De boodschap
REMBRANDT schilderde en teekende omstreeks 1661, misschien volgens een opdracht, figuren van de Evangelisten en van de Apostelen. In datzelfde jaar schildert hij zichzelf als Paulus. Het Nieuwe Testament, getuige ook de Christusfiguur uit dien tijd, houdt hem zeer bezig. Maatschappelijk is hij zwaar getroffen. Zijn persoonlijk leven heeft groote beproevingen doorstaan. Hij heeft afstand moeten doen van het verworven aardsche bezit. Zijn rijke kunstverzameling was verkocht. Welstand en de geestelijke vreugde die voor menig kunstenaar gelegen kan zijn in het bezit van met zorg gekozen kunstwerken, die hem stimuleeren en bezighouden, hij had het al moeten prijsgeven.
Dat hij zichzelf als uitgangspunt voor Paulus nam, getuigt van een vermogen tot vormgeving, dat de eigen levenservaring als een vruchtbaar gegeven weet te gebruiken en dat als zoodanig overwonnen, want beheerscht en overgezet wordt in de hoogere orde van het werk. Hij bevrijdt zich tot aan zekere grenzen van zichzelf, maar zijn kunst zou daarmede alleen de grootheid van werking niet kunnen bereiken, die ze tot in tijden van diep menschelijk lijden, tot op den huidigen dag, onverzwakt blijkt te bezitten. Was zijn werk niet meer dan zelf-expressie, niet meer dan de bevrijding van een zichzelf tot last zijnd gemoed, het zou dan niets in zich hebben van erkenningen, die het begrensde menschelijk zelf niet tot uitsluitend doel hebben. Het zou dan in de vormgeving niet uitkomen boven de hevigheid van de lyrische klacht en slechts in beperkter kring herkenbaar zijn en weerklank wekken.
De Mattheus, zooals Rembrandt dien schilderde, bezit op zeldzaam treffende wijze de elementen, die de zelf-expressie verheffen tot een vorm, waarin het menschelijk zelf zich aan zijn kern, aan zijn geestelijke verbondenheid, overgeeft. Het Grieksche klassieke noodlot, de levensdoem, is in deze visie door de uitkomst in den geest overwonnen. De geschiedschrijver van het Nieuwe Testament, genaamd Mattheus, zag hij als een zwaar gebouwd, sterk en manlijk mensch. Hij zag hem als een ruige bewogen zee; het brandt van binnen, orkanen komen in hem op. Zorgen, leed, rampspoeden deden hun werk aan dezen reus. Al nam hij hier niet zichzelf als model, toch bevat de expressie zooveel in algemeenen zin van den schilder, dat wij in dezen Mattheus aan meer dan één kunstenaar worden herinnerd. Wij zien het gelaat van Rembrandt zelf, van Beethoven en van Tolstoï in één schuiven. Geladen, alle drie; dragers van groote zinnelijke emoties en even sterke geestelijke driften. Vertrouwd met de gevaren, die groote innerlijke spanningen altijd met zich brengen. Gereed voor zijn taak, vol drift voor het werk, zoo zit Mattheus de