Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 49
(1939)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Edgar Poe, Jules Verne, Conan Doyle
| |
[pagina 233]
| |
ballon schreef, nadat hij grondig kennis had gemaakt, blijkens zijn artikel in het ‘familie museum’, met Edgar Poe. In zijn opstel schrijft Verne: ‘Poe a créé un genre à part, ne procédant que de lui-même; on peut le dire chef de l'Ecole de l'étrange, il aura des imitateurs. Ceux-ci tenteront d'aller au delà, d'exagerer sa manière; mais plus d'un croira le surpasser qui ne l'égalera même pas.’ Kort, en juist inderdaad. Over Poe als journalist, filosoof en criticus, heeft Verne het opzettelijk niet. Hij waagt nog even een vergelijking met de Engelsche schrijfster van ‘verschrikkelijke’ verhalen: Anne Radcliff, en met E. Th. A. Hoffmann, maar doet dit gebrekkig en weinig overtuigend, meer ‘en passant’. Anne Radcliff is geheel vergeten; de vergelijking van Poe met Hoffmann zou inderdaad wel de moeite waard, en belangrijk kunnen zijn, want Hoffmann was, evenals Poe, een geniale persoonlijkheid en een goed verteller. Zijn Der goldene Topf is misschien een der geschiedenissen uit zijn werken, die aanleiding tot vergelijking kon geven. Dat Poe, zoowel op Jules Verne als op Doyle een indruk heeft gemaakt, die beslissend is geweest voor den Franschman, zoowel als voor den Engelschman, komt bij de nauwkeurige lezing van het artikel duidelijk uit. Het feit is natuurlijk reeds lang bekend, maar in dit artikel wordt nadruk gelegd op Verne's tijdschriftbijdrage omdat deze precies opheldert hoe, zoowel hij als Doyle, onvermijdelijk tot het navolgen van Poe moesten komen. Ieder kenner van Baudelaire's oeuvre weet hoe hij over Poe dacht, op welke wijze hij over hem schreef, en wát den dichter in Poe trof. Baudelaire bewonderde in Poe den kunstenaar op de eerste plaats. De exacte Verne, alhoewel hij, blijkens zijn opstel, Baudelaire's essay ‘even vreemd’ vond als de verhalen van Poe zelf, maar die het essay toch waardeerde, bewonderde vooral Edgar Poe's scherpzinnigheid, zijn mathematische begaafdheid en begon dan ook met een uiteenzetting te geven, aan de hand van Baudelaire's vertaling, van drie verhalen, die zoowel Verne als den exacten medicus Dr. Conan Doyle,Ga naar voetnoot1) wel buitengewoon beïnvloed hebben. Het zijn: De moorden in de Rue Morgue, De gestolen brief en De gouden kever. Tot Verne's eer moet gezegd worden dat er ten opzichte van het exacte slechts een wisselwerking bestaan heeft tusschen hem en Poe, en dat hij, gedachtig aan zijn eigen overtuiging: dat Poe literair nooit te benaderen zou zijn, dit ook nooit geprobeerd heeft. Verne's stijl blijft steeds tamelijk droog verhalen in den trant van het journaal van een scheepskapitein of kamergeleerde die wel een aparte fantasie heeft. Anders is het met Conan Doyle, doch daarover straks. | |
[pagina 234]
| |
Verne dan, over Anne Radcliff en E. Th. A. Hoffmann in verband met Poe schrijvend, concludeert: ‘Poe's personages daarentegen zouden kunnen bestaan, zij zijn zeer menschelijk, maar somwijlen behebt met een overmatige gevoeligheid, supra-nerveus, uitzonderingswezens, als gegalvaniseerd, gelijk degenen die men oxygeen heeft laten inademen, en wier leven één snel verbrandingsproces is. Wanneer zij niet krankzinnig zijn, dan moeten Poe's personages dat onvermijdelijk worden, omdat zij te veel van hunne hersens hebben gevergd, zooals weer anderen, die overmatig drank tot zich nemen. Zij gaan tot het uiterste met hun overpeinzingen, ontledingen, en gevolgtrekkingen, het zijn de “allerergste” analysten die ik ken en, een onbeduidendheid, als uitgangspunt nemend, komen zij tot de volstrekte waarheid. Ik tracht ze te benaderen, ze uit te beelden, en verder voor te stellen, maar slaag daarin niet, want zij ontsnappen aan het penseel, aan het kompas, aan de uiteenzetting; beter is het ze te vertoonen zooals ze zijn, bij hunne bijna bovenmenschelijke verrichtingen.’ Hierna gaat Verne als volgt tot deze ‘voorstelling’ over: ‘Ik dien u allereerst drie verhalen voor te leggen, waarin de analytische geest, die der ontleding en gevolgtrekking, de uiterste grenzen van scherpzinnigheid naderen, en wel De Moorden in de Morgue straat, De gestolen brief, en De gouden Tor. Ziehier hoe Edgar Poe zijn lezers dit vreemde verhaal voorbereidt.’ Tot hier Verne. Na merkwaardige beschouwingen, waarmede hij aantoont dat de werkelijke verbeeldings-mensch nooit anders is dan een analyst, stelt hij een van Poe's vrienden voor: Auguste Dupin, waarmee Poe zou samen wonen te Parijs in de omgeving van den Faubourg Saint-Germain. Het is deze Dupin dien men in Doyle's werken, natuurlijk ver-Britscht en daarom met een geheel andere geestesgesteldheid, en meer als een schim, terugvindt als Holmes vriend Watson. Eindelijk worden Holmes en Watson als het ware één, en tenslotte gaat Holmes op nagenoeg dezelfde manier te werk als Dupin. Dupin geeft Holmes aanwijzingen. Evenals Watson komt hij telkens terug, en allerlei hebbelijkheden en gewoonten van Dupin zien we nagenoeg gelijk aan die van Holmes. Dupin houdt er van zich terug te trekken in stille, duister gemaakte vertrekken, waar hij aromatische kaarsen brandt, die als een soort fumigatie zijn overpeinzingen begeleiden en zijn geest scherpen. Holmes bedwelmt zich met zijn pijprooken terwijl hij middenin tabaksdampen nadenkt. Dupin vindt een stukje koord met een bepaalden knoop er in, die alleen door zeelui van Malta wordt gemaakt. Deze knoop brengt hem op het spoor van den matroos, van den ontvluchten orang oetang, het dier dat de beide oude dames met een scheermes aanviel en doodde. Dupin verkeert op zeer goeden voet met inspecteurs van politie, Holmes loopt in en uit op Scotland Yard. | |
[pagina 235]
| |
Dan is er het verhaal van den gestolen brief: Dupin treedt wederom op als onthuller van een geheim, waarmede de politie geen raad wist. Dupin bevalt Poe blijkbaar; maar laat Doyle, Holmes niet ‘terugkeeren’? Het opsporen van den brief kost Dupin even weinig moeite, als het ongemééne hoofdbrekens heeft bezorgd aan den politiecommissaris. Uit dit verhaal blijkt dat Doyle later de geheele manier van de zoogenaamde ‘plot’-ontwikkeling eenvoudig van Poe heeft overgenomen, om niet te zeggen ‘zichtoëeigende’, want Holmes laat hij telkens handelen en nadenken zooals Dupin dat deed. Van een wisselwerking of talentverwantschap is geen sprake. Tallooze verhalen, zooals De Gespikkelde Band en De Hond van de Baskervilles van Doyle, gelijken wat opzet en ontwikkeling betreft, volkomen op de manier van Poe, en dragen toch zoogoed als niets van de intrigueerende metaphysische suggestie, die er van Poe's aangrijpende scheppingen uitging. Zoo kan men schabionen maken zelfs van het allerbeste op allerlei gebied. Het komt er maar op aan wie, wélke machtige persoonlijkheid de wegwijzer is. Verne heeft zich in zijn artikel veel moeite gegeven om het belangrijke in Poe's De gouden Kever aan te toonen, en vooral nadruk gelegd op de ontcijfering van het raadselschrift in deze vertelling. In Verne's Amazone -wonder-reisverhaal blijkt ongeveer het zelfde cijferschrift te zijn gebruikt. Verne heeft zich ook met de werktuigkunde bezig gehouden, en het blijkt uit zijn ballonverhaal dat hij de ‘helicoptère’ reeds kende en met eenige vrienden grondig had bestudeerd, maar het Poe-verhaal moest hem weer tot een soort plagiaat brengen. Verne's geschiedenis: De Reis naar de maan is overbekend, maar Poe schreef vóór 1840 de maanreis van Hans Pfaall, en zijn Ballon-‘verdichtsel’, welk laatste niet minder behandelt dan een luchtreis van acht personen over den Atlantischen Oceaan in drie dagen. Het is intusschen interessant te lezen wat Verne zoo nu en dan over de werkwijze en de composities van Poe te zeggen heeft, maar telkens komt vast te staan, dat de Amerikaan hem voorging. Men herinnert zich van Doyle het verhaal van den hond der Baskervilles, en den bek van dien hond, ‘geprepareerd’ met phosphor. In zijn Gordon Pym heeft Poe het in verband met phosphor eveneens over den dollen hond Tijger. In The gold Bug van Poe maakt Dupin plaats voor een soortgelijke persoonlijkheid, namelijk William Legrand, die bij het zoeken van een door zeeroovers verborgen schat, op nagenoeg dezelfde manier te werk gaat als Dupin. Wederom dienen eenige toevallige gegevens om tot aanknoopingspunten, en daarmede tot de oplossing van een raadselschrift, en opsporing en ontdekking der schatten te komen. Zooals gezegd, gebruikte ook Verne de werkmethode van Legrand, en als hij Phileas Fogg in De Reis om de wereld in tachtig dagen op verrassen- | |
[pagina 236]
| |
de wijze zijn weddenschap laat winnen, is het alweer Poe die hem in zijn Drie Zondagen per week, op het idee brengt van deze cosmografische spitsvondigheid volledig gebruik te maken. Verne heeft verscheidene ballonverhalen geschreven, hiervoor hebben details uit de ballon-geschiedenissen van Poe hem ideeën verschaft. Verne's Naar het middelpunt der aarde doet in sommige opzichten denken aan Poe's Ondergang in den maalstroom en aan: Manuskript, in een flesch gevonden. Er zijn nog meer aanwijzingen, maar men kan die zelf vinden, indien men dat wil. Uit alles blijkt dat zoowel Verne als Doyle ‘ter inspiratie’ slechts één blik in Poe's verhalen behoefden te slaan, om weer met hun genre op streek te komen. Beiden groeven zij naarstig in die goudmijn. Verne's opstel gaf aanleiding tot een zestal merkwaardige verluchtingen in het genoemde Musée des Families, door Yan' D'Argent geteekend: illustraties welke tot de eerste behooren die bij Fransche vertalingen van Poe werden vervaardigd. Men ziet Edgar Poe en zijn vriend Dupin, en meerdere illustraties bij De gouden Kever, Hans Pfaall, Ondergang in den Maalstroom, en Gordon Pym. Als een merkwaardigheid kan nog vermeld worden, dat Victorien Sardou zóó door Poe's Perloined Letter getroffen was, dat hij er een tooneelstuk aan ontleende, indertijd met groot succes te Parijs in het Théatre du Gymnase ten tooneele gebracht, n.l. Les Pattes de Mouche. Het is tenslotte de vraag, of Verne en Doyle ooit een rol gespeeld zouden hebben, wanneer Edgar Poe hun voorganger niet was geweest en hun precies den weg aangegeven had, dien zij moesten inslaan teneinde de geschiedenissen te schrijven, die talloozen zooveel genoegelijke uren hebben bezorgd. Iemand die ook invloed van Poe onderging, Villiers de l'Isle Adam, bezat van al zijn ‘volgelingen’ wel het meeste talent, zooals blijkt uit zijn Contes cruelies, waaronder La torture par l'espérance. Maar lang vóór hem, had Poe reeds de oneindig aangrijpender foltering-door-hoop-verhalen: The Pit and the pendulum, The black cat, The premature burial enz. geschreven. Edgar Poe was de eerste, die de schatkamers dézer verbeeldingen ontsloot, en een genre in de wereld bracht, alleen door zijn genialiteit en onder zijn handen tot onsterfelijke kunst geworden. Kunst van groote waarde, die blijven zal, wanneer het verstandelijke maakwerk van de anderen, zooals de hierboven genoemden - inbegrepen een Ewers en vele nóg minderen - reeds lang vergeten is. |
|