| |
| |
| |
| |
Henri Rikken CssR.
Schrijver van Historische Romans uit de slaventijd.
door C.F.G. Getrouw
In deze bundel biografieën van prominente Surinamers wordt ook een plaats ingeruimd voor pater Henri Rikken, en met reden ook. Want hij is de schrijver van romantische verhalen, die tintelen van levendigheid en boeien door spanning, maar die toch geen louter fantasie zijn, doch wortelen in de geschiedenis van de slaventijd en in de levenswijze van de mensen van die tijd.
Zoek bij hem geen zwaarwichtige beschouwing over de mishandelingen van de slaven of over bijgeloof en afgoderij, neen beschouwingen geeft hij niet. Wat hij geeft is meer. Hij laat personen en toestanden uit de slaventijd herleven, zoals zij toen werkelijk waren geweest.
* * *
François Henri Rikken, zoals hij officieel heette, werd op 30 mei 1863 te Paramaribo geboren, dus net een maand voor de emancipatie. Tussen deze datum en die van zijn overlijden op 45-jarige leeftijd, in het Militair Hospitaal in onze stad op 17 mei 1908, ligt een welbesteed, vruchtbaar leven. Als schooljongen in Paramaribo, waar zijn vader Jacobus Henricus Rikken
| |
| |
sergeant-fourier bij de militairen was, en zijn creoolse moeder, Maria Elisabeth Jantke, voor haar man en kinderen zorgde en een prettige huishouding hield, groeide, leerde en speelde de knaap flink, zoals elke gezonde jongen van onze stad. Hij bezocht er de burgerschool van frater Eduard tot zijn 14e jaar. Toen reeds had hij zijn ogen en oren goed de kost gegeven en wat kennis vergaard van de natuur en de mensen van zijn land. Zijn priesterstudies deed hij in Nederland van 1877 tot 1891, maar nauwelijks was hij in dit jaar tot priester gewijd, of we zien hem op 24 mei 1892 in Paramaribo terug om zijn herderlijke arbeid te beginnen. In de stad, in Coronie, te Vierkinderen, te Chattilon en in Nickerie heeft hij zijn priesterlijke arbeid verricht.
Omdat het Surinaams zijn eigen taal was, die hij door studie nog grondiger leerde en daar hij tevens een uitstekend redenaar was, waren zijn preken zeer geliefd en druk bezocht.
Ook onder onze Chinezen heeft hij gewerkt. En om beter toegang te vinden tot hoofd en hart van deze vreemdelingen, leerde hij hun taal, zowel de litteraire taal als het eenvoudige dialekt dat zij spraken.
Niet minder geliefd was hij bij de Curaçaose arbeiders die hier kwamen werken bij de aanleg van de spoorlijn.
* * *
Dit artikel brengt niet de priester maar de schrijver tot U. Tussen zijn priesterlijke arbeid door maakte pater Rikken studie van de Surinaamse geschiedenis en de folklore van de slaventijd. Hiervoor heeft hij talrijke uren doorgebracht in de Koloniale Bibliotheek van onze hoofdstad en in archieven van Nederland. Zijn ontluikend schrijverstalent had hij al getoond tijdens zijn vroegste studietijd in Nederland met artikelen die hij in een kerkelijk blad publiceerde. Dit talent stelde hem in staat zijn verzameld historisch en folkloristisch materiaal gestalte te geven in drie romans.
| Tokosi of Het Indiaans Meisje vescheen in 1901 |
| Codjo de Brandstichter werd in 1902 gepubliceerd, |
| Ma Kankantrie zag in 1907 het licht. |
Het schrijven van histarische romans vindt meestal zijn beweegreden in een oplevend nationalisme, hetzij van een groep
| |
| |
of van een bepaald persoon. Bij pater Rikken was het nationalisme individueel. In een tijd (begin 20ste eeuw), toen de meesten zich naar Holland richtten, en bij alles de Nederlandse maatstaf werd aangelegd, heeft deze Surinaamse patriot de ogen gericht naar onze eigen samenleving en deze niet te min geacht voor zijn keuze als onderwerp van belletrie. Maar een goed historische roman zal deze naam werkelijk pas verdienen, als de schrijver de echte geschiedenis kent en ze ook benut. Schiet de schrijver hierin te kort en laat hij zijn fantasie de vrije loop, dan geeft hij een onjuist beeld van de tijd en de maatschappij waarover hij vertelt. In dit geval is de historie aan de romantiek opgeofferd. Wat pater Rikken betreft kunnen we gerust zeggen, dat hij de juiste geschiedenis kende en ze goed benut heeft voor zijn historisch-romantische verhalen.
De betrekking tussen het historisch verleden en het verhaal kan drieërlei wezen: het kan zijn, dat de geschiedenis de achtergrond vormt waartegen het verhaal zich afspeelt; of dat de personen die in het verhaal optreden, historische figuren zijn en dat tevens de voorname feiten ook werkelijk gebeurd zijn; ten derde kan het verhaal zijn stof kiezen uit de zeden en volksgebruiken van het verleden. Bij pater Rikken komen al deze drie vormen voor. Natuurlijk niet gescheiden, maar toch domineert de ene vorm hier, de ondere daar. In Tokosi vormt de historie de achtergrond. Bij Codjo de Brandstichter zijn de hoofdpersonen en hoofdgebeurtenissen historisch. Terwijl in Ma Kankantrie zeden en volkgebruiken de stof leveren voor de roman.
* * *
Het historisch-romantisch verhaal TOKOSI verscheen als vervolgverhaal in het nieuwsblad De Surinamer. Het is Rikken's eerste grote pennevrucht. Maar men vindt zo goed als geen fouten en zwakheden in de rangschikking en aanbieding van de stof, zodat je glimlachend zou kunnen opmerken: 't zijn de wankele passen van de beginneling. Neen, reeds hier de zekerheid van beschrijving en de vlotheid van vertelling. Reeds hier de uitstalling van uitgebreide aardrijkskundige kennis en juiste historische opvatting, waaraan niet te kort gedaan wordt door de romantische sfeer, waarin personen optreden en handelingen plaats vinden.
| |
| |
Het verhaal speelt in het Marowijnegebied. Tokosi, dochter van de Indiaanse kapitein Christiaan, en verloofd met Mekoe, zoon van kapitein Kwakoe, is door weggelopen slaven gevangen genomen.
Twee jaar te voren was de pas uit Nederland aangekomen korporaal Klaassen op een tocht door het bos verdwaald. Alle nasporingen om hem terug te vinden bleven vruchteloos. Hadden de weglopers ook hier de handen in het spel gehad? Het verdwijnen van Tokosi is de aanleiding dat er een militaire patrouille onder commandant Jansen uitgezonden wordt tegen de marrons. Kan het ons verwonderen, dat een 80-tal Indianen zich erbij aansluiten om het hunne bij te dragen tot het terugvinden van de Indiaanse schone en tot bestrijding van de marrons? Het spreekt vanzelf dat Christiaan, Kwakoe en Mekoe in de voorhoede meetrokken. De samenwerking van Indianen en blanken kon noodlottig worden voor de marrons. Dit had de wegloper Winst goed ingezien, en om deze samenwerking te voorkomen had hij de marronkapitein Prika de raad gegeven om het meisje in vrijheid te stellen. Zijn raad werd niet opgevolgd, doordat een andere wegloper Codjo zijn sterke invloed gelden liet op de zwakke, weifelmoedig Prika. Tenslotte kwam Kapitein Jansen tot de ontdekking, dat de korporaal Klaassen door weglopers gevangen genomen, gedood en opgegeten was. Dit droeve verhaal werd vernomen uit de mond van de gevangen wegloopster Amba. Tot grote teleurstelling van de Indianen echter werd Tokosi niet aangetroffen in het verwoeste en verlaten weglopersdorp. Was zij ook vermoord? Gelukking niet. Winst had dit weten te voorkomen. Hij verloste het meisje uit haar gevangenschap en voerde haar veilig uit het dorp van haar vijanden, waarna zij verheugd haar verloofde terugvond.
Het thema is eenvoudig, maar de uitwerking is mooi en boeiend. De benutting van de historische achtergrond heeft perken gesteld aan de fantasie en de realiteit ten goede beinvloed. Wat een juistheid van geografie; we maken kennis met de verschillende militaire posten, de bospaden, de savanna, de zwampen, de schelpritsen, de zandbanken aan de kust, enz. De gewoonten van marrons en Indianen worden beschreven. Typerend zijn de karakters van Prika, Codjo en Winst.
| |
| |
CODJO DE BRANDSTICHTER is in 1904 ook als boek uitgegeven. Meer nog dan in het verhaal Tokosi toont Rikken hier zijn kennis en schrijverstalent. Het verhaal is uitgebreider, het historisch materiaal dat verkregen werd door nauwgezette bibliotheek- en archiefstudie, vormt de grondslag voor een romantische opbouw, die aan het geheel een aantrekkelijkheid en spanning geeft, die de lezer van het begin tot het einde boeien. Niet alleen boeit maar ook ontroert. Want de schrijver is één met de personen van zijn verhaal, hij denkt met hen, hij voelt met hen, en daardoor maakt de lezer alles mee en doorleeft alles.
Was het verhaal van Tokosi een bewijs dat Rikken geen beginneling was, dit verhaal van Codjo toont hem als een bedreven maar toch beheerste penvoerder, die zowel de woede en hartstocht van Codjo weet uit te beelden, als de liefdevolle, zachte en vermanende stem van Afi.
Wat een massa nameloos leed maakt de lezer mee; maar toch geen sentimentaliteit. Ruwe mishandeling van de slaaf wegens een kleine tekortkoming roept grote verontwaardiging op bij de lezer, en ongemerkt schaart hij zich sympathiek aan de zijde van de mishandelde. Hoe zou het ook anders kunnen? Misi Pegie die Codjo striemende slagen toedient, omdat deze maar een halve stuiver was tekort gekomen, is voor elke lezer een voorwerp van minachting. Niet minder verachting hebben wij voor de meesteres van de koekjesverkoper Present. Wie zal geen medelijden hebben met Mentor, wiens meester hem al het gespaarde geld afneemt, zeggende: dat alles wat de slaaf bezit het eigendom van de meester is? Met deze beslissing heeft de menselijke onderdrukker de zo lang gekoesterde hoop op vrijheid in het hart van de slaaf Mentor totaal vernietigd. De slaven lijden niet alleen naar het lichaam, hun zieleleed is niet minder, vanwege de voortdurende vernedering en verachting, waaraan ze blootgesteld zijn van de kant van de vrijen.
* * *
Vele stadsslaven werden uitgehuurd aan de koffieplantage Maretraite om veldarbeid te verrichten. En zo maken we daar kennis met de oude Tom, die zijn geld in een zakje onder de wortels van de grote kankantrie verbergt, zeker zijnde dat niemand het daar onder de gewijde boom vandaan zal halen. Ook
| |
| |
de forse stadsslavin Betsie treffen we aan op dezelfde plantage met het verrichten van veldarbeid, o.a. het plukken van koffie. Samen met Tom drijft ze een clandestiene handel in gestolen koffie, en zo komen ze aan wat geld. Temidden van al het duistere leed rondom de slaven verschijnt de figuur van Ta Tiamba als een lichtende ster. Deze vrije neger aan de Combé, die met ezel en kar geld verdient, gebruikt het grootste deel ervan om slaven vrij te kopen. Hij geniet daarom algemene achting. Wat een edele, blanke ziel onder de zwarte huid! Maar bij de slaven wordt het edele verstikt door de in hen opgewekte haat en wraakzucht die de boventoon voeren en die alle goede gedachten uit hun hoofd wegvagen en alle edele gevoelens terugdringen naar de diepste afgrond van hun gemoed, zodat het de schijn heeft alsof ze deze edele gevoelens totaal missen. Geen wonder dat de moedigste slaven zich uit de voeten maken en de vrijheid, naast de ontberingen in het bos, verkiezen boven het slavenbestaan. Niet alleen de plantageslaven namen de wijk naar het bos, ook de stadsslaven probeerden het. De sluwe maar luie Tom koos als vluchtoord het Picornobos ten westen van de Wanicastraat, toen slechts een voetpad. Bij hem sloten zich Codjo, Mentor, Present, Winst een een paar andere jonge slaven aan. In hun onderhoud voorzagen ze door het stelen van levensmiddelen uit winkels, van kippen op de erven, wasgoed dat aan de waslijn te drogen hing, rollen ongenaaid goed hier en daar. Gestolen kippen werden gehouden, maar hanen die door hun gekraai de schuilplaats zouden verraden, werd direkt de nek omgedraaid. Betsie die bij haar meesteres gebleven was, verkocht een deel van de gestolen goederen tegen een behoorlijke commissie. De diefstallen hadden in de nacht plaats. Tom was pas tevreden over de prestaties van zijn kampgenoten, als ze ook dram meebrachten, want hij kon er niet buiten. Maar deze sterke drank was dikwijls oorzaak van woordenwisselig en zelfs heftige ruzie,
waardoor de eensgezindheid in gevaar werd gebracht.
De talrijke diefstallen trokken de aandacht, al gingen de weglopers hierbij nog zo voorzichtig en slim te werk. Met stelen was echter hun wraakzucht niet bekoeld; Codjo bracht het plan van brandstichten naar voren en in een welsprekende toespraak vol haat en wraakzucht tegen de blanken overtuig-
| |
| |
de hij zijn kampgenoten. Dezen stemden er mee in vol geestdrift. Na twee mislukte pogingen, die door de stadsmensen aan onvoorzichtigheid werden toegeschreven, gelukte hun poging op de avond van 3 december 1832 buitengewoon. Een groot deel van de stad brandde af: 48 grote woonhuizen werden in de as gelegd, 13 werden afgebroken, terwijl meer dan 100 kleine woningen ook verbrandden. De totale schade bedroeg ruim achthonderd duizend gulden. Ook deze brand werd eerst aan onvoorzichtigheid van een slavin toegeschreven. Volgende pogingen tot brandstichting echter lieten bewijzen van opzet achter, zodat de politie op het idee kwam, dat de dieven ook de brandstichters waren. Maar het gelukte niet de daders te vatten. Door een toeval ontdekte men de schuilplaats: een van hun kippen ontsnapte en leverde het bewijs, dat het Picornobos bewoond was. Scherpe controle had het gevolg dat de weglopers de een na de ander werden opgepikt. Allen kwamen ze in de gevangenis terecht. Codjo wist weer te ontsnappen, maar na korte tijd eindigde ook deze periode van vrijheid.
Het vonnis, hun bekering en doop door pastoor Grooff, de vuurdood van Codjo, Mentor en Present, de terechtstelling en lichamelijke bestraffing van de anderen op het Galgenveld behoren tot de aangrijpendste delen van het boek. Vrij van sentimentaliteit maar toch hartroerend is de beschrijving van de ziekte en het overlijden van de edele Afi, voor wie de bekering van Codjo de grootste voldoening was.
* * *
Pater Rikken toont grondige studie te hebben gemaakt van de stad Paramaribo, zoals ze was in de tijd van zijn verhaal. Hij laat de gebeurtenissen niet plaats hebben zo maar ergens, doch met de juiste plaatsbeschrijving. Niet minder beheerst hij de geschiedenis, waarvan de kennis o.a. uitkomt in voetnoten met verwijzingen naar literatuur, krantenberichten en officiële publicaties. Zijn grote kennis van het Surinaams blijkt uit de talrijke odo's die hij te juister tijd en plaats in de conversatie voegt, precies zoals dit in Surinaamse gesprekken plaats vond en nu nog plaats vindt.
Het boek is door dit alles een belangrijke bijdrage voor de Surinaamse letterkunde. Maar het hoofdthema ervan is geen fantasie doch echte historie.
| |
| |
MA KANKANTRIE is het grootste historisch-romantisch verhaal van pater Rikken. Het is historisch, niet alleen omdat het omstreeks 1800 speelt, maar ook en vooral omdat de stof van het verhaal uit de werkelijke volksgebruiken van die tijd gekozen is. De schrijver zelf noemt het een zedenkundig verhaal. En dat is het bovenal, want het behandelt de zeden of gewoonten en gedragingen van de mensen. In dit verhaal laat de auteur personen optreden die geen uitzonderingen zijn, maar die de doorsnee-mensen van de slaventijd uitbeelden. Wat zij doen, werd algemeen gedaan; zoals zij spreken, werd algemeen gesproken. Bij het begin van dit verhaal maken wij kennis met de doe. Een doe was een dansgenootschap dat gevormd was met het doel dansen uit te voeren en hiertoe werd geregeld geoefend, want de verschillende doe's wedijverden met elkaar. Niet alleen in de perfectie van de dans, maar ook in de rijkdom van kleding en sieraden en in de overvloed van versnaperingen en drank trachtte de ene doe de andere te overtreffen. Nergens in de literatuur treffen wij zulk een volledige beschrijving aan van de doe als in dit verhaal. Ik zeg ‘beschrijving’, maar dit is onjuist; Rikken geeft geen beschrijving, neen, het spel en de dans worden uitgebeeld; het optreden van de zangeressen en danseressen beleven wij. We zien in onze verbeelding de muzikanten in actie. Basi Dada bespeelt een mandron niet alleen met zijn vingers en handen, maar zijn gehele lichaam neemt aan het muzikale werk deel. De banjadron of mandron (hij zit er op) behandelt hij als een paard dat draaft, galopeert en steigert, naar de wil van zijn berijder. Wat een slagen! wat een ritme! wat een begeestering! Ook de bespelers van de poedja en de kwakwabangi zijn meester, op hun instrumenten. Het woord Doe wordt door sommigen ook
gebruikt voor de dans zelf, maar de dans was de banja, die eigenlijk niet alleen een dans is, maar zang en dans tezamen, die een zangspel vormen. De schrijver laat twee doe-gezelschappen optreden, die met elkaar wedijveren; het gezelschap Falsi Lobi en het gezelschap Misgeene (afgunst). De meeste leden van de gezelschappen zijn slavinnen, weinige slaven behoren ertoe. In elk van deze doe's heeft een voorname plantersvrouw de functie van sisi (voorzitster) en beide dames maken van het genootschap gebruik om haar gewicht en positie te doen uitkomen, en om haar rijkdommen uit te stallen door haar lieve-
| |
| |
lingsslavinnen zo rijk mogelijk uit te dossen en met goud te behangen. De lievelingsslavinnen vervullen in de doe's de rol van afrankeer (prima donna); Caro, de lieveling van mevrouw Van Balen, in Falsi Lobi; Lodrika, de lieveling van mevrouw Bouman, in Misgeene. Falsi Lobi had een banja uitgevoerd, waarin Caro zich goed had gekweten van haar rol. Hierdoor was Misgeene tot afgunst en naijver geprikkeld en besloot een uitvoering te geven om Falsi Lobi te overtreffen. Het is deze uitvoering die wij in het verhaal meemaken. Ze duurt van de avond tot de volgende morgen.
Hier toont de schrijver zijn uitgebreide kennis van de klederdrachten, de anjisa's, de kralen, enz. enz. Reeds de intocht van de verschillende optredenden is al heel interessant. We zien er van de mannen: de tata, de kónoe, de fiskari, de datra, twee tjobo's (ceremoniemeester). Bij de slavinnen vragen onze aandacht: de afo, de mama, de pikienmama, de troki (voorzangeres), de afrankeer (prima donna), de aflaw en twee vrouwelijke tjobo's. Al de dames zijn prachtig gekleed en omhangen met koralen, zoals: arwepi, skipioen, figakrara, kroren e.a. Aan afrankeer Lodrika is het goud van haar meesteres niet gespaard: ze draagt makaperi, papajasiri, obiaperi.
Naar algemeen oordeel heeft Misgeene Falsi Lobi overwonnen.
* * *
Na de overwinning van Misgeene op Falsi Lobi volgen jalouzie en wraakneming. En dit heeft plaats volgens de bijgelovige opvattingen en afgodische praktijken van die tijd. Eerst wordt Caro bewiest, hetgeen niets anders dan een zenuwinstorting is. De slaven en slavinnen echter lachten met deze diagnose van de geneesheer, die mevrouw Van Balen ter behandeling van de zieke geroepen heeft. Zij menen dat Caro haar kra verloren heeft, en deze kan alleen terugkeren door bemiddeling van de loekoeman en bonoeman. De medicijnen van de dokter worden door de slavin Ma Akoeba (Ma Kankantrie) niet aan de zieke gegeven maar weggegooid, want ze zijn niet berekend voor nengresiki. Tenslotte zwicht mevrouw Van Balen voor het pleidooi van Ma Kankantrie en geeft toestemming en geld voor de behandeling door Ma Kroesana en Ta Agosoe, onder de uitdrukkelijke voorwaarde: dat haar naam niet genoemd wordt. Deze behandeling, die strijdt met alle medische begrippen,
| |
| |
heeft geen ander gevolg dan de dood van de arme Caro. We maken hier kennis met het begrip kra. Zij is niet de zie! of het levensbeginsel, dat see of somra heet en alleen bij de dood het lichaam verlaat. De kra is het tweede-ik, dat het lichaam verlaten kan en er weer in terugkeren, b.v. tijdens de slaap; daarom zijn dromen niets anders dan wat de kra ondervindt tijdens zijn omzwervingen buiten het lichaam. We maken de hele behandeling door Ta Agosoe mee. Ook de begrafenis en het rouwfeest met de anansitories worden ons niet onthouden; b.v. de tories van de kankantrie. o.a. die van Ma Semiri die levend door de woudreus was opgeslokt, waarvoor als bewijs men haar panji hoog in de top van de boom kon zien wapperen. De verhalen van Smid Anansi, de Kip en de Kakkerlak en andere horen we eveneens vertellen.
Omdat men overtuigt was dat Caro aan nengresiki overleden was, moest haar dood gewroken worden. Wie anders konden haar dood veroorzaakt hebben dan de concurrenten van Falsi Lobi, de greep van Misgeene, Lodrika en de aanhangsters van mevrouw Bouman! Daarom wordt een flesje met wisi voor de drempel van Lodrika's kamerwoning geplaatst. Bij het zien ervan krijgt zij het op de zenuwen en wordt op haar beurt ziek. De ziekte verergert, doordat een z.g. medicijn wordt binnengesmokkeld, die niets anders is dan een vergiftigde poeder van Ta Agosoe, op verzoek van Ma Kankantrie bereid. Ook mevrouw Bouman wordt, evenals tevoren de sisi Van Balen, overgehaald om geld te geven voor de praktijken van de bonoe, hoewel zij er niet in gelooft, maar je kan nooit weten of haar lieveling Lodrika wel baat zou kunnen hebben. Als haar naam maar niet in het gedrang komt! Bij de grote kankantrie aan het pad van Wanica (nu de Wanicastraat) wordt Lodrika voor nengresiki behandeld door Ma Doeseesi. Ook deze behandeling resulteert in de dood van het slachtoffer. Verschillende namen en begrippen bij deze behandeling vernemen we. Een volledige wintidansi voor de beterschap van Lodrika, alsmede een bigi fesa (groot feest) negen maanden na de dood van Caro maken we mee in alle finesses. Weer worden verschillende soorten van kralen beschreven: oeje, pipatiki, gongosaman na habi bangi, sekrara. Kinderspelen krijgen ook een beurt: Mi nen sek n'abra. If de perro, Si san de na mofo se de kon, e.a. Het plotselinge overlijden van de heer Bouman geeft aan me-
| |
| |
vrouw Van Balen de gelegenheid om haar rivaal te gaan condoleren. Dit brengt een opklaring in de sombere verhouding tussen de beide dames; ze komen tenslotte tot het inzicht, dat ze het slachtoffer waren geweest van gruwelijk bedrog. En de grootste bedriegster was Akoeba, Ma Kankantrie. Maar deze wordt het slachtoffer van haar eigen kuiperijen. Als zij namelijk ziek wordt, geeft de slavin Primière, niet wetende dat het vergif is, haar het overschot van de poeder die ook Lodrika gebruikt had, en dit poeder was op verzoek van Ma Kankantrie zelf door Ta Agosoe bereid. Zij sterft.
Dit verhaal geeft ons een blik in het zieleleven van de arme slaven, gekluisterd als zij waren aan hun heidens bijgeloof, dat hen o.a. in de weg stond naar een hygienische levenswijze en medische behandeling bij ziekte.
De verlossing uit dit bijgeloof is de werkelijke, geestelijke emancipatie. En zij is nog niet voltooid.
Het is zeker een voldoening geweest voor de priester Henri Rikken hieraan te hebben medegewerkt.
* * *
De Surinaamse literatuur is niet rijk aan belletrie. In de tijd van pater Rikken kon men zelfs van grote armoede spreken. Dit zou doen verwachten, dat voor de weinige litteraire produkten, die het licht zagen, grote belangstelling moest bestaan. Wat de romans van onze schrijver betreft, kunnen we niet juichen over de gebleken belangstelling. Voorzover ze als feuilleton in De Surinamer verschenen is er geen maatstaf om de verheugenis over hun verschijning te meten. Maar van Codjo de Brandstichter, het enige van de drie verhalen dat ook in boekvorm verschenen is, weten we dat het alles behalve een bestseller was. De passieve houding van de meeste ontwikkelde Surinamers van die tijd tegenover geschriften over het eigen land en volk is ontstellend. Het getal van hen, die belangstelling en geld voor deze geschriften over hadden, was klein. Voor vreemde romans was er meer ambitie. Ma Kankantrie wordt in de Enc, van Ned. W.I. op blz. 261 genoemd: ‘een van zorgvuldige studie van het volksleven getuigend verhaal’. En dan zegt hetzelfde artikel verder: ‘Jammer genoeg schijnt er weinig kans te bestaan, dat het verhaal in boekvorm zal verschij-
| |
| |
nen’. Was er, toen dit geschreven werd, geen andere houding mogelijk tegenover hetgeen hier ‘jammer’ genoemd wordt, thans nemen de Surinamers een geheel andere houding aan als het gaat om datgene wat zij van nationale culturele waarde achten. Dit wetende heeft de redactie van het maandblad Opbouw alle drie romans van pater Rikken als feuilleton gepubliceerd in de jaargangen 1947, 1948, 1953, 1954, 1955 en 1956. Tevoren had het dagblad Het Nieuws reeds Codjo de Brandstichter tot zijn lezers gebracht, ook als vervolgverhaal. Maar dit is niet voldoende. De verhalen moeten in boekvorm verschijnen. Dit zou het meest passende monument wezen om de man te eren, die zo'n grote belangstelling en liefde had voor zijn Surinaams land en volk.
Men onderschatte de betekenis van goede historische romans niet. Ze worden immers eerder ter hand genomen en uitgelezen dan zuiver geschiedenisstudies. Tegenover het kleine aantal personen, dat tijd en hoofdbrekens over heeft voor deze studieboeken staat een groot getal, dat uit tijdverdrijf en voor amusement de lichtverteerbare, interessante en leerzame geschiedkundige romans leest. En zo wordt de kennis van het geschiedkundig verleden in wijde kring verbreid.
De geschiedschrijver Arnold Toynbee zegt van Sir Walter Scott, dat deze in zijn goede historische romans een groot historicus is. De Hollandse schrijvers van historische romans in de 19e eeuw hebben een opwekking gehad van Prof. David van Lennep met zijn geschrift ‘Over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding’ (1827). Zijn eigen zoon Jacob van Lennep vond hierin de inspiratie voor zijn historische romans. Toen mevrouw Bosboom-Toussaint haar romantisch talent aan buitenlandse onderwerpen begon te besteden, kreeg zij van Potgieter in De Gids de wenk haar aandacht op vaderlandse onderwerpen te richten. Deze wenk werd opgevolgd en ze schreef Het Huis Lauernesse en andere historische romans. Van pater Rikken kennen we zulk een cicerone niet. Des te meer is het te prijzen, dat hij toch wel het inzicht had in de belangrijkheid van Surinames grond en geschiedenis voor de romankunst.
Laten we daarom zijn moeitevolle studie en interessante weergave van de stof die erkenning geven die ze verdienen.
|
|