| |
| |
| |
| |
Julius E. Muller.
1846-1902
Om het goud van Suriname.
door H. van Ommeren †
met een inleiding van
Drs. C. de Jong
Julius E. Muller (1846-1902) is een van de belangrijkste personen voor de economische ontwikkeling van Suriname in het vierde kwart van de 19e eeuw geweest. Het is dan ook verwonderlijk, dat hij geen vermelding heeft gekregen in de Encyclopeadie van Nederlandsch West Indië. Hij was een onbemiddelde dokterszoon, die zichzelf door studie heeft gevormd tot machinist en landmeter, en maakte door bekwaamheid en energie snelle promotie in 's Landsdienst. Hij droeg onder andere als aandeelhouder in de goudonderneming van Gebroeders de Jong veel bij tot de ontwikkeling der goudwinning. Kort voor zijn dood, toen de goudwinning snel achteruitging, pleitte hij in de Staten krachtig voor de aanleg van de Lawaspoorweg, welke de toegang zou openen tot nieuwe goudvelden, een verwachting welke helaas niet in vervulling is gegaan. Hij had een groot aandeel in de oprichting van de Koninklijke West-Indische Maildienst, welke Suriname een rechtstreekse lijndienst op Europa verschafte. Hij bepleitte als schrijver van vele krantenartikelen en als Statenlid steeds met vuur de belangen van Suriname, zoals hij die zag.
Muller heeft ook een belangrijke plaats ingenomen in de politiek en daardoor in de conflicten tussen de Gouverneurs en het Statencollege, welke in de 19e eeuw herhaaldelijk zijn voor-
| |
| |
gevallen. Hij was daarbij meermalen het hoofd van de oppositie in de Staten en heeft veel bijgedragen tot de ontslagname, om niet te zeggen de val, van drie Gouverneurs, te weten Jhr. C.A. van Sypesteyn, Mr. H.J. Smidt en Jhr. Mr. M.A. de Savornin Lohman. De eerste twee van deze Gouverneurs waren bekwame bestuurders. Alle drie kwamen naar Suriname met de ernstige wil dit achteruitgaande land tot grotere welvaart te brengen. Alle drie hebben in de aanvang van hun bewind de vriendschap en steun van Muller genoten, hebben hem zien veranderen in hun felste tegenstander en Suriname als teleurgesteld man verlaten.
Lohmans opvolger Jhr. Mr. T.A.J. van Asch van Wijck was echter een innemende persoonlijkheid, die de genegenheid van het, gehele Surinaamse volk en ook de vriendschap en steun van Muller wist te winnen.
Daar de tijd en de gelegenheid voor het vereiste archiefonderzoek voor een nieuwe biografie van Muller ontbraken, bied ik de lezers de boeiende levensbeschrijving aan, welke Mullers vriend de journalist H. van Ommeren als nekrologie heeft gepubliceerd in het dagblad ‘Suriname’ van 28 november 1902 en in de Surinaamse Almanak voor het jaar 1905. Deze levensbeschrijving geeft uiteraard geen objectief beeld van Julius Muller, zoals Van Ommeren ronduit toegeeft. Zo kan zijn zienswijze op de hevige zakelijke en persoonlijke strijd tussen Van Sypesteyn, een der bekwaamste Gouverneurs van Suriname, en Muller, een strijd welke tenslotte is uitgestreden in de Tweede Kamer en heeft geleid tot Van Sypesteyns heengaan, niet als definitief oordeel door de historicus worden aanvaard.
De aanleiding tot deze strijd was de twist tussen twee mijnbouwmaatschappijen over de omvang van een goudconcessie in het binnenland. Een dier maatschappijen was die van Gebroeders de Jong, waarin Muller aandeelhouder was. Het geschil is uiteengezet door J.A. Polak in zijn werk ‘Historisch overzicht van de goudindustrie in Suriname’, 's-Gravenhage 1908, blz. 24-32. Van Ommeren schrijft ter verklaring van des Gouverneurs houding jegens Muller: ‘Trots het verbod van het Regerings-Reglement geraakte hij, - hoewel in het geheim - geïnteresseerd in hier bestaande goudondernemingen,’ een bewering welke nader bewijs behoeft.
| |
| |
Tot slot vestig ik op Van Ommerens voorbeeld de aandacht op Muller als historicus, die samen met Ds. C. Hoekstra de herinnering aan de vestiging der Nederlandse boeren in Suriname in 1845 heeft geëerd in het geschrift ‘Het vijftigjarig jubilé der Boeren in Suriname, 21 juni 1845-1895’ en die in de Surinaamsche Almanak voor 1903 een levensbeschrijving van August Kappler heeft gepubliceerd, welke een herdruk waardig is.
* * *
Toen bij de openbare behandeling der Koloniale Begroting voor 1903, in de morgenzitting der Koloniale Staten, op de 11e juli d.j. MULLER zijne merkwaardige, van grondige kennis getuigende, sinds vruchtdragende rede hield, had zeker niemand ter Staten-vergadering aanwezig, evenmin daar buiten, kunnen vermoeden dat die rede een zwanezang was, en dat het zo kostbare leven van de spreker, na slechts weinige maanden tijds, in zijn vollen bloei zoude worden afgesneden.
Welke ene rede!
Slechts even preluderende, de brede kop boven het massieve lichaam flauw overgebogen, het papier in de rechterhand, de linker rustende op de groene tafel, begon hij, en het ene woord rijde zich naast het andere, vormende volzinnen, aangroeiende tot bladzijden schrifts, de afgelezen vellen zlch weldra tot een stapel ophopende, twee uren lang.
Het was een anatomische les op het phantoom der kolonie, hetwelk wachtte op een komende Messias, om het weer tot het leven terug te roepen.
Als een bekwaam chirurg, volkomen vertrouwd met het organisme van het door hem behandelde sujet, liet hij het ontleedmes lustig waren door het dode lichaam.
Geen vezel die hij onbeschouwd liet.
Alles haalde hij te voorschijn, om het met een critisch oog te onderzoeken, en te wijzen op slechten bouw of abnormaliteit. Was het dan wonder dat toen hij eindigde het aanwezige publiek en zijne medeleden hem met daverend applaus dankten voor deze rede, die een daad was?
Maar, helaas! dit gejuich verkeerde in rouwgeklaag toen enige dagen geleden, slechts enkele maanden na deze rede, de mare
| |
| |
door de stad ging, dat ze dood plotseling was komen weghalen wat Suriname zo graag nog had willen behouden.
Hoog en laag, uit alle standen der Maatschappij getuigde men dan ook van het besef van het verlies door de kolonie geleden.
En bij de geopende groeve steeg de weemoed tot groter hoogte toen Ds. Hoekstra, in gevoelvolle woorden, sprak van de ongewone geest en het ongewone hart van de overledene. Want inderdaad, Muller bezat de zeldzame eigenschap der populariteit.
Selfmade man, heeft hij in verschillende levensstadiën in verschillende maatschappelijke kringen verkeerd, met de gewone ambachtsman even vertrouwelijk omgegaan als met de hoogstgeplaatste ambtenaar der kolonie, en nimmer heeft hij zijne beleefdheid afgemeten naar de positie van degene naar wie zij ging .......
Een selfmade man noemden wij Muller, en dat was hij in de volle zin des woords.
Geboren de 20e November 1846, was hij een zoon van een bekwaam stadsgeneesheer, Dr. Jan Muller, een man van veelomvattende kennis, die in de weinige vrije uren, welke zijn drukke praktijk hem liet, zich vooral aan de beoefening der sterrekunde wijdde. Hij had te dien einde zelfs op zijn huis een kleine observatiepost ingericht.
Mocht Julius Muller reeds op prillen leeftijd, door zijne rijke natuurlijke gaven, van deze vader beginnen te profiteren, dat voorrecht was hem, helaas! niet lang beschoren.
De oude dokter Muller stierf begin 1862 toen Julius nauwelijks 15 jaar oud was, en liet zijn gezin bijna geheel onbemiddeld achter.
Van zijn broeders - hij had er twee en een zuster - bevond zich de oudste reeds geruimen tijd in Europa voor zijn vorming als Ingenieur, waarvan hij het eindexamen niet lang daarna aflegde, terwijl de andere kort na de dood des vaders naar Nederland vertrok, en daar dienst nam bij het Instructiebataljon te Kampen, waar hij door ijverige studie en nauwgezette plichtsbetrachting opklom tot Officier.
Muller verliet ook toen de school van de Hollandse hoofdonderwijzer Brouwer, welke hij getrouw bezocht had, en kwam
| |
| |
in de leer op de smederij van het Departement der Koloniale Vaartuigen.
Met ijver legde hij zich toe op het machinistenvak, en reeds 1864 zien wij hem als 3de machinist varen. Intussen liet hij de van zijn vader verkregen kennis der wiskunde niet ongebruikt liggen, maar bekwaamde zich, geholpen door de onvergetelijken. toen nog als Officier der Infanterie dienende Cateau van Rosevelt, een vriend van de oude Muller, die zich zijner aantrok, in het landmetersvak, waarin hij begin 1870 examen aflegde en admissie verkreeg.
Muller diende voorspoedig; weldra 2e en 1e machinist, werd hij in 1873 tot een geheel andere werkkring geroepen.
Bij K.B. van 15 maart 1871 no. 22 (G.B. no. 3) werd bepaald, dat op 1 januari 1874 het Metrieke Stelsel in de Kolonie zou worden ingevoerd en een behoorlijk ijkwezen ingericht.
Ter uitvoering van dit K.B. liet de toenmalige Gouverneur het oog vallen op Muller en werd deze bij G.R. d.d. 25 september 1873 aangesteld als IJker, met opdracht voorstellen te doen tot organisatie van het IJkwezen.
Desniettemin bleef hij de Beheerder der Koloniale Vaartuigen toegevoegd teneinde dezen ‘in zijn beheer behulpzaam te zijn’. Als IJker, ambtenaar der Secretarie, kwam Muller in nader aanraking met de Gouverneur, die dra zijne gaven erkende en hem met zijn vriendschap vereerde.
De ene onderscheiding na de andere viel Muller nu te beurt. Geen commissie bijna werd samengesteld of er werd een beroep gedaan op Muller's werkkracht en doorzicht.
Voor de kleine landbouw, die toen juist in geboorte was, voor de ontluikende goudindustrie, voor een op te richten strafetablissement, maar vooral en herhaaldelijk voor de Koloniale Vaartuigen, moest hij zich opmaken tot het uitbrengen van advies of het uitvoeren van benodigde werken.
Geen wonder dan ook dat toen in 1878 de betrekking van Hoofdmachinist bij de Koloniale Vaartuigen openkwam, de nog zeer jonge man, - hij was nauwelijks 32 jaar oud, - ter vervulling van deze post geroepen werd, met handhaving evenwel van zijne kwaliteit van ijker, waarvan echter het traktement werd verlaagd.
Ook heeft Muller een tijd lang, naast de toenmalige waarne-
| |
| |
mende Beheerder der Vaartuigen, de heer Cateau van Rosevelt, gefungeerd als adjunct-Beheerder van het Departement.
Inmiddels was hij bevorderd tot Officier der Schutterij, ene toenmaals zeer vererende hoedanigheid, welke niet anders begeven werd dan aan mannen van verdienste en betekenis.
Zo stond Muller al op 32-jarige leeftijd reeds vast in het leven en lachte de toekomst hem toe.
Zeer zeker, zijn kennis, die hij door aanhoudende studie meer en meer verrijkte, de vriendschap en waardering van een Gouverneur waren hem een waarborg voor een steeds hogere stijging op de maatschappelijke ladder.
Plotseling echter kwam er een gewichtige ommekeer in Mullers bestaan en werd zijn ambtelijke carrière gebroken.
Het was tegen het eind der zeventiger-jaren - de tijd dat de goudkoorst hier het hevigst woedde.
Muller kwam in zijn kwaliteit van landmeter, welke hij niet opgegeven had, in aanraking met leiders van deze kwaal, werd zelf daardoor aangetast, en stak zich in goudondernemingen. Maar ook zijn vriend en beschermer, Gouverneur Jhr. Van Sypesteyn, ontging die besmetting niet en trots het verbod van het Regerings Reglement geraakte hij, hoewel in het geheim - geinteresseerd in hier bestaande goudondernemingen.
Dit veroorzaakte een botsing tussen de belangen van de Gouverneur en die van de ambtenaar, welke hevig was.
Muller kwam daardoor op een tweesprong te staan. Hij moest kiezen tussen de Gouverneur en diens vriendschap en zijn goed recht, hetwelk innig verbonden was met dat van derden.
En hij koos.
Waren alleen zijne belangen op het spel, misschien ware de keus anders uitgevallen. Maar niet alleen zijne belangen, doch ook die van anderen waren daarmede gemoeid; en Muller ware dan Muller niet geweest, hadde hij anders gekozen dan hij toen deed.
Buitendien, het spel, dat Gouverneur Jhr. van Sypesteyn speelde, dreigde de kolonie met groot gevaar.
Fel werd toen de strijd, die zo hoog opliep dat Muller, na persoonlijk grovelijk beledigd te zijn door de Gouverneur, die hem zelfs krankzinnig liet verklaren, in 1880 naar Europa ver-
| |
| |
trok, om alhier het krankzinnigengesticht te ontkomen en om te trachten aldaar recht te verkrijgen.
Een tijd van onnoemelijk bitter lijden werd het toen voor hem; hij werd verguisd door de vrienden van de Gouverneur, die geen middel onbeproefd nalieten, zelfs niet het meest ongehoorde, om hem af te maken.
Dit veroorzaakte Muller veel, heel veel leed.
Na een harde worsteling, gelukte het hem eindelijk gehoor te vinden bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Een interpellatie, welke het resultaat had dat Muller recht verkreeg, volgde op dat gehoor.
Maar daardoor was Jhr. van Sypesteyn als Gouverneur van Suriname ook ten val gebracht. Zijn wraak bleef echter niet uit. Toen Muller in 1882 in de kolonie terugkeerde, ontving hij als laatste Bestuursdaad van Jhr. van Sypesteyn ontslag uit alle openbare betrekkingen, zonder vermelding van het epitheet ‘eervol’ en met verlies van zijn aanspraken op pensioen
Maar geen nood!
In Nederland had Muller niet alleen voor zijne zaak geijverd. Door zijn veelzijdige ontwikkeling en zijn ongemene kennis van Surinaamse toestanden en zaken, gepaard aan zijn grote liefde voor het Land zijner geboorte, had Muller de aandacht weten te vestigen op Suriname, dat toenmaals in het geheel of heel slecht bekend was in Nederland.
Hij wist zodanige belangstelling te wekken, dat er zich spoedig maatschappijen tot operaties in Suriname vormden.
De eerste en de voornaamste was de West-Indische Exploitatie Maatschappij, welke ten doel had de exploitatie van plantages en goudvelden in de kolonie.
Van deze maatschappij werd Muller direkteur.
Zij had echter weinig voorspoed, en verliep spoedig.
Een andere Maatschappij waaraan ook toen door Muller de eerste stoot is gegeven, is de K.W.I. Maildienst.
Omstreeks 1882 werd de enige direkte stoomvaartverbinding tussen Suriname en Europa door de Franse Mail onderhouden, die eens in de maand op de doorreis naar Frans-Guyana en vice-versa voor enige weinige uren de haven van Paramaribo binnenliep.
Muller begreep het grote voordeel dat een direkte verbinding
| |
| |
met het Moederland door een Hollandse lijn voor de handel der Kolonie zou hebben. Hij zocht daarom, gedurende zijn verblijf in Nederland, de heer P.N. Muller en enige ander kapitalisten op, aan wie hij berekeningen voorlegde die het winstgevende van zulk ene onderneming in een helder licht stelden.
De zaak kreeg dan ook spoedig haar beslag en reeds in 1884 deed de eerste boot van de K.W.I.M. Paramaribo aan.
Na de liquidatie der West-Indische Expl. Mij wijdde Muller zich geheel aan de exploitatie der goudconcessie L. & F. de Jong, welke de oorzaak was van de ommekeer in zijn leven.
Van aandeelhouder werd hij, dank zijne ijver en zijne grote kennis van zaken, directeur der Vennootschap, welke betrekking hij, - ofschoon enige jaren geleden de Vennootschap werd omgezet in een Naamloze, tot aan zijn dood bleef bekleden.
* * *
De strijd, welke Muller - de eerste en enige keer voor zijn eigen belang - moest voeren, had hem warm gemaakt en zijn combatieve eigenschappen wakker geroepen.
Buitendien was hij in Holland voor zijn zaak in nadere aanraking gekomen met de Pers, en had hij hare waarde en hare macht op de rechte prijs leren stellen; daar reeds had hij zijn intrede in de journalistiek gedaan door beschouwingen te leveren voor ‘Het Vaderland’ over Surinaamse zaken en toestanden.
Toen hij naar Suriname terugkeerde, stelde dit blad hem dan ook als zijn correspondent aan.
Nauwelijks in de kolonie terug, wierp hij zich in de politiek, dat veld bij uitnemendheid voor strijdbare actie, en versneed hij zijn pen tot het schrijven van krachtige, zaakrijke artikelen over Surinaamse zaken en toestanden.
Eerst verbonden aan de Suriname, vond hij echter weldra de ruimte, welke de redacteur van dit blad hem had kunnen afstaan voor zijn beschouwingen, niet ruim genoeg meer, en sloot hij zich aan bij de West-Indiër, waarvan hij weldra de leider en directeur werd.
Dit alles geheel belangeloos, zoals Muller gewoon was in zijn dienstbetoon aan anderen, die zijn hulp kwamen inroepen.
| |
| |
Intussen hadden er in het Bestuur der Kolonie enige veranderingen plaats gegrepen.
Teruggeroepen in 1882 om de zaak L. & F. de Jong, waarin Muller betrokken was, was Jhr. van Sypesteyn opgevolgd door Baron van Heerdt die na twee jaren reeds het Bestuur overdroeg aan Mr. Smidt.
Aanvankelijk ingenomen met het bestuur van deze bewindsman, werd Muller evenwel spoedig een zijner tegenstanders; niet weinig trok hij in courantenartikelen, tegen hem te velde, en werkte alzo het gaan van Mr. Smidt naar Patria ongemeen in de hand.
De jaargangen 1885/87 van de West-Indiër, waarvan, zoals wij hiervoren zeiden, Muller direkteur was, getuigen hiervoor: de daarin voorkomende beschouwingen over het beleid van Mr. Smidt, nu eens met bitteren wrevel gesteld, waren allen blijk van de hevige campagne, welke hij tegen het Bestuur van Mr. Smidt leidde.
De 1ste Mei 1888 deden de kiezers uitspraak in het geding, en werd Muller hoewel niet dan na hevig verzet van de heersende klasse en van het Mr. Smidt gezinde Pers-orgaan in de kolonie, de Suriname, gekozen tot lid der Koloniale Staten.
Gouverneur Smidt abdiceerde toen en keerde naar Nederland terug.
Sinds is Muller in het vertegenwoordigend lichaam der Kolonie steeds herkozen, en kan de wijze, waarop hij zijn mandaat heeft uitgevoerd, zonder vrees voor tegenspraak, als voorbeeld gesteld worden.
Vervuld van een onbegrensde liefde voor het Land zijner geboorte, het tot in de uiterste hoeken kennende, was hij steeds op post om over zijn belangen te waken.
Wie de annalen van de Staten van 1888 af naslaat, zal ervaren dat sedert geen zittingsjaar is voorbijgegaan, waarin Muller niet een rede gehouden heeft, welke een daad was, of voorstellen gedaan, die de kolonie tot bloei en welvaart moesten brengen.
Maar ook daar heeft hij ook veel leed moeten ervaren; ook daar werd hij op een tweesprong geplaatst.
Wij zullen ons vergenoegen met een blote vermelding der feiten, het aan de later historieschrijver, die ver genoeg van
| |
| |
de gebeurtenissen van die voor de kolonie zo woelige tijden zal staan, om een juist oordeel te kunnen vellen, overlatende, te beslissen of Muller ook toen juist gekozen heeft.
Mr. Smidt was in het Bestuur der Kolonie opgevolgd door Jhr. Mr. de Savornin Lohman, die het spoedig verkorf bij een zeker deel der bevolking.
Het wilde toen voorkomen dat Muller het voor deze gouverneur opnam, en het gerucht deed de ronde, dat Mr. Lohman hem voor grote dingen bestemd had.
Plotseling veranderde Muller's houding geheel.
Men fluisterde elkaar toen in, dat hem een keus gesteld was, en zijn goed hart de doorslag had gegeven.
Op zekere decembermorgen van het jaar 1889 stelde hij de zo zeer befaamde Para-motie voor, welke de breuk tussen Gouverneur Lohman en de Staten volkomen maakte, en de strijd deed ontbranden, welke deze Machten-in-de kolonie hebben gestreden en geeindigd is met Lohman's terugroeping naar Nederland, in 1891
Opgevolgd werd toen Jhr. Lohman door Jhr. Mr. van Asch van Wijck.
Deze Gouverneur leerde Muller kennen, en op rechte waarde stellen.
Van dit tijdstip af is er geen enkele commissie van enig belang benoemd, waarvan Muller geen deel uitmaakte.
In alles werd zijn raad en voorlichting gevraagd; van zijn veelzijdige ontwikkeling en zijn uitgebreide kennis der kolonie werd vaak ruim gebruik gemaakt.
Het verwonderde daarom ook niemand, toen H.M. onze geëerbiedigde Vorstin bij hare troonsbeklimming Muller het Officierskruis der Oranje Nassau Orde schonk, - ene welverdiende onderscheiding, welke algemeen door klein en groot werd toegejuicht.
* * *
Treurig voorwaar dat aan Suriname zo spoedig na elkaar twee zulke mannen moesten ontvallen, wier harten zo zeer gloeiden voor de kolonie, en die veel er voor wilden en zouden doen: Gouverneur van Asch van Wijck was na zijn benoeming tot Minister van Kolonie de macht, die, hoe kort van levensduur ook, veel tot stand heeft gebracht, en ongetwijfeld nog veel meer
| |
| |
tot stand zoude brengen, ware de dood niet zo ras tussen getreden, terwijl Julius Muller de kracht was, die de harten en geesten stuwde daarheen, waar hij het belang der kolonie meende te zien.
Lang is de lijst van al wat de kolonie aan Muller te danken heeft. Stipten wij hier boven reeds aan dat Muller de belangstelling in de kolonie, waaraan wij het ontstaan van nieuwe goud- en landbouwondernemingen te danken hebben, heeft doen herleven; vermelden wij bereids dat hij de eerste stoot heeft gegeven tot de oprichting van de K.W.I. Maildienst, - wij zouden er nog op kunnen wijzen, hoe hij door zijn aanhoudende en doorwrochte artikelen in de West-Indiër en in de buitenlandse bladen en tijdschriften, waarin hij stapels bewijzen voor ons goedrecht ophoopte, voor het voornaamste deel heeft bijgedragen tot de voor ons gunstige scheidsrechterlijke uitspraak van de Czar van Rusland in de Lawa-kwestie, waardoor wij in het ongestoord bezit geraakten van ± 1 millioen H.A. goudrijk land.
Wij zouden kunnen gewagen van zijn krachtig optreden ter zake van-, en het eerst en steeds met klem aandringen op de noodzakelijkheid van een onderzoek van de bodem der kolonie.
Wij zouden kunnen herinneren aan het feit, dat het Muller was, die het eerst de noodzakelijkheid heeft aangetoond van een spoorverbinding met het binnenland; dat hij het was die na het falen der Maatschappij Suriname, de Regering er toe decideerde zelf de aanleg van de spoorweg naar het Lawagebied ter hand te nemen door helder in het licht te stellen, hoe de Maatschappij zelf daaraan schuld had, door haar onzaakkundige ramingen en door de voedingsbronnen van de spoorweg te zoeken in reeds langer dan 25 jaren geëxploiteerde streken, in plaats van dadelijk de schreden te richten naar het Lawagebied met zijn rijke beloften en bijna geheel ongereptheid.
Wij zouden melding kunnen maken van de vele opofferingen, welke Muller zich belangeloos in het belang der kolonie heeft getroost door de schenking aan het Koloniaal Museum van de verscheidene door hem gemaakte photographieën van ons Land en Volk, en van de Legio goudhoudende en andere ertsen en gesteenten, welke hij in het Hinterland heeft
| |
| |
verzameld, teneinde te bewijzen hoeveel rijkdom en onmetelijke schatten onze bodem bevat, - een en ander dat gewis krachtig heeft bijgedragen tot de belangstelling, welke men in de laatste tijd in de kolonie is gaan stellen.
Wij zouden niet onvermeld kunnen laten het ernstig streven dat Muller bezielde, om de bevolking van het Land onzer geboorte met arbeidzame, rustige, boeren uit het Moederland te vermeerderen; getuige het, ter gelegenheid van het 50-jarig jubilé der Boeren in Suriname in 1895, door hem, in combinatie met Ds. Hoekstra, uitgegeven geschiedkundig verhaal aangaande de Boeren-kolonisatie;
Wij zouden er nog op kunnen wijzen .....
Doch waar zouden wij dan eindigen? .....
Zullen onze krachten daartoe niet ontoereikend blijken? ..... En dan, zal de weemoed ons niet sterker gaan vervullen, wanneer wij steeds duidelijker en duidelijker ons voor ogen stellen wat wij aan deze man verloren hebben? .....
Zijn laatste werk, de biographie van Kappler, bestemd voor de Surinaamse Almanak voor 1903, ligt naast ons.
Bij tijd en wijle dwaalt ons oog van ons werk naar zijn manuscript, en de kolossale figuur van Muller staat ons dan voor de geest.
Wij zien hem nog, de man met de zware gestalte, die voor iedereen een groet, een gullen lach, een hartelijk woord over had. Want dit was het geheim der populariteit van Muller, dat hij niemand gering achtte, dat hij van een ieder, die hij op zijn levensweg ontmoette, evenveel notitie nam.
Muller bezat een onverwoestbaar optimisme en een behaaglijke bonhomie. In de intiemen vriendenkring was de scherts steeds op zijn lippen, en zelfs in ogenblikken van verdrukking, - in de laatste dagen had hij niet weinig te kampen met de zorgen des levens, en ondervond hij de ene teleurstelling op de andere, - bij een gewichtige rede in de Koloniale Staten, altijd kwam, zij het slechts even, de humor bij hem om de hoek kijken.
Eenvoudig en sober als hij was, en levende op bescheiden voet, was toch zijn huis, evenals zijn hart voor een ieder, die er steun, raad of opwekking kwam zoeken, open.
Op zijn stoep hield hij iedere avond hof.
Voorwaar een merkwaardige stoep.
| |
| |
Daarvoor heeft gestaan, de hand aan de ijzeren balustrade, misschien de minste bewoner der kolonie, maar ook vaak de Gouverneur van Suriname.
De vreemdeling die hier kwam, hetzij de man van wetenschap die er op uitgaat om zijn kennis te verrijken, hetzij de fortuinzoeker die het goede uit de kolonie komt trachten te halen, hetzij de plezierreiziger om van het natuurschoon der kolonie te genieten, - zij allen werden dadelijk bij Muller gebracht, als de man van wiens terreinkennis zij voor hun doel het meeste voordeel zouden kunnen trekken.
Inderdaad, de redenaar aan zijn graf heeft het juist gezegd: ‘Zeker, ook hij heeft wel eens misgetast, ook hij droeg zijn schat in de aarden vaten - wie doet het niet? - maar wat men ook op het aarden vat mocht aanmerken, het kon niet ontkend worden, dat hij er in droeg een rijken schat van liefde voor zijn land en volk’.
En voegen wij daarbij: Waar Julius Muller gezondigd heeft, waar hij zich vijanden gemaakt heeft, daar was het niet om zijn zelfwille, want vaak heeft hij zich in de strijd voor het publieke belang op de achtergrond teruggedrongen, ja zelfs benadeeld.
Daarom, laten wij voor heden zwijgen over het ‘aarden vat’ van deze man, laten wij slechts denken aan de schat, waarvan hij ons zo rijkelijk heeft doen genieten, en betreuren dat hij zo vroeg, ach, zoveel te vroeg, van ons weggenomen is. Laten wij voor de kolonie hopen, dat hij, die zoveel voor haar geleden en gestreden heeft, maar die, zelfs in ogenblikken van teleurgestelde verwachtingen, steeds weer ene blijdere toekomst voorzag, laten wij hopen voor ons arme Suriname, dat hij, als een ander Mozes, gestorven is in het gezicht van het Beloofde Land.
Overgenomen uit Surinaamsche
Almanak voor het jaar 1905
Erve J. Morpurgo - Paramaribo.
| |
| |
| |
Uit:
Suriname, Koloniaal Nieuws- en Advertentieblad,
vrijdag 21 november 1902, No. 94.
Paramaribo, 20 november
Julius E. Muller.
De mare, dat Julius Muller, in den afgelopen nacht, tengevolge van eene hartverlamming, plotseling is overleden, ging in minder dan geen tijd als een lopend vuur door de heele stad, en veroorzaakte algemeen onder groot en klein diepe verslagenheid.
Muller was een verdienstelijk lid onzer Maatschappij, en heeft niets onbeproefd gelaten, ja zelfs rusteloos naar de middelen daartoe gezocht, om in onze kolonie, het Land zijner geboorte, hetwelk hij lief had, bloei en welvaart te verspreiden. Het voorrecht, dat hem in 1887 ten deel viel om uit handen der kiezers een mandaat voor eenen zetel in de Staten te erlangen, stelde hem daartoe ruimschoots in de gelegenheid, en kwistig heeft hij van dat voorrecht gebruik gemaakt, om veel goeds te helpen tot stand brengen, lichtpunten te openen, en maatregelen te beramen, welke alle geleid hebben en ten doel hadden, om de kolonie uit haren staat van verval en achteruitgang op te heffen.
Ook daarbuiten is hij niet verkeloos gebleven.
Als goudindustrieel heeft hij veel voor de kolonie gedaan; aan hem dankt zij voor een groot, zoo niet het grootste deel, den vooruitgang dier industrie en de toenemende belangstelling in haar.
Muller's verdiensten naar waarheid te schetsen, is geene gemakkelijke taak, en ook niet het werk van een kort moment. Het vereischt studie en inspanning, wil men den Keizer geven wat des Keizers is.
Wij breken daarom voor het oogenblik af, doch nemen alsnog in geen geval afscheid van dien waardigen landsbroeder.
| |
| |
| |
De begrafenis:
Autoriteiten, - Z. Exc. de Gouverneur heeft zich door zijnen adjudant doen vertegenwoordigen, - het Hof, de Staten, hoofd- en andere ambtenaren, geestelijken van alle gezindten, benevens andere collegiën, corporatiën en particulieren, verzamelden zich gisteren namiddag ten sterfhuize van Muller, om in een ellenlangen stoet zijn lijk, dat voorafgegaan werd door de muziek der schutterij, waarvan hij oud-officier is, naar de begraafplaats te geleiden.
Ds. Hoekstra sprak aan zijn graf gevoelvolle woorden, welke in menig oog tranen lokten, en schetste kort, doch zakelijk Muller's voorbeeldige verdiensten als burger, als kind van zijn Land, als echtgenoot, als mensch.
Muller laat eene weduwe achter, zijne zuster en vele bloeden aanverwanten, voor wien hij de kostwinner was.
Moge de hemel hen bijstaan, en de gedachte aan het grootsche, dat Muller bezielde, het door zijnen dood hen veroorzaakte verlies enigszins verzachten.
Over J. Muller schreef nog
De Tijd 18 december 1932
Suriname 22 april 1959.
|
|