Een nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen
(1681)–Anoniem Nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen, Een– AuteursrechtvrijStem: Roemwaerde koningin
BEgaefde karileen
Die al mijn klacht en suchten,
Bekent voor genuchten,
Heb ick alleen
Niet als een waerde Minnaer aengebeen
Hoe vaeckmael heb ick neer geknielt
Voor u mijn ziel, die mijn handen hielt
Volmaeckten Engel, die door liefde stren[ge]
Nu mijn ziel ontzielt.
Behoorlijcke Son
De stralen van u oogen
Vol van mededogen, Doen u Celadon
Verdrenckte in een serpe trane Bron:
Noch noyt volpresen Engelin
By u te zijn ontbreeckt ons niet als min
Sal u schoonheyt dragen Want Phebus ware[n]
Heel ten hemel in.
Godinne waert gekroont,
Hoe geestigh zijn u leden
Van natuer besneden,
Waerde in de schoont
Haer proefstuck heeft alleen aen u betoont
| |
[pagina 83]
| |
Het root dat op u wangen speelt,
Spruyt uyt de gront van sulken lely-beelt
Ia selfs de Rosen, Die van schaemte blosen
Die ontsien u Beeldt.
Aenbiddelijcke Maeght,
Ick offer u mijn klachten
Wilt mijn niet verachten,
Waerom soo geplaeght
Daer gy mijn lijden in u oogen draeght:
Ick bid u neemt mijn quellingh af
Want u wreetheyt valt mijn veel te straf,
Ick sal u minnen met hart en sinnen
Tot het droeve graf.
|
|