Emancipatie 1863-1963
(1964)–Anoniem Emancipatie 1863-1963– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Dr. Herman Daniel Benjamins
| |
[pagina 83]
| |
Reeds vóór zijn terugkeer naar Suriname had Benjamins zich verdienstelijk gemaakt door de vertaling van door W. Gifford Palgrave in de ‘Fortnightly Review’ geschreven artikelen over Suriname. Deze artikelen hadden de aandacht van de Nederlandse pers en ‘De Economist’ wees erop, dat het wenselijk zou zijn, dat daarvan in een of ander tijdschrift een vertaling verscheen. Benjamins had die vertaling toen al bijna gereed en kort daarna was die in ‘Wetenschappelijke Bladen’ te vinden.
Ongeveer een jaar na zijn aankomst in Suriname werd Benjamins door Gouverneur van Sypesteyn benoemd tot leraardirecteur van de inrichting voor middelbaar onderwijs, die op 15 november 1877 werd opgericht. Lang leven was daaraan niet beschoren: reeds vier maanden later werd op last van de Nederlandse regering de school weer gesloten, omdat het aantal leerlingen te gering was. Op 1 september 1877 trad de nieuwe regeling voor het onderwijs vastgesteld bij verordening van 8 december 1876 (G. B. no. 10), in werking. Volgens artikel 1 daarvan werd onder oppertoezicht van de Gouverneur met het toezicht op het onderwijs belast een inspecteur, bijgestaan door een commissie. Gedurende korte tijd nam de secretaris van die commissie, L.C. Batenburg, de functie van inspecteur waar, waarna op 25 mei 1878 Benjamins als zodanig werd benoemdGa naar voetnoot* In zijn ‘Bijdrage tot de geschiedenis van het onderwijs in Suriname’ (Paramaribo 1897) schreef J.R. Thomson het volgende: ‘Ik betwijfel, of er in de geheele kolonie destijds iemand te vinden was, die voor het vervullen van deze betrekking zoo berekend was als de zeer geleerde dr. H.D. Benjamins. Veelzijdige kennis, gepaard aan groote eenvoud, bezadigdheid en groote belangstelling in alles, wat met wetenschap in verband staat, bekendheid met het land en zijne bevolking, maakten hem bij uitstek geschikt de leiding van het onderwijs op zich te nemen’. En van de minister van koloniën | |
[pagina 84]
| |
Van Bosse deze uitspraak in de vergadering van de Tweede Kamer van 21 december 1878: ‘De vraag is gedaan, of men in Suriname voor inspecteur van het onderwijs een geschikt en deskundig persoon heeft kunnen vinden. Ik acht mij gelukig daaromtrent een voldoend antwoord te kunnen geven. De tegenwoordige titularis is de heer dr. H.D. Benjamins, doctor in wis- en natuurkunde, die aan de Leidse universiteit is gepromoveerd en met zeer gunstige aanbevelingen naar Suriname is vertrokken. Hij was daar aan de thans weer opgeheven inrichting voor middelbaar onderwijs werkzaam en heeft daar zo uitmuntend voldaan, dat men hem met vertrouwen de betreking heeft opgedragen’.
Twee en dertig lange jaren, tot 1 maart 1910, heeft Benjamins zijn functie vervuld. Met één korte onderbreking. In september 1901 werd hij benoemd to waarnemend gouvernementssecretaris, maar hoewel aan dit ambt een hogere bezoldiging was verbonden dan Benjamins genoot, vroeg hij reeds na een half jaar in zijn vroegere betrekkiing te mogen terugkeren. Met al zijn gaven van hoofd en hart heeft Benjamins zich aan zijn taak gegeven en dat Suriname ‘de meest Nederlandse kolonie’ kan worden geoemd, is aan hem te danken. Bekend is de felle strijd, die Benjamins gevoerd heeft tegen het Neger-Engels, zoals het Surinaams vroeger werd genoemd. Men kan met hem van mening verschillen en zijn bezwaren te zwaarwichtig vinden, maar Benjamins was nu eenmaal van oordeel, dat de volkstaal funest was voor het aanleren van goed Nederlands en dat die daarom in de ban moest worden gedaan en, zo mogelijk geheel verdwijnen. In zijn jaarverslagen over het onderwijs kwam hij hier telkens weer op terug. Zo lezen wij o.a. in zijn verslag over 1890: ‘Men moet hier geboren zijn en het twijfelachtig voorrecht hebben die taal in al haar eigenaardigheden te kennen om goed te kunnen beseffen, dat een taal zulk een slechten invloed kan hebben’. De strijd van Benjamins is niet zonder succes geweest: het werd zó, dat de inheemse bevolking zich voor haar eigen taal ging schamen en die als minderwaardig beschauwen. Hoe legio is het aantal kinderen geweest, dat naar huis werd gezonden met de ‘honderd regels’: ‘Ik mag op school (of: voor de school) geen Neger-Engels spreken’.! | |
[pagina 85]
| |
Wilde het onderwijs goede resultaten opleveren - dat begreep Benjamins - dan dienden de onderwijzers een behoorlijk bestaan te hebben. In zijn jaarverslag over 1880 citeert hij de woorden van E. Stanley: ‘We must consider that our teachers must be able to live tidely and decently if they are to be respected by the parents and the children’. Helaas, dit adagium is door bestuurders van Suriname niet steeds in het oog gehouden. Speciaal in de jaren 1933 tot 1944 is daaraan geen waarde gehecht. Ondanks waarschuwingen en protesten van allen, die bij het onderwijs betrokken waren, werd er telkens weer op de onderwijzerssalarissen bekmibbeld en zelfs aan verkregen rechten getornd. Het scheen alsof elk onderwijs, dat boven het gewone lager onderwijs ging, voor Suriname een overbodige luxe werd geacht en zelfs dáárvoor werden de middelen nauwelijks gegund.
Op voorstel van Benjamins werd op 1 januari 1880 de eerste openbare school voor jongens te Paramaribo met 220 leerlingen opgericht. Op 3 april van hetzelfde jaar volgde een dergelijke school voor meisjes. Op 7 november kwam de eerste gemengde school voor jongens en meisjes tot stand. Inmiddels was in 1882 de schoolspaarbank in het leven geroepen. De ouders lieten vaak hun kinderen de particuliere scholen bezoeken, omdat het onderwijs daar verder ging en ook vreemde talen werden onderwezen. Benjamins achtte concentratie gewenst en uitbreiding van het leerplan op de gouvernementsschool nodig. Bij gouverneur Smidt vond Benjamins voor al zijn plannen steun. Benjamins wist de hoofden der particuliere scholen van het nut van de door hem gewenste school te overtuigen. Zij waren bereld hun scholen te sluiten; drie hunner kregen een plaats op de nieuwe school, die op 8 november 1887 als school voor uitgebreid lager onderwijs werd geopend. Lange tijd was die school bekend onder de naam van ‘Gecombineerde school’. In 1903 kreeg zij de naam ‘Hendrikschool’ naar Jan Hendrik Smidt. In zijn verslag over 1887 schreef Benjamns het volgende: ‘Onze inrichtingen van onderwijs overleven in den regel hare stichters niet en al is dezen een lang leven beschoren, met hun dood gaat hunne stichting te niet om alleen in de herinneing van oudleerlingen te blijven voortleven. | |
[pagina 86]
| |
De school, die de plaats van de oude komt innemen, moet van voren af beginnen met het vertrouwen der ouders te winnen, zich opnieuw een traditie te vormen. Ook om deze reden had ik gaarne een school tot stand zien komen, die niet verdwijnt met den dood van haar hoofd, maar de lotswisselingen der kolonie trotseerde, blijft voortleven van geslacht tot geslacht. Ik acht mij gelukkig, dat aan dien lang gekoesterden wensch voldaan is’. Maar niet alleen voor Paramaribo heeft Benjamins voor goed onderwijs gezorgd. Ook in de districten werd de ene school na de andere opgericht en dank zij ook Zending en Missie werd soms tot ver in het binnenland het Surinaamse kind in de gelegenheid gesteld onderwijs te genieten.
Toen in 1882 de geneeskundige school te Paramaribo werd opgericht, werd Benjamins benoemd tot leraar in de natuur- en plantkunde. Wij hebben nog oudleerlingen van hem op deze school gekend. Allen waren zij vervuld van de grootste waardering en dankbaarheid voor hun vroegere docent. Benjamins was veeleisend, maar voor anderen niet minder dan voor zich zelf. Hij stond bekend als een mild examinator en men wist te vertellen, hoe hij nerveuze candidaten als in een inleidend ‘babbeltje’ enige vragen stelde, waarna zij begrepen, dat het examen eigenlijk al aan de gang was, dat zij tot een goed eind brachten.
Is hiervoren het een en ander medegedeeld om te doen zien, wat Benjamins voor het Surinaamse onderwijs gedaan heeft, het is niet alleen op dit gebied, dat hij zich hoogst verdienstelijk heeft gemaakt. Zijn werkzaamheden waren vele en velerlei. Als in 1895 een Venezolaans generaal Suriname bezoekt om gegevens te verzamelen in verband met het grensgsechil tussen Venezuela en Brits-Guyana, wordt Benjamin aan hem toegevoegd. Hij vond in de oude archieven een kaart en andere documenten, die van grote invloed zijn geweest op de gevallen beslissing ten voordele van Venezuela. Ook van andere zijden werd de hulp van Benjamins ingeroepen. Zo bevindt zich in het archief van het departement van Onderwijs een brief van 22 januari 1897, waarin de gouverneur van Curaçao hem dank betuigt voor een nota, betreffende de juiste inrichting en doelmatigheid van ... thermometerhuisjes. | |
[pagina 87]
| |
Dat in 1891 de Czaar van Rusland, als arbiter benoemd, het goudrijke gebied tussen Lawa en Tapanahony tot Nederlands territoir verklaarde, was voor een niet gering deel te danken aan de arbeid door Benjamins verricht; hij was het, die uit oude archieven alles naspoorde en de documenten produceerde, die ten onze gunste hebben gestrekt. Door de Nederlandse regering werd het werk van Benjamins beloond met zijn benoeming tot ridder in de Nederlandse Leeuw. Maar wie van deze kwestie gewag maakt, mag niet nalaten de naam te vermelden van Julius Muller; hij was de eerste, die in een reeks artikelen in ‘De West-Indiër’ het eerst deze zaak entameerde. Zij waren getiteld ‘De usurpatie van de Franschen aan de Lawa’.
Maar tot heden is onopgelost gebleven het grensgeschil tussen Suriname en Brits-Guyana: is de Koeroeni of de New River de grensrivier? Benjamins heeft zich onaflaatbaar moeite gegeven om met een onuitputtelijk arsenaal van argumenten aan te tonen, dat het tussen deze beide rivieren gelegen gebied bij Suriname behoort. De Nederlandse regering heeft zich aan deze kwestie weinig laten gelegen liggen en scheen vaak bereid de Engelse aanspraken als juist te aanvaarden. Maar dan stond Benjamins steeds gereed om onze rechten te bepleiten en als ooit deze zaak aan de orde zal worden gesteld, dan zullen de artikelen - het zijn er vele - in de ‘West-Indische Gids’ van onschatbare waarde in het voordeel van Suriname zijn. De ‘West Indische Gids’. Daarvan was Benjamins een der oprichters en over tal van onderwerpen verschenen er artikelen van zijn hand. Hij was het ook, die met Joh. F Snelleman de Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië redigeerde.
Benijdingswaardig zo te hebben mogen arbeiden tot in de hoge ouderdom. Gedurende zijn diensttijd van - als al gezegd 32 jaar - heeft Benjamins één maal verlof genoten en wel in 1897. Het was gedurende dit verlof, dat zijn eerste artikel over onze westgrens verschenen in het tijdschrift van het Koninklijk Aardrijkskundig Genootschap; het was getiteld ‘De grenzen van Nederlandsch-Guyana’. | |
[pagina 88]
| |
Bij de 80ste verjaardag van Benjamins op 25 februari 1930 werd de grootste openbare school te Paramaribo, de Westerschool, herdoopt in Dr. H.D. Benjaminsschool, en gouverneur Rutgers zond aan de jarige het volgende telegram: ‘Hartelijke gelukwensen met Uw tachtigste verjaardag uit Suriname, dat dankbaar Uw verdiensten herdenkend, morgen Westerschool dr. H.D. Benjaminsschool noemt’. Op 25 januari 1933 is Benjamins overleden. Suriname verloor een van zijn grootste zonen. In de vergadering van de Koloniale Staten van 2 februari werd hij herdacht door het lid Ph. A. Samson. Samson herinnerde aan de woorden, die professor Simons schreef na de dood van A. de Pinto: ‘Wat hij kon was veel, wat hij gedaan heeft, niet minder’ en zeide, dat dezelfde getuigenis van dr. Benjamins kon worden afgelegd. De heer F. Bruyning, secretaris van het departement van financiën, sloot zich daarbij aan en deelde mee, dat gouverneur Rutgers, ook namens de bevolking, een telegram van deelneming aan mevrouw Benjamins had verzonden, dat besloot met de woorden, dat de verdiensten van de overledene aan het Land in onvergetelijke herinneringen bewaard blijven. En in de rede, waarmee de gouverneur op 9 mei het nieuwe zittingsjaar van de Koloniale Staten opende, zeide ZExc. o.m. dit: ‘Uit den aard der zaak is het niet doenlijk allen te noemen, wier heengaan wij hebben te betreuren, maar in dit ogenblik kan ik niet nalaten met weemoed vier trouwe zonen van Suriname te herdenken, die in het afgelopen jaar weggenomen werden: dr. H.D. Benjamins, S.J. Samuels, A.T. Oliviera en J.R. Thomson’.
Helaas zijn bij het jonge geslacht de namen weinig of niet bekend van hen, die voor Suriname grote verdiensten hebben bezeten. Het is daarom toe te juichen, dat de Historische Kring voor hen de aandacht komt vragen. Zij verdienen in de herinnering te blijven voortleven. Onder hen is een der voornaamsten geweest de grondlegger van ons onderwijs, de strijder voor de belangen van Suriname, dr. Herman Daniel Benjamins. |
|