat je pas ziek bent geweest, dat je nu rustig moet blijven zitten en dus niets anders te doen hebt dan naar buiten te zien. Hoe ik dat nog zoo weet? De opstellen van Arie Tol en Theo Thijssen, ofschoon van verschillenden aard waren uitstekend. En wanneer nu later met verwanten of kennissen over een der vroeger verschenen werken werd gesproken, kon ik steeds wijzen op het opstel, waarin reeds schrijverstalent was gebleken’.
In dezelfde brief aan Van Dishoeck van 27 augustus 1941 waarin hij het over de recensies en de reacties naar aanleiding van In de ochtend van het leven had, vroeg Thijssen toestemming om een of twee fragmenten daaruit op te mogen nemen in Het nieuwe boek voor de jeugd dat door de Amsterdamsche Boek- en Courantenmaatschappij zou worden uitgegeven. Deze uitgeverij was door de vroegere redacteur van Het Volk Winkler overgenomen en deze had Thijssen gevraagd om samen met P.W. Assmann, D.L. Daalder, A.D. Hildebrand en Annie Winkler-Vonk het boek samen te stellen. Van Dishoeck vond het goed en nog in 1941 kwam Het nieuwe boek voor de jeugd uit, met het verhaal ‘Zijrupsenteelt’ van Thijssen, dat overgenomen was uit de Van Dishoeck-uitgave van In de ochtend van het leven, pagina 130 tot pagina 134.
In de brief van 27 augustus kwam ook voor het eerst duidelijk een probleem naar voren dat daarna alleen nog maar groter zou worden en dat een direct gevolg van de bezetting was: geldgebrek. Met ingang van 1 september 1941 zouden Kamerleden geen ‘schadeloosstelling’ meer ontvangen. De consequentie daarvan voor Thijssen was dat hij voortaan alleen nog maar een pensioen zou ontvangen over de tijd dat hij als onderwijzer had gewerkt en over zijn bestuurswerk voor de onderwijzersbond. In de brief merkte Thijssen hierover op: ‘Een geduchte aderlating, die mij tot drastische bezuinigingen dwingt’. In de bewaard gebleven brieven die Thijssen na augustus 1941 aan Van Dishoeck heeft geschreven, vormt het financiële probleem een vast terugkerend punt.
In 1942 kwamen ook de inkomsten uit de boeken op de tocht te staan. Thijssen was geen lid van het schrijversgilde van de Kultuurkamer en was bang dat Van Dishoeck hem niet langer zijn honorarium voor de verkochte boeken zou mogen uitbetalen. In een brief van 24 maart 1942 vroeg hij Van Dishoeck om opheldering. Hij maakte zich zorgen, omdat hij er al vast op gerekend had met de
| |
| |
opbrengsten van zijn literaire werk de belastingaanslagen over 1941 en 1942 te kunnen betalen. Of Van Dishoeck hem uitsluitsel heeft kunnen geven is niet bekend; in een brief van 31 maart 1941 kwam Thijssen er weer op terug, maar wat Van Dishoeck hem geantwoord heeft is niet bewaard gebleven. Wel blijkt uit een brief van Thijssen aan Van Dishoeck van 17 maart 1943 dat Van Dishoeck is doorgegaan hem geld voor de boeken uit te betalen. Thijssen begint zijn brief tenminste met de mededeling dat hij de ‘afrekening over '42’ heeft ontvangen.
Na zijn gevangenisperiode kwam Thijssen bijna nergens meer aan toe, nu niet meer doordat drukke werkzaamheden hem van het schrijven afhielden, maar eenvoudigweg omdat hij er geen lust meer toe voelde. In het begin van de oorlog was hij nog optimistisch en vol goede moed geweest. Hij maakte plannen over hoe het onderwijs na de oorlog ingericht zou moeten worden en over hoe hij de zaken als minister van onderwijs zou gaan aanpakken. Maar hoe meer oorlogsellende hij zag, hoe pessimistischer hij werd. Hij ging naar zijn vaste kaartavondje op zondagavond met zijn broer Jan, zijn collega Jan Soederhuijzen met wie hij een paar rekenboekjes voor de lagere school had geschreven en met zijn buurman uit de Laing's Nekstraat Jan van Dijke, die afdelingsbestuurder van de Bond van Nederlandse Onderwijzers was. Hij luisterde naar de illegale radio, hij las wat en maakte af en toe een wandeling naar de Haarlemmermeerstraat om zijn kleindochter op te zoeken. Echt iets omhanden had hij niet.
Zijn bloeddruk was ook weer te hoog en hij voelde zich belabberd. Zijn huisarts dokter Duker gaf hem het advies weer eens iets te gaan schrijven. Hij geloofde er niet echt in, maar hij begon, waarschijnlijk in de laatste maanden van 1942, aan een roman over de belevenissen van twee joodse jongens in de oorlog. Het idee daarvoor is hem waarschijnlijk aan de hand gedaan door Jerohm Hartog, die Thijssen van De Bode kende waarvoor Hartog recensies van geschiedenisboeken schreef. Hartog was sinds de zomer van 1941 lid van de eigen onderwijscommissie van de Joodse Raad die de oprichting van afzonderlijke joodse scholen moest voorbereiden en organiseren. Maar Thijssen had natuurlijk ook zelf gezien welke maatregelen de Duitsers tegen de joodse Amsterdammers hadden getroffen en ook wat de uitwerking daarvan was.
Thijssen maakte een opzet voor de roman - iets dat hij nog nooit had gedaan - en schreef dit in slecht leesbaar handschrift in een schoolschrift. Later voegde hij een paar korte aantekeningen met potlood toe en streepte het een en ander weg. Aan het handschrift is niet te zien dat de opzet is geschreven door een bezitter van een middelbare akte schoonschrijven. De acht velletjes uit het schoolschrift worden hier voor het eerst in hun geheel afgedrukt (in Het Parool van 22 augustus 1970 heeft Ischa Meijer in zijn ‘poging tot een portret’ van Theo Thijssen wel het eerste blaadje opgenomen). Afkortingen en onduidelijkheden zijn met behulp van de dochter en de oudste zoon van Thijssen zoveel mogelijk opgelost en het geheel is naast het gereproduceerde origineel afgedrukt. Het is niet uitgesloten dat er hier en daar een fout is ingeslopen.
| |
| |
Hoewel de opzet niet meer is dan een reeks korte notities, is het wel mogelijk een globale indruk te krijgen van het boek dat Thijssen voor ogen stond. Het verhaal zou over een joods gezin met twee kinderen in oorlogstijd gaan. Niet verwonderlijk bij Thijssen is dat de kinderen, een jongen van negen en een jongen van twaalf jaar, de hoofdfiguren van de roman zouden worden. De buurt waar hij het gezin situeerde, de Amsterdamse Jodenhoek, kende Thijssen uit de tijd dat hij als jong onderwijzer aan school Lr. (letter) W. op het Hortusplantsoen had gewerkt. Ook de Transvaalbuurt, waar het verhaal zich voor een deel zou afspelen en waar toen veel joden woonden, kende hij uit eigen ervaring: hij heeft er bijna dertig jaar gewoond. Het verhaal zou direct na de meidagen van 1940 beginnen en in de laatste maanden van 1942 eindigen. In die anderhalf jaar had Thijssen ongeveer alles verwerkt wat hem van de toenemende ellende van de Amsterdamse joden bekend was. De met een J gemerkte persoonsbewijzen en later de invoering van de Jodenster, het verbod om een groot aantal beroepen uit te oefenen, het verbod om in parken, plantsoenen en andere openbare gelegenheden te komen, het alleen tussen drie en vijf uur in niet-joodse winkels boodschappen te mogen doen, deze hele reeks van treurig-makende bepalingen is in de opzet van de roman opgenomen.
Ook de oprichting van aparte scholen voor joodse leerlingen zou in het verhaal aan de orde komen. Thijssen, die als onderwijzer het voorleesuur van zaterdagmorgen naar woensdagochtend had verschoven omdat zijn joodse leerlingen anders het leukste uur van de schoolweek misten, en die in de oorlogsjaren nog met joodse jongens uit de buurt die langskwamen en met joodse oud-leerlingen had geschaakt, zag hoe de Duitse bezetters de joodse leerlingen en de niet-joodse leerlingen van elkaar scheiden en uit elkaar haalden.
In het eigenlijke verhaal stelde Thijssen zich voor de deportaties van juli en augustus 1942 en de deportaties in de laatste maanden van 1942 te verwerken, evenals de ervaringen in de kampen waar de weggevoerde joden naar toe werden gebracht. Op het eerste schrift blaadje heeft Thijssen met potlood achter ‘Rapenb.str. Broodzaakje’ de naam ‘Haan’ toegevoegd. Misschien had hij daarmee de bekende bakker van matzes A.I. de Haan uit de Valkenburgerstraat op het oog, wiens bakkerij na het verbod van de Duitsers om nog langer matzes te bakken in mei 1942 was geliquideerd.
Uit alle aantekeningen, maar vooral ook uit de notities onderaan de bladzijden blijkt dat Thijssen zich strikt aan de werkelijke gebeurtenissen wilde houden. Op het derde blaadje had hij met inkt geschreven: ‘Waar “melden”?’ en ‘Reeds nu schouwburg?’. Later voegde hij met potlood in nauwelijks te ontcijferen handschrift de antwoorden toe: ‘Adama van Scheltemaplein’ en ‘later’. Aanvankelijk was het Adama van Scheltemaplein de verzamelplaats geweest, de Zentralstelle, waar de bij een razzia opgepakte joden naar toe moesten, pas later - in het najaar van '41 - werd die functie overgenomen door de Hollandse Schouwburg op de Plantage Middenlaan, met de daar tegenover gelegen crèche.
| |
| |
Na een verblijf van uren, van dagen en soms van weken werden de joden met trams, die zoals Presser in Ondergang beschrijft elke avond op tijd klaar stonden en waarvan er nooit één is uitgevallen, naar het Centraal Station gebracht (Thijssen laat op het zevende blaadje het vervoer per auto plaatsvinden, maar dat is een klein verschil). In het najaar van 1942 stonden de treinen ook wel op de Bomeokade en de Panamakade gereed, bij de Rietlanden waarvan in de aantekeningen van Thijssen sprake is.
Een wezenlijk verschil met de werkelijkheid is de situering van het kamp waar de ouders en de twee jongens elkaar in de opzet van Thijssen uiteindelijk treffen. Onderaan bladzijde 8 noteerde Thijssen: ‘Wáár dit kamp?’; later voegde hij er met potlood aan toe: ‘Laren’. In werkelijkheid gingen de treinen richting Westerbork en soms naar Vught. In werkelijkheid ook waren dit doorgangskampen waar vandaan de joden naar de vernietigingskampen in Duitsland en Polen werden overgebracht. Het slot dat Thijssen zich voor zijn roman voorstelde is dan ook veel optimistischer dan de werkelijke gebeurtenissen rechtvaardigen. Thijssen besluit de opzet met een feestavond in het kamp na de hereniging van het gezin. Ouders en kinderen zijn weer bij elkaar en de jongens zullen weer gewoon naar school gaan. Het is een slot dat zo uit het enige kinderboek dat Thijssen heeft geschreven, Jongensdagen uit 1909, had kunnen worden overgenomen:
Moes kwam binnen. Ze had een kleur. Ze deed hoed en mantel af. Miep redeneerde druk. Moes luisterde er niet naar.
Ko keek z'n moe aan. ‘Wat... wat zei de meester, Moe?’
Moe lachte tegen hem; ze streek hem over z'n haar. Toen werden haar oogen vochtig; ze probeerde nog te blijven lachen, maar dat kon ze niet. Ze huilde zachtjes. Ze drukte Ko tegen zich aan, en fluisterde: ‘Je mag verder leeren, Kook, gelijk op met Ay. Vind je 't heerlijk?’
‘Nou’, zei Ko alleen.
Toen sprak Moes weer in eens gewoon: ‘Nou gauw voor 't eten zorgen’, en ze liep naar de keuken.
Miep liep mee.
Henk en Ko bleven achter. Henk keek z'n broer met'n beetje eerbied aan.
‘Wat word-je nou?’
En Ko antwoordde, na even geslikt te hebben:
‘Wàt? Alles!’
Dat is misschien de reden waarom Thijssen het boek nooit schreef: hij wist wel dat verhalen voor joden zo niet afliepen. In de brieven van Van Dishoeck sprak Thijssen met geen woord over de roman. De laatste brieven uit 1943 worden naast zakelijke en wat huiselijke mededelingen beheerst door financiële problemen. Thijssen verkocht een paar kostbare boekwerken om zijn schulden te kunnen betalen. Maar dat was niet voldoende. Hij was zelfs gedwongen om een paar duizend gulden van zijn dochter Geertje te lenen die een kleine erfenis had gekregen en wat gespaard had. In een brief van 17 maart 1943 schrijft Thijssen
| |
| |
aan Van Dishoeck: ‘Tot beduidend produceren ben ik niet in staat - m'n kop staat er niet meer naar, ik leef te veel per dag (...)’. En aan het slot: ‘En toch houden we er de moed maar in, mij dunkt: lang kàn het niet meer duren! En dan komt de werklust weer terug ook, gelijk met de gelegenheid’. Overtuigend klinkt het niet meer.
De brief van 17 maart 1943 is met een kort briefje van 22 september 1943 aan Van Dishoeck het laatste wat Thijssen heeft geschreven, althans het laatste wat daarvan bewaard is gebleven. Ze worden hier daarom beide in hun geheel afgedrukt.
Op zondag 19 december 1943 was Thijssen naar het traditionele kaartavondje bij Jan van Dijke op het Pretoriusplein geweest. Hij kwam vroeger thuis dan F normaal, zei zich ziek te voelen en ging meteen naar bed. Waarschijnlijk had hij kou gevat op weg van het Wilhelmina Gasthuis, waar zijn dochter Geertje na een hersenoperatie lag, naar huis. De trams reden op zondag minder vaak dan door de week en Thijssen had op de hoek van de Constantijn Huygensstraat lang moeten wachten. Het was winter, maar hij droeg geen winterjas omdat hij die door zijn hoge bloeddruk niet kon velen. De kou die hij gevat leek te hebben was in werkelijkheid een acute longontsteking, die door een hartaanval was gevolgd. Op maandag kwam de dokter. Zijn zoon Joop had hem nog gewassen en was even weggegaan om zijn dochter eten te geven. Toen hij terugkwam had Thijssen een hersenbloeding gehad en was buiten bewustzijn. Hij kreeg nog wel injecties om zijn hart aan de gang te houden, maar hij is niet meer bij kennis geweest. Op donderdag 23 december 1943 is hij overleden.
Twee jaar na afloop van de oorlog werd de Westerschool in de Amsterdamse Jordaan herdoopt in Theo Thijssenschool. Bij die gelegenheid schreef Piet Bol, de oudste vriend van Theo Thijssen - ze kenden elkaar al van de Haarlemse Kweekschool en natuurlijk van De Nieuwe School - en misschien ook wel de beste vriend die hij heeft gehad, in Het Schoolblad van 26 juli 1947: ‘De laatste oorlog was een klap, die aankwam. Theo Thijssen is eronder bezweken. Herfst '43 maakte hij de indruk dodelijk vermoeid te zijn en tot in het diepst van zijn ziel teleurgesteld. Toen hij in December ziek werd, liet hij zich eenvoudig gaan en ging onder’.
In Ondergang, de vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 spreekt Presser meermalen de wens uit dat er ooit nog eens een boek zou worden geschreven over de ervaringen van de joodse kinderen in de oorlog. In deel 2, op pagina 123 zegt Presser: ‘Misschien wordt het nog eens geschreven, al is het (...) nog niet duidelijk, hoe. Het moet door iemand gebeuren, die niet alleen het met effect geladen detail verwerken kan, maar ook, vooral het gewone, het platvloers-alledaagse’. En op pagina 124: ‘Misschien schrijft iemand toch nog eens dat kleine boek. Over de Joodse kinderen van toen’. Theo Thijssen is het van plan geweest en Theo Thijssen had het gekund.
| |
| |
| |
Amsterdam, 17 Maart 1943.
Waarde Heer v. D.,
De afrekening over '42 ontvangen; er is één ding in, dat niet klopt: de uitkering voor Ochtend v/h L. Volgens uw schrijven bij de afrekening over 41 (25 Maart '42) komt mij per ex. 46 1/4 ct. toe, dat zou voor 652 exemplaren f 301,55 worden, en niet f 265,21. Als het aantal verkochte exemplaren dus 652 is, moet ik f 36,34 meer hebben, dan u noteerde; en als het bedrag van f 265,21 juist is, moet het aantal verkochte exemplaren anders zijn. Laat u het even uitzoeken? M'n tweede zoon die getrouwd is kreeg in Febr. een flinke stamhouder, zodat we nu twee kleinkinderen hebben. Ik wou voor de nieuwe wereldburger een exemplaar van ‘In de Ochtend’ wegleggen, zoals ik het ± twee jaar geleden voor 't eerste kleinkind ook deed. Wilt u me dus een gebonden exemplaar doen toekomen, en de verrekening aftrekken van mijn tegoed over '42? Dan ontving ik het bedrag graag dezer dagen op mijn giro T 653; het komt goed te pas, want de financiële toestand wordt steeds beroerder, na 't verdwijnen van de Kamerinkomsten; en Kamerpensioen hebben we nog steeds niet aangevraagd, om te voorkomen dat er op een beslissend ogenblik geen Kamer meer zou zijn! Enfin, moed houden maar; ik zoek nu een koper voor m'n Vondel ed. - men zegt dat die veel geld opbrengt; ook m'n Winkler Prins 5de druk staat op de nominatie...
Tot beduidend produceren ben ik niet in staat - m'n kop staat er niet meer naar, ik leef te veel per dag, in afwachting van de grote wending, en maak me alleen nog druk over rookgerei en vet...
Gelukkig gaat het betrekkelijk ons allen hier nog goed, de jongens nog geen oproep voor tewerkstelling in Duitsland; en wat m'n vrouw betreft, zijn we voorlopig niet ontevreden. Ze had insuline-inspuitingen; het insuline-rantsoen is van 30 op 12 verminderd, dus moest de dokter proberen de mindere inspuiting goed te maken door een verscherpt dieet, wat tot heden goed gaat.
Aan afschuwelijke gebeurtenissen is hier in de buurt geen gebrek - alle mogelijke oude joodse mensen worden weggehaald; er waren hier nogal veel rusthuizen voor ouden van dagen, die zijn allemaal leeg.
En toch houden we er de moed maar in, mij dunkt: lang kàn het niet meer duren! En dan komt de werklust weer terug ook, gelijk met de gelegenheid.
Met hartelijke groeten, Uw dw TheodJohsThijssen.
| |
| |
| |
Amsterdam, 22 september 1943.
Waarde Heer V. Dishoeck,
Uit uw briefje bij de schooluitgave van Jongensdagen heb ik begrepen, dat het mij gezonden ex. in de nieuwe schoolspelling moest worden overgebracht, en dat ben ik toen maar dadelijk gaan opknappen; hierbij dan het veranderde exemplaar. De omslag maakt u bij u op kantoor wel in orde? Hopelijk komt de toestemming voor een herdruk, want een schooluitgave in de oude spelling is onbruikbaar. Eerlijk gezegd dacht ik, dat deze uitgave zo dood als een pier was! Enfin, in deze tijd is alles anders dan anders!
Hier thuis is gelukkig alles goed, de omstandigheden in aanmerking genomen; voor Encycl. en Vondel heb ik in Mei jl. samen f 1200,- gemaakt, en daarmee veel tekorten goed gemaakt... Het eind komt trouwens wel in zicht, dunkt me, en eerstdaags kom ik u aanschieten over de verkoop over 1943; en wie dan nog leeft, dan nog zorgt. Ik rook geplette en daarna geknipte tabakstelen, ze smaken me uitstekend, ik ben bang, na de oorlog niet anders meer te lusten...
Met hartelijke groeten, graag Uw dw TheodJohsThijssen.
| |
| |
Na Pinksteren 1940
|
|
|
|
|
|
Echtpaar |
Vader |
35 jaar |
goedig |
|
|
Moeder |
34 jaar |
strenger |
|
|
M. |
12 jaar |
± 6e leerjaar |
ordelijke jongens |
|
J. |
9 jaar |
± 4e leerjaar |
wel ‘ondeugend’ |
|
|
|
|
|
|
M. |
aanvoerder, beleid |
|
|
|
|
|
|
|
Rapenburgerstraat |
Broodzaakje |
Haan |
|
|
|
|
|
|
Geruchten... |
Valt mee |
|
|
|
|
|
|
|
|
School: |
Waterlooplein |
|
|
|
|
(later Joodse school) |
|
|
|
|
|
|
|
|
Buurvrouw naast 1 hoog (Christelijk) |
|
|
|
man: bootwerker |
|
|
|
later werkeloos |
|
|
|
? Vader kar? |
|
|
|
|
|
Tante? |
|
|
|
| |
| |
| |
| |
Persoonsbewijzen |
|
Joodse ontslagen |
|
Joodse school |
|
Geruchten |
|
|
|
Leven in Rapenburgerstraat |
|
Schoolleven |
|
|
Tekenen J. |
|
|
Zwerven |
Prins Hendrikkade enzovoort |
Familie |
Transvaalbuurt |
| |
| |
| |
| |
Sterren |
|
|
Plantsoenen enzovoort verboden |
|
|
|
|
|
Winkelbepalingen |
|
|
‘bekend’ in Duitsland |
|
|
|
|
|
Geruchten en feiten |
|
Ongeregeld school- |
leven |
Begin verwildering |
|
|
|
|
M. plan: |
vluchten |
Naar ‘de boeren’ |
Kalmeert weer |
|
|
Zij nog geen last |
|
|
Bij buren jongens ± 20 jaar weg |
|
|
onder anderen Louis, |
|
bloemenjood |
Brengen hem weg, |
|
gewichtig |
|
|
|
Opinie bootwerker: |
|
't verdommen |
|
|
onderduiken |
|
|
‘rekken’ |
|
|
|
? Waar ‘melden’? |
|
Adama van Scheltemaplein aanvankelijk |
Reeds nu schouwburg? |
|
Later |
| |
| |
| |
| |
School ongeregelder |
|
Dagelijks ‘melden’ en ontvoeren |
|
|
|
M } expeditie naar trein |
|
J } expeditie naar trein |
|
|
|
Boter gehaald na 3 uur |
|
|
|
Vader en moeder gehaald |
|
? door wie? |
Zwarte politie |
hoe laat? |
's-avonds 's middags |
Buurvrouw er bij |
|
Jongens op straat |
|
Rel ‘Waar de kinderen’ Winkel dicht |
|
Vader wenkt M. - jongens weg |
|
|
|
M } ster af |
avond bij buurvrouw |
J } ster af |
avond bij buurvrouw |
|
|
Inbraak achterom |
brood weggenomen |
Dekens jassen |
op zolder dak |
|
|
? Situatie Rietlanden? |
|
‘Regeling’ zenden naar Duitsland? |
|
Tijd van het jaar? November 1942 |
|
| |
| |
| |
| |
Woning leeggehaald? |
|
|
|
|
|
Duitse politie |
|
huiszoeking buren |
Gevlucht |
|
|
|
|
|
Zwerftocht door buurten gevangenis Amstelveenseweg |
Bij Tante in Transvaalbuurt |
|
|
|
|
Nacht |
2de dag |
|
Onbewoonde woning |
waar? |
|
Dekens er heen |
|
|
|
|
|
Bedelen en stelen |
|
|
|
|
|
? Hoeveel nachten? |
|
|
| |
| |
| |
| |
Geknipt |
|
|
|
Naar Schouwburg |
|
Ster op |
|
|
|
|
|
Uitgebroken uit Crèche |
|
naar adres |
dekens |
|
bij buurvrouw |
|
|
Bij politie |
|
|
|
Weer naar Schouwburg |
|
ziekenzaal |
|
|
|
|
|
Weer uitgebroken |
|
ster in zak |
|
|
|
|
|
? Situatie? Sicherheitsdienst mannen? |
Crèche? Waar eten en slapen? totaal 14 uur |
| |
| |
| |
| |
Honger |
|
Vrijwillig naar Schouwburg terug |
Eten |
|
|
Leven in Schouwburg |
|
Geregeld vertrek per auto naar Rietlanden |
|
|
|
Wegkruipen |
zodra auto |
|
|
Coulissen |
|
Vuilnisvaten |
|
Pakjes |
Mee-eten |
|
|
In auto! |
|
|
|
Terug! |
|
Vader en Moeder van gevangenis in Schouwburg |
|
Konferentie: ‘niet herkennen’ |
|
Vader en Moeder weggehaald |
|
? Situatie |
Sicherheitsdienst mannen? |
Dagindeling? |
|
Microfoon: hoe toegesproken? |
Dames en Heren |
| |
| |
| |
| |
‘Geruchten’ |
|
Einde Schouwburg in zicht |
|
|
|
Wandelen? |
Geld voor ‘ijsies’ |
|
|
Bij buurvrouw |
Advies bootwerker: |
naar onbewoonde woning |
|
|
|
Wending |
|
|
|
Optreden Hollandse politie |
|
|
|
Naar kamp school regelmatig |
|
Elke dag nieuwe terugkeerders |
|
Vader en moeder in kamp! |
|
|
|
Feestavond! |
School! |
|
|
M |
naar herstelde Van Detschool |
J |
naar 5de leerjaar |
|
|
Wáár dit kamp? |
Laren |
| |
| |
| |
| |
Bergen 1937. Met de kleindochter van H. Lindeboom, de hoofdonderwijzer van school 104 in de Tweede Boerhaavestraat, waar Thijssen van 1905 tot 1921 onderwijzer is geweest. Links een vriendin van zijn schoondochter Rie, rechts de vader van Rie.
V.l.n.r. dochter Geertje, schoondochter Rie (de vrouw van Joop), Theo Thijssen, schoondochter Manna (de vrouw van Henk) en de huishoudelijke hulp Maartje, 1938.
| |
| |
Bergen aan Zee 1938. Theo Thijssen heeft uit het dorp amandelbroodjes voor iedereen meegebracht en een kroket voor zijn vrouw, die suikerziekte had. V.l.n.r. Leida (een vriendin van Geertje), dochter Geertje, Thijssen, schoondochter Rie en de huishoudelijke hulp Maartje.
| |
| |
Bergen 1938.
| |
| |
Op het balkon van zijn huis op de Hogeweg, 1939.
| |
| |
Theo Thijssen in zijn huis op de Hogeweg, kort voor zijn zestigste verjaardag op 16 juni 1939 (deze foto is gemaakt voor een interview met Het Volk).
| |
| |
Thuis op de Bredeweg met zijn kleindochter Gerie (van Joop en Rie), 1942.
|
|