| |
| |
| |
| |
Carel Paulus Rier
1863-1917
oor fr. M.F. Abbenhuis
Carel Paulus Rier werd geboren uit Hernhutter ouders te Paramaribo op 3 Januari 1863. Na enig U.L.O. onderwijs op de van Meertenschool bleef hij in vaders timmervak tot 1888. Het is onbekend waarom hij in dat jaar naar Demerara ging, daar plantageopzichter werd en toetrad tot de Amerikaanse National Baptist Convention.
Omstreeks 1890 kwam hij te Paramaribo terug, waar hij met Cornelis Winst Blijd en anderen de Bijbelcursus volgde van Bromet, de stichter van de Vrije Evangelistatie Gemeente. Blijd was nog Hernhutter en sinds twee jaren onderwijzer van de vierde rang. Hij had bij Bromets preek licht en vernieuwing gevonden. Rier sloot zich ook aan bij Bromets gemeente en trouwde in zijn kerk - de Free Gospel Hall - in Januari 1893. Zijn oudste zoon was toen 10 jaar.
Bromet zelf kwam tot de overtuiging dat hij zich schriftuurlijk door onderdompeling moest laten dopen. Daartoe ging hij naar Georgetown, naar de Baptistenkerk. Kort nadat Bromet terugkwam, liet Rier zich in Paramaribo door Bromet dopen, door onderdompeling, in October 1893. Hiermee was hij volledig lid van de Vrije Evangelisatie, tevens werd hij colporteur en hulppredikant. Hij genoot het respect en vertrouwen van de waardige, vier en twintig jaar oudere, Bromet. Deze hielp Rier bij zijn zelfstudie, leende hem zijn theologische en andere col-
| |
| |
legeboeken uit zijn Engelse studietijd en deed hem deelnemen aan zijn straatpredikaties, in 1896 door Bromet begonnen.
Bromet was Evangelist, die, naar zijn verklaring, het zuivere Woord Gods stelde boven de interpretatie, onder andere van het Modernisme der Herv. Gem. en haar leider Ds. Zaalberg. [Bromet noemde zijn Gemeente de Vrije Evangelisatie als zijnde totaal onafhankelijk van menselijke overheersing, zowel van Synodale heerschappij als van financiële Staatshulp en menselijke leerstellingen en overleverigen. ‘Alleen afhankelijk van God, aan Wie wij gebonden zijn door de koorden van zijn liefde, die ons geopenbaard worden in Jezus Christus door zijn dierbaar Bloed’, zo luidde zijn formulering.]
In zijn dertienjarig predikantambt blijkt Rier, door woord en geschrift en gezang een fervente en tot het einde toe orthodoxe volgeling van Bromet als Vrije Evangelist, een man die door zijn rijk sentiment het hart van ‘zijn Negervolk’ diep getroffen heeft, in het bijzoder door de nu nog geliefde gezangen, die hij uit Bromets bundel vertaalde in het Ningre. Het waren de Sankey-liederen die door Bromet uit het Engels in het Nederlands waren overgezet. Rier stelde ook oorspronkelijke teksten op. Als General Baptist was Rier overtuigd van de algemene uitverkiezing, en van de noodzakelijke, persoonlijke geloofskeuze bij de doop als volwassene, alsook van de dringend noodzakelijke maatschappelijke of Staatserkenning van de Zondagrust.
Het woord ‘Convention’ drukt uit dat de gemeente slechts gevormd kan zijn door bewust verlosten, die als zodanig volmaakt en apostolisch leven. Het derde woord ‘National’ is afkomstig van de Negerkerken, autonoom en door Negers gestichts, in U.S.A., waar in 1886 enkele Negergroepen zich onder die naam gingen aaneensluiten, met het doel om de groeiende invloed van de Blanken in de Baptistengemeenschap te weren of te temperen. Deze National Baptist Convention onderhield buitenlandse contacten, ook met Georgetown, en later met Paramaribo.
Na de overgang van zijn zoon tot de Brometkerk heeft vader Rier zich verweerd door zijn zoon Carel te onterven. De familie Rier behoorde tot de toenmalige zogenaamde Negerkerk van Anitri, Hernhutter, officieel de Evangelische Broedergemeente.
| |
| |
Tot Bromet echter gingen vooral over de Hervormde Gemeenteleden, die het niet eens waren met het modernisme van dominee Zaalberg. Ook waren Bromets leden ook uit de middenstand. Stand, kleur en confessie kunnen gezamenlijk de factoren geweest zijn tot de Riers verontwaardiging.
En, niet onmogelijk, ook tot de spoedig volgende scheiding tussen Rier en Bromet. Rier was het niet eens, zo verklaarde hij, met de toelating van vrouwen tot het predikambt, en met het niet gebruiken van het Ningre in de verkondiging van het Woord. Rier schreef daaraan het gering succes toe, en de spot die hij en Bromet ondervonden. Een feit echter is dat Rier, ondanks zijn ruim 200 Sankeyliederen, een vurig propagandist was voor het Nederlands als volkstaal, schooltaal en cultuurtaal tevens, om de Negerbevolking maatschappelijk te ontwikkelen. De taal van het hart bleef hem echter het Ningre. De belangrijke taalkwestie kan allicht geen hoofdreden tot scheiding geweest zijn, want in alle soorten van Christelijke kerken werd destijds ook in het Ningre gesproken!
In zijn eerste grote rede tot het volk, de Emancipatie-rede van 1904, toen hij als eerste initiatiefnemer het Emancipafiefeest uit de kerk haalde en in de gemeenschap plaatste, in die rede heeft hij geprotesteerd tegen het zijns inziens te sterke element vreemdelingen, dat wil zeggen Duitsers, onder de leraren van de Broedergemeente, en als motief geeft hij op, dat daardoor het Nederlands onder het volk te kort komt, zowel op scholen als elders. Deze tirade duidt er eveneens op, dat de scheiding van Rier om de opgegeven reden van het Ningre dan om de Negers zelf begonnen was.
Met Cornelis Winst Blijd, de gebroeders Braaf, Byron en anderen stichtte Rier dus, omtrent 1898, zijn Surinaamse Evangelisatie, die hij kort daarna Surinaamse Baptistenkerk of Doopsgezinde Gemeente noemt. Het zelfstandig verzorgen van Creolenbelang,
| |
| |
d.w.z. van Negers en Negroïden, had hij in Georgetown allang voor ogen gehad, want daar bestond sinds 1859, en misschien al eerder, een Creolenkrant, The Creole, waarvan de redacteur, Brathwaith, een zeer geziene figuur was, die in alle kringen succes oogstte. Het voorbeeld van dit Negernationalisme vernam Rier eveneens door correspondentie der Natinal Baptist Convention. En wanneer hij in 1903 naar de States gaat en door predikanten georderd wordt, dan zal hij terugkeren als een volslagen religieus en sociaal emancipator van het ‘Surinaamse volk’, speciaal ‘de Chamiten of Ethiopiërs in alle kleuren’.
Gouverneur Staal in 1927, Ds. Praeses Steinberg in 1935 en Prof. R. van Lier in 1949 situeren de bron van het Surinaams ontwaken van het volksbesef, i.c. het Nationaal Negerbewustzijn, in den vreemde, speciaal Amerika, en noemen het werk van de A.M.E.C. en de persoon Reitz. De oorsprong ligt echter verder in de tijd, en niet alleen in Amerika. Zelfs niet geheel bij Rier, want Valois Smidt, redacteur-uitgever van ‘De Surinaamsche Bode’ verklaart op 4 juli 1906 dat Rier, Einaar, Blijd, drie eerwaarde heren, uitvoeders zijn van het nationaal-emancipatie idee van De Surinaamsche Bode. Als men daarbij bedenkt, dat vijftien jaar tevoren het Negervolk al roerig en eendrachtig optreedt voor gemeenschappelijk belang, dan kan men het nationaal begin van Suriname, in deze zin, evengoed van-eigenbodem en al ouder achten. Door Rier wordt de invloed van het buitenlands voorbeeld eraan toegevoegd en versterkt.
[Toen Blijd zag dat Rier door zijn eigen Evangelisatie definitief van Bromet ging scheiden, keerde hij terug tot de Broedergemeente, waar men nu zijn opleiding versneld ter hand nam. Als Blijd kort daarna successievelijk in waardigheid opklimt, zal hij Rier toevoegen dat een eigen, zuiver Surinaamse kerk niet meer nodig is, waarmee hij, volgens aan mij verstrekte familiegegevens, bedoelde, dat de Broedergemeente nu ook hier eigen leraren, presbyters, had.
Rier hield kerk in de Weidestraat. Een volledige kerkdienst werd eerst gehouden. Kort daarna verhuisde hij, en dus ook de kerk, naar de Steenbakkerijstraat. In 1902 gaf hij de naam van zijn gemeente op aan de redactie van de Surinaamsche Almanak ter plaatsing onder het hoofd ‘Eeredienst’. Tevens
| |
| |
liet hij weten, dat zijn Surinaamsche Evangelisatie door hem alleen werd bekostigd, geen deel uitmaakte van andere gemeenschappen, en op geheel onafhankelijk standpunt stond. In 1903 sloot hij de vereniging aan bij het Baptistengenootschap van Demerara en Amerika zoals hij dat uitdrukte. En in december van dat jaar verkreeg hij er rechtspersoonlijkheid voor, om daardoor politiebescherming te kunnen vragen bij zijn straatprediking.
De eenvoudige aankondiging in 1902 had het gevolg dat er onder de mannen van zijn gemeente over de financiën gediscusseerd werd, en zelfs dat zij zich allen, op één na, van hem afscheiden.
Zij begonnen onder leiding van de heer C. Neus een eigen dienst, en, toen Rier in 1903 naar de U.S.A. ging ter examen en ordening, gaf de heer Neus vaste vorm aan de afscheiding onder de naam: Evangelisatie Ebenhaezer. Hoe lang Rier weg zou blijven, wist men niet, maar het lag in de bedoeling om na zijn terugkomst weer met hem samen te gaan].
Toen Rier na een theologisch examen tot predikant geordend was, keerde hij in het voorjaar 1904 terug. Hij wenste niet meer samen te gaan met de afgescheiden groep. Blijkens geschriften van 1904 en 1924, verweet men elkaar zelfzucht, heerszucht, eerzucht. Een familiebericht verzekerde mij echter, dat Rier geen honorarium uit het buitenland ontving. De eerste cheque werd pas op zijn begrafenisdag ontvangen. En men zond toen het geld terug. [Rier had, door het verzoenend testament van zijn vader, een onafhankelijk bestaan van zijn grond- en huishuren. Het collectegeld diende voor kerkelijke belangen van armen en verenigingsacties. De scheiding heeft het onderling respect niet belemmerd, want in 1924 schreef de heer Neus een korte biografische schets over Rier, als deel van een huldebetoging door hem gehouden zeven jaren na de dood van Rier en in het 25e jaar van de stichting van diens Surinaamse Vrije Evangelisatie.
Toen Rier dus in 1904 terug gekeerd was als predikant van een Amerikaanse Baptistenkerk, die in 1905 de World Baptist Mission zou oprichten, toen stond hij voor de opgaaf om zijn idee, ideaal, roeping en Evangelie waar te maken voor Land, Volk, Kerk en Kroon. De combinatie van deze woorden klinkt
| |
| |
bij hem als een herhaalde leuze in al zijn toespraken, lezingen of redevoeringen. Hij stond gereed om een antwoord te geven aan zijn deerlijk verminkt groepje van één man, enkele vrouwen en kinderen, maar ook aan Bromet, aan de Evangelische Broedergemeente, aan Blijd, aan Suriname dat hem al kende als de vurige Neger-straatpredikant, van wie Valois Smidt later schreef dat hij redenaarstralent bezat, en in het Ningre sprekend, met kracht en een stalen borst, het rumoerig volk in zijn ban kon honden. Daarbij niet terugschrikkend voor straatspot, en nog minder voor vernietigende minachting van welk ras, stand of kleur ook.
Rier werd nu een sociaal-religieus emancipator van geëmancipeerden. Bezield met de geest van het Amerikaanse Baptisme en van de activiteit van Booker Washington roept hij geheel Suriname op om gezamenlijk, publiek en officieel en buiten de Kerk een groots Emancipatiefeest te vieren, ter herdenking van Veertig Jaren Emancipatie. Het zilveren jubilé in 1888 was, volgens het blad ‘Suriname’ 3 juli van dat jaar, a.h.w. onopgemerkt voorbij gegaan, zonder de minste festiviteit, en volgens De Surinaamsche Bode was in 1903 geen aandacht geschonken aan de Veertig Jaren.
Nu, zo verklaart Rier, hoorde hij de stem van zijn ras, van Ethiopië zoals hij zijn Negervolk noemt, de stem van zijn geweten, een ingeving des Heren, een roep, een keuze, de geest van zijn tijd, en hij ‘ontving enkele druppels uit de Bron der Wijsheid en van de Geest van Liefde’.
Ofschoon na de eerste aankondiging van een grote lezing met zang, muziek en aanbieding van een petitie de grootste spot onder het publiek gewekt wordt, slaagt hij volkomen. Voor de eerste keer sinds 1863 verzamelt zich een menigte, al of niet door nieuwsgierigheid voor de persoon en het plan van Rier gedreven, en hij heeft in en rond het gebouw Concordia 3 à 4000 mensen onder zijn gehoor. Zo schrijft hij later. Gouverneur Lely met adjudant vereert hem door zijn aanwezigheid. Bromet is er en Dr. Benjamins, een ouderling der Hervormde Gemeente, de Commissaris en de Inspecteur van Politie. En verder zijn volk.
Het deert hem niet dat de ambtenarij afwezig is en de pers, behalve de redacteur van De Surinaamsche Bode. In de feestelijke met vlag, groen en wimpel versierde zaal houdt hij een
| |
| |
rede in 18 punten, afgewisseld door godsdienstige en nationale Nederlandse zang. Zijn hoofdthema is de emancipering van zijn volk op geestelijk en stoffelijk gebied. Geestelijk door zich te houden aan God, de Geest, Christus' liefde, aan zijn Woord en Geboden, door morele verbetering van persoon en gemeenschap, om alzo te komen tot stoffelijke verheffing, maatschappelijke emancipatie op elk gebied van arbeid, economie, wetenschap en sociaal recht, ter betere behartiging van persoonlijke, burgerlijke en politieke belangen.
Ter bereiking van dit alles stelt hij de bezielende, en zoals hij zegt, de vergeten profetie voor: ‘Ethiopië zal verhoogd worden!’ en ‘Er zal één kudde en één Herder zijn.’ Daarbij wekt hij ter bereiking van dit alles op tot eendracht en samenwerking, zoals in de elkander erkennende gemeenschap van velerlei ledematen in één lichaam.
Om de tien minuten roept hij na de behandeling van een onderdeel: Ter ere Gods! en God geve het! Zijn gezangen wekken op tot actieve dank en liefde tot de Verlosser. Het geheel van zijn rede is vergeestelijking van het maatschappelijk belang en een plaatsing van de religie in de sociale sfeer. Hij roept speciaal de zwarten, de Negers, de Ethiopiërs, en de kleurlingen op, maar ook de Mongolen en Kaukasiers, geheel Suriname. Hij wil eenheid, liefde van allen voor allen. En..... zoals ik vond in een aankondiging van kerkdienst van Bromet in 1904, dat deze liet bidden voor de Eenheid van de Christelijke Kerken, zo liet Rier, gelijk zijn dochter mij in 1963 verzekerde, ook regelmatig bidden voor dezelfde intentie. In zijn Surinaamse ‘inaugurele rede’ van 1 Juli 1904 spreekt hij van Eenheid, één Kudde. En, al versmolt bij hem het belang van Volk, Land en Kroon tot één, hij was er niet minder gezind om, de kerkelijke eenheid te mogen bevorderen. Dat kan ook niet anders, gezien zijn zeer persoonlijke liefde tot de Verlosser, die hij, als anti-Modernist, liever Jezus noemt dan ‘de eeuwige Christus’. Elke liefde is persoonlijk, maar Rier wist haar op Surinaamse wijze zeer persoonlijk uit te drukken, waardoor hij nu nog, tot in het Bosland, graag gezongen wordt.
Rier is er niet ver van om de maatschappij als het ware in een ‘consecratio mundi’ te vergeestelijken, tegelijk haar opheffend op elk stoffelijk terrein. Wanneer hij echter zegt, dat de
| |
| |
Profeet de Neger, Ethiopië, aan de top zag van de Maatschappij, daarbij doelend op geduldig afwachten tot Gods tijd voor Japhets heerschappij voorbij zou zijn, dan is het geen wonder dat hij nieuwsgierigheid wekt bij gouverneur Lely en vooral bij Bromet. Wat zal Bromet, die bij de pauze wegging, gedacht hebben van deze stelling van zijn Vrije Evangelistenzoon? En vooral toen Rier na zijn lange rede, van half acht tot tegen half twaalf besloot met een petitie aan de Kroon die klonk als een klok? Bromet heeft zich gehaast om twee maanden later eveneens een rede te houden van drie en een half uur. Als hij die later uitgeeft, blijkt in het voorwoord dat de 65-jarige profeet aan zijn profetenzoon, Rier, een bijbelse waarschuwing heeft willen geven, n.l. door te beweren dat Ethiopië niet verhoogd zal worden; dat aan Cham, zoals aan Sem en Japhet geen heerschappij beloofd is, en dat dus de harde feiten van de geschiedenis niet te verwrikken zijn, maar dat in het geestelijk heil, in de Verlossing, allen delen.
Overigens heeft Bromet in die rede zich enig sarcasme veroorloofd, zoals ‘Onze West’ en ‘De Surinaamsche Bode’ berichten. Bromet vermeldt vier kranten die hem prezen, maar ‘De Surinaamsche Bode’ die Rier verdedigt, vermeldt hij niet! Onze West had geen verslag gehad over de rede van Rier, maar De Surinaamsche Bode drie en een halve kolom.
Hieruit is verder obsoluut geen strijd ontstaan. Rier was er de man niet naar, maar ook al vreesde hij geen enkel woord te plaatsen dat, speciaal ook voor zijn volk, ter morele verbetering kon dienen. Bromet heeft een accent gegeven aan het heil, en Rier eveneens. Beiden waren overtuigd waar het diende te liggen, en beiden wisten dat het heil door wederzijdse indringing van aardse en hemelse belangen moest bewerkt worden. ‘Om hier op aarde, en daarna in de Hemel gelukkig te zijn’! Helaas was aan slaven en geëmancipeerden het een zolang en zodanig onthouden, dat zij, niet ten onrechte meenden, dat het eccent wel eens verlegd mocht worden! Maar, het was niet lang tevoren roerig geweest in de Para en in de stad, en die mensen leefden nog, die het maakten en meemaakten, en de gouverneur was nog geen twee jaar in de kolonie, dus kon men nooit weten! Bromet was toch al bij de Staat en Kerk erg bekend als Vrij, zodat hij zelfs geen koninklijke ondersteuning kon krijgen voor zijn Christelijke
| |
| |
School, in 1892, en, wat zou dan zijn leerling, Rier, voor vrije wegen in gaan slaan? Geen wonder dat Bromet, nog vlak voor zijn dood, zich veilig stelde en verantwoordde.
De petitie van Rier was rijk aan wensen. Booker Washingtons Opvoedkundige Industrieschool vraagt hij. Meer bescherming van de arbeid, of een Kamer van Arbeid. Vrijmaking van de Zondag als rustdog. Strenge maatregelen tegen drankzucht, speelzucht, afgoderij. Onderzoek naar het vaderschap, ter bescherming van vrouw en kind. Vrije studiebeurzen. Verhoging van onderwijs, vooral in districten en Bosland, mede door beter personeel. En dan, opluistering ieder jaar van het Emancipatiefeest, door het Militaire Corps.
Ja, leve de Koningin, dacht hij. Maar ook: Leve Suriname! En hij besluit de petitie met: God geve het! Ter ere Gods!
In de jaartallenlijst van Surinaamse Wetgeving kan men zien dat meerdere zaken later tot stand kwamen. Riers promotor in de pers was Valois Smith, die als Neger, op zijn terrein van pers en politiek, een mede-emancipator was van de nationale geest en eenheid.
Tot zijn dood in 1917 bestonden de werkzaamheden van Rier in kerkdiensten, zangcursus, Bijbelcursus, straatprediking, Zondagschool, veel lezingen, vooral de jaarlijkse grote Emancipatie-speechen, alsook met grote Christelijke feestdagen, en steeds zowel geestelijk als stoffelijk van inhoud. De marktvrouwen kwamen hem op Emancipatie-dagen huldigen, althans juichen en dansen voor zijn huis! Hij organiseerde uitvoeringen bij de lezingen, maar vooral schreef hij enkele belangrijke werkjes. Zoals: Wat dunkt U van Jezus, den Nazarener? - een schriftuurlijke beschouwing naar het Oude en Nieuwe Testament over de Godheid van Jezus. ‘Na Veertig Jaren’. De levensgeschiedenis van dokter Gravenberch. De kindervriend (Zedekundige wenken aan onze jeugd) 1908 en 1914. Dit werkje werd ook op Openbare Scholen en die der Broedergemeente gebruikt. Overzetting van De Prediker, Spreuken, de Profeet Abadja en het Hooglied van Salomo in het Surinaams, het Ningre. De vriend der gehuwden: Korte beschouwingen over het ganse gezinsleven, in 52 hoofdstukken. (Surinaams). Dit werkje kondigt hij aan in 1914, in zijn geschrift Over den Landbouw. Lezing 1 Juli 1914. N.C. Neus noemt het niet in
| |
| |
zijn biografie van Rev. C.P. Rier van 1924, en elders werd het door mij ook niet vermeld gevonden.
Rier publiceerde ook Zangbundel: Davids Harp, voor huis, kerk en schoolgebruik. De Evangelische Trompet. Verder: De Landbouw: schetsen over de wijze hoe de bodem op landbouwgebied te bewerken. (Met een petitie) Een vertaling van Ira Sankey's liederenbundel in de Surinaamsche taal, bevattende 235 liederen.
De thans 94 jaar oude heer N.C.J. Neus heeft in zijn biografische schets geen jaar en geen uitgever van de werken van Rier genoemd. Men zou alles moeten verzamelen, althans melden aan het Surinaams Museum om deze schat van een ‘Kind van eigen Land’ voor ons ‘Land, Volk, Kerk en Kroon’ te kunnen bewaren. De heer Neus schrijft zelfs dat er nog veel meer andere tractaatwerkjes van Rier werden tentoongesteld in de Stadszending in 1924, toen hij zijn biografische lezing over Rier hield.
De taal en stijl van Rier zijn levendig, vaak gekleurd door volkse woordspeling, maar ook vaak zeer overdadig. Men kan het geen surinaams nederlands noemen voor vat betreft woordgebruik en zinsconstructie, wel echter voor wat betreft ontwikkeling van gedachten en uitweiding van gevoelens.
Door zijn moralistisch religieus nationalisme, gericht op de eerste volksgroep van Suriname, vervalt hij in herhalingen van stof en voorstelling. Wat het succes betreft of de blijvende invloed, is het zeker, dat om taal en inhoud zijn liederen nog graag gezongen worden. Zijn kerkje deelde het lot van de Vrije Evangelisatie in Suriname, althans uiterlijk.
Toen hij in 1913 werd gevraagd om zitting te nemen als voorzitter in het Gouden Emancipatie Feestcomité moest hij wegens ongesteldheid en een reis naar Amerika bedanken. Tijdens zijn reis verkommerde zijn Gemeente opnieuw, en bijna tot verdwijnens toe. Er zijn mij aantallen ‘kerkbezoekers’ op zijn erf in de Steenbakkerijstraat genoemd, die in die tijd schommelden tussen 100 en 200, en in minder normale perioden tussen 60 en 80, maar op het eind van zijn leven daalde het diep. Heeft men hem beschouwd als een echt kind van het land? Zijn grootvader zou van Amerika of Canada afkomstig geweest zijn, zo verzekerde mij zijn dochter. Van vrouwelijke zijde was hij in elke grand Neger. Dit alles kan echter in
| |
| |
stad, district of plantage, waar hij ook evangeliseerde, niet van grote invloed geweest zijn. In het Bosland schijnt men scherper op Lo en Bere te letten, dat is op stam- en op familiegroepmoeder.
Rier heeft nooit een blad voor zijn mond genomen. Als hij socialistische termen of het ‘Proletariërs aller landen, verenigt U’, gebruikte, dan bleef hij er niet minder orthodox Christen om. Dus bleef hij scherp moralist, bestrijder van wat hij in leer en leven algemeen-verspreid-kwaad vond. Hij was zeer beslist geen volksvleier, evenmin als Valois Smith. Wie nu algemeen-verspreid-kwaad hekelt, en scherp hekelt, en aan dat kwaad, aan de zonde alle materiële rampen van Land en Volk gaat toeschrijven, moet wel verwachten dat het volk het op den duur niet ‘neemt’. Ook al schiet de godsdienstige kracht van een voorganger dieper wortel dan men zich als volk bewust. is.
In elk geval is het merkwaardig dat men in 1963 volkse felicitaties in de radio kan horen, die sociale, economische of politieke promoties met alle soorten psalmteksten, versieren. Diep gemeend! En met een gramofoonplaatje: ‘Brassa mi’ als toegift. Dit lijkt Riers spiritualiteit ook: Eén oog op aarde, één in de Hemel!
Rier stierf op 15 April 1917. Volgens de heer Neus meer van verdriet dan ziekte. Het verlies van zijn eerste vrouw kwam hij a.h.w. niet te boven. Zijn tweede vrouw volgde hij na een maand in het graf. Elizabeth Dunfries, die hem acht kinderen had geschonken, stierf in 1909. Sophie Meren, met wie hij van 1911 tot 1917 gehuwd was, liet hem geen kinderen na. De oudste zoon van Rier, naar Amerika gezonden voor predikantenstudie, bleef daar achter.
Wie zich thans nog de kleine gemeenschappen Rier en Neus gelovend herinneren, hebben zich weer herenigd met de Vrije Evangelisatie van Bromet, die op 11 Maart 1963 het vijf en zeventigjarig wijdingsfeest van de Free Gospel Hall in de Herenstraat herdacht.
* * *
De economische en sociale gevolgen van de Emancipatie zijn talloze malen herschreven in tijdschriften, rapporten, brochures, krantenartikelen en vooral in lezingen en beschouwingen bij
| |
| |
Emancipatie-Jaardagen en Jubeldagen. Bijna even talloze malen komen vooral in de Emancipatie-publicaties, hier en elders, de jeremiades terug over het Neger- en Slaven- en Geëmancipeerdengeslacht. Hemelhoog wordt er geprezen, maar dieper nog gelaakt. Dat was bij het 25ste Jaarfeest, dat was na 1960 nog zo, alsof er maar niets verbeteren wilde.
Men zou hier denken aan de tactiek van Rier en De Surinaamsche Bode, alsof die tot traditie geworden is. Misschien moet eerder gedacht worden aan tragisch diepe, bijna ongeneeslijke wonden door drie eeuwen slavernij geslagen en gegroeid, vergroeid. Zo is Emancipatie-literatuur zelden opwekkend geworden. Men wordt geneigd om ergens gelijk te geven aan de redacteur van de Surinaamsche Bode, die omtrent 1906 schrijft, dat de Negers, alle Negers, het Ras toch wel geniaal moet zijn, om uit zulke omstandigheden omhoog te komen! Deze éne zin maakt duizend anderen goed!
Als historisch object is de groei van de volkswording, de geestelijke emancipatie zeker moeilijker te beschrijven dan welke stoffelijke ontwikkeling ook.
Rier citeert in 1904 een geschrift van 1887 ‘Archief van Moeder Natuur’, waarin ruim twintig mensen genoemd werden uit middenstand en kleine middenstand als model van het ‘geestelijk rijp worden van mijn volk’. Zo iets is voor een geschiedenis niet voldoende. Wie haar vollediger wil kennen, duike onder andere in wat men gebruiken kan rondom Rier. Men komt dan in een zeer groot, moeilijk te ontginnen bronnenveld.
Hierin liggen de kleine archieven van Emancipatie-comité's, van Loges en Foresters, kerkelijke, sociale, culturele fondsen, verenigingen en genootschappen. Van particuliere, of familie- en buurtverenigingen, volksbonden, arbeidersbonden, gebedskransen, beegi's, siengi's, kasmoney's, vanoodoe's, sportclubs, allerlei soorten gezelschappen, die te zamen uitmonden in pogingen tot centraliseringen in Moederbonden, Overkoepelingen, Vakcentrale en eindelijk in Politieke partijen. Vooral in begrafenisfondsen, ziekenfondsen, spaarfondsen en ondersteuningsfondsen heeft dit eenheidszoekend streven a.h.w. hopeloos gewoekerd.
Men krijgt alzo een springlevend beeld van de groei van een Natie. die in alle delen begint bij religieuze groeperingen van
| |
| |
zowel ‘Afrikaanse’ als Christelijke, Hindoeïstische en Islamietische aard. Uit dergelijke godsdienstige verzamelingen beginnen alle andere maatschappelijke acties. Vanaf zuigelingenzorg tot begrafenisfonds, in sport, spel, studie, in- en verkoopcentrales, kunst, landbouw of wat ook.
Als voorbeeld van dergelijk onderzoek gelde hier een typisch krantenbericht uit 1929. Tegen het toenmalig Emancipatie-comité, weer in 1927 begonnen, - zie Emancipatieblad 1952 - een comité dat een voortzetting kon zijn van het Riercomité 1904 en 1914, dus niet van het Nelsoncomité 1913, tegen dat van 1927 dus verzetten zich enkele deelnemende verenigingen omwille van een beledigend artikel. Zij meenden zich zelf aangeduid te zien. Zo kwamen in verzet: Vrede in Christendom. Maandagavondgebed. Gado wi Troost. Eenheid in liefde. Bethanië. Christelijke bidstond. De goede Herder. Zij hadden samenwerking in eenheid en broederband, ter opbouw van ‘ons ras en nageslacht’ aan dit Emancipatie-comité toegezegd, en al heeft het de grootste moeite gehad om de verzamelde leden te behouden rondom haar Emancipatie Courant, toch is de geest bewaard, zij het ook in ander verband en formatie. Ongeveer dertig jaren heeft dit Comité haar Emancipatieblad uitgegeven, en het kan bogen op een Huishoudschool die Suriname tot eer strekt. In de geest van Rier: Voor Land, Volk, Kerk en Kroon.
Moeilijkheden blijven echter terugkeren in de geschiedenis: In 1963 zijn er weer twee Emancipatie-Comité's evenals in 1913 en 1927. Dat Rier als maatschappelijk emancipator en als kerkelijk leider niet geheel aanvaard werd, kan zijn oorzaak ook gevonden hebben in de miskenning van authentieke, niet begrepen geestelijke waarden, die zowel Afrikaans als West-Indisch volksbezit zijn.
| |
Literatuur, speciaal voor dit artikel gebruikt:
| N.C.J. NEUS: 25-jarige herdenking. Lezing, biografie van wijlen Rev. C.P. Rier, stichter en Pastor van de Surinaamsche Baptist Gemeente. Paramaribo 1924. |
| REV. C.P. RIER: Na veertig jaren. Paramaribo 1904 Over den Landbouw. Lezing 1 Juli 1914.
Paramaribo 1914
De kindervriend. Paramaribo 1908 en 1914. |
| |
| |
| TH. A.C. COMVALIUS: Tet nagedachtenis van Cornelis Winst Blijd. Paramaribo z.j. |
| A.L. WAALDIJK: Cornelis Winst Blijd. Jaarverslag der Evangelische Broedergemeente in Suriname. Paramaribo 1931. |
| W.S. BROMET: De Negerkwestie. Een lezing over Booker T. Washington. Paramaribo 1905. |
| J.M. BLUFPAND: Vier Decenniums. (Biografie van Meyer Salomon Bromet.) Paramaribo 1928. Rots of Stuifzand? Paramaribo 1927. |
| COMITé: Gedenkboek van het Gouden Emancipatiefeest in Suriname op 1 Juli 1913. |
| B. DE JONG: De Vrije Evangelisatie te Paramaribo. 1888-1911.
Paramaribo 1911. |
| J.C. MARCUS: Het Modernisme, een vijand van Christus. Paramaribo 1905.
Ons Fundament. Paramaribo 1905.
Een blik in het verleden. Paramaribo 1914. |
| Ds. A.E. BOERS: Over de beweging in deze dagen.
Paramaribo 1911. |
| Ds. D. MULLER en Ds. C.A. PAAP: De Hervormde Gemeente Paramaribo bij haar 275 jarig bestaan.
Paramaribo 1943. |
| J.H. FRANKLIN: From Slavery to Freedom. New York 1947. |
| Dr. J.W. SCHULTE NORTHOLT: Het volk dat in duisternis wandelt. Arnhem 1956. |
| KARD. Dr. J. DE JONG: Handboek der Kerkgeschiedenis II en III. Utrecht 1932. |
| PROF. Dr. R. v. LIER: Samenleving in een grensgebied.
's Gravenhage 1949. |
| Ds. H.G. STEINBERG Ons Suriname. 's Gravenhage 1936. |
| G.J. STAAL: Stroomingen in Suriname. West Indische Gids 1927 |
| TH. J.F. VALOIS SMITH: De Surinaamsche Bode. Koloniaal Nieuws- en Advertentieblad. 1901-1917.
Surinaamsche Courant. Het Emancipatieblad. Kranten: Onze West, Suriname en Nieuwe Surinaamse Courant.
Allen uitgegeven te Paramaribo. |
|
|