Een nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen
(1681)–Anoniem Nieuw liedt-boeck, genaemt het Enchuyser bot-schuytjen, Een– AuteursrechtvrijStemme: alst begint.
ICk hoorde dees dagen een Maegdeken klagen,
Wat moet ick wat moet ick verdragen
Die my plag te beminnen is verandert van sinnen
Dat minnen dat minnen van binnen.
Wat kander mijn baten sijn vriendelijck praten,
Nu ben ick nu ben ick verlaten,
Door spreken en smeken is liefde ontsteken
Och ick ben schier och ick ben schier besweken.
Hy wasser verheven hy wouder my geven,
Sijn trouken sijn trouken verheven
Door quelen en spelen en sluyten en Delen,
Hy mijn Hertjen: hy mijn Hertjen quam stelen.
| |
[pagina 75]
| |
Ick placher om te lachen nu vint ik men achten,
In tranen in tranen en klachten:
Alle mijn genuchten: gaen van mijn vluchten,
Verandert verandert in suchten.
Wat kander mijn baten,
Hondert duysen ducaten
Als icker de liefste moet verlaten,
Alle mijn kluchten sijn verandert in suchten
Waer sal ick waer sal nu vluchten?
Hy wasser bedroogen
Hy quammer voor u oogen,
U tranen U tranen afdroogen
Alle u klagen sijn droenige dagen
Laet staen lief laet staen lief u klagen.
Hout op dwase sinnen, Dan u droevige minnen,
Als ghy niet als ghy niet kunt winnen
Wilt staken u klagen dat nachten en dagen
U Sieltje u Sieltje quam plagen.
Ach hy doet mijn sterven
Wat wenst gy te erven,
Die u sal die u sal bederven
Hy vist naer u lijden wilt hem dan oock mijden,
Die ghy eerst die ghy eerst soo vrijden.
Daer sijnder meer ander verliefde elckander
Maer Gode maer Gode hoe schrander
Sou minnen en haten dat hem schijnt te baten,
Wie kan dat verlaten.
Neem waerde Earinde die ick wel eerst diende
En Iongeren jonger beminde
'k En sal in mijn leven u nimmer begeven,
O Harder verheven.
|
|