Dat ze er niets van zeiden hinderde hem misschien nog meer.
Hij haalde zijn horloge uit het vestzakje - van onder een dikke jas en een zwaren jumper.
- Zeven minuten over twaalf.
Maar daar werd het niets anders van; hij was te laat gekomen - hij kon niet meer mee als er haast-werk of zwaar werk te doen was.
Triest borg hij zijn horloge weer weg; daartoe moest hij zijn bovenlijf in een bocht wringen; dat deed hem zeer, zijn gezicht vertrok van pijn; altijd tegen dat het slecht weer ging worden, had hij last van rheumatiek in zijn linkerschouder.
- Ik word er niet jonger op, prevelde hij, als een verontschuldiging, toen hij, op den terugweg, tusschen de anderen in ging.
Het was nacht; de mannen waren koud geworden nadat ze uit hun warme bed gehaald waren en hard gewerkt hadden.
Ze haastten zich om thuis te komen en nog een oogenblikje te slapen. - Het is morgen weer vroeg dag.
Alleen in zijn huisje, lag Jacob Igersen te woelen onder het roodbonte dekbed; hij kon niet weer in slaap komen.
De wind huilde; de zee raasde; balken en binten kraakten; de takken van een boom zwiepten tegen het eene smalle raam. Op een stoel voor zijn bedstee stond een wekkertje, dat gejaagd den tijd weg tikte; door den tocht flakkerde de vlam van het nachtlampje.
Een jaar of wat geleden zou Jacob Igersen met zulk weer en met dien wind 's nachts, als de vloed op kwam, niet thuis gebleven zijn; toen trok hij nog zijn hooge leeren laarzen aan, en ging naar het strand; 's morgens was hij even goed wel weer bijtijds op het werk.
Hij keerde zich op zijn zij, en kreunde. Aan een spijker in den wand hing zijn jumper; zijn schop stond er naast; zijn klompen stonden er onder, dicht bij de deur.
Hij hoorde een klok één slaan.
- Is dat nu nog maar één uur, of is het half twee?
Hij had niet de macht overeind te komen en op de wekker te kijken hoe Iaat het was; en hij had het gevoel alsof hij al weer uren lang in bed lag. De laatste paar jaren - of eigenlijk het laatste jaar pas, kon hij merken dat hij minder werd; den een of anderen keer zou hij 's avonds naar bed gaan om 's morgens niet weer op te staan.
Hij trok het dekbed wat hooger op in zijn rug; hij huiverde.
- Die tijd komt.... voor een ieder.
Hij staarde naar zijn jas en zijn schop en zijn klompen; die zouden daar dan nog net zoo hangen en staan als ze er nu hingen en stonden.
- Als ik maar niet hulpbehoevend word....
Zijn vader was hulpbehoevend geworden op Iateren leeftijd; Jacob kon zich die oude nog goed voor den geest halen, zooals hij daar zat, in een hoek, achter het raam, en altijd uitkeek, altijd uitkeek naar hen die naar hun werk gingen. Hij had het goed gehad.