| |
| |
| |
Vers
door Louis de Bourbon
Waar zijt gij thans, vriendin, wie slaapt met u?
Wie plukt de vrucht, die ik niet heb verworven?
Wie zal er weenen, als gij zijt gestorven?
't Geldt niet. Dit uur voel ik mij weer bij u.
Ik maak de treinreis weer, verdeel mijn tijd
met droomen en het lezen van klassieken,
ik voel mij weer verwant met de mystieken,
daarin lag al mijn nood en al mijn ijdelheid.
Hoe jong was deze tijd. Hoe driftig was zijn gang,
wij waren in de leer bij Toorop's eedle lijnen,
de wereld was een bal, wij stortten langs ravijnen
en 's avonds liepen wij door Marsman's Amsterdam.
Alles wat komen moest was nog geheim,
maar een geheim dat wij met koorts voorvoelden,
nog zagen wij geen zee, maar als de golven woelden
woei met den nachtwind 't lokkende refrein.
Hoe ver leek ons de tijd van Verne en Karl May,
van Percy Wynn en de gevreesde kannibalen,
nu was het leven vol van groote idealen:
de Cirkel en de Tocht, 't Herwonnen Paradijs.
En Jonas en Cantré, maar Toorop toch het meest,
't Madonna-beeld met witte strakke handen,
de brooze lijven die in spitse vlammen brandden,
o 't heilige, dat schrijdt en van den dood geneest.
| |
| |
De treinreis is ten eind, ik sta op 't klein station,
omhels mijn vriend die mij staat op te wachten;
wij zwijgen welbewust, de sjees rijdt over zachte
zandwegen naar den gloed der ondergaande zon.
Gij hebt uw wijze rust, o welgezegend land
van hoeve op hoeve op vlakke, groene weiden,
niets houdt gij schuil, gij wijst naar alle zijden
uw einders af als met gestrekte hand.
Wij rijden door den tuin, een hoeve als een kasteel
staat rustig in het avondlicht te wachten,
het volk is uit, ik wandel in gedachten
langs de gevlekte koeien op den deel.
De avond viel, 't werd tijd om heen te gaan,
het overmoedig feest was reeds begonnen,
bij ons entree werd juist 't refrein gezongen
van 't lieve kind, dat naar den Bosch wou gaan.
Het was een vreemd festijn, de ruime zaal
was vol van rook en stemmen en guirlanden
en op de lange volgedekte tafels brandden
kaarsen in hooge kandelaars van staal.
Een boerenbruiloft met fazant en wijn,
muziek en dans en duizend dwaze dingen,
het was nog ongekend in mijn herinneringen,
het zal nooit meer zoo vreemd en feestelijk zijn.
| |
| |
Want zij was daar, één enkle oogopslag
had ons gemaakt tot Tristan en Isolde,
en wat tot dan aan wetten had gegolden
werd opgelost in liefde's zoet gezag.
Reeds was de nacht voorbij, reeds lag een streep
van morgenlicht gespreid over de weiden,
toen wij, te voet en zwijgend, zijde aan zijde,
den landweg gingen langs de heldre beek.
De koelte was om ons als een frisch bad,
ik dacht aan haar, haar stem en haar gezicht en
haar elpen handen, ach, ik was aan 't dichten,
het was de eerste keer, dat ik liefhad.
Daar lag haar huis achter de smalle beek,
het witte huis, omstrengeld door klimrozen,
terzij de prille blos van abrikozen,
de zon rees als een bloem boven de Streek.
O, slaap, o jonglingsslaap vol vrede en hoop,
uit u is het een zegen te ontwaken,
houd de oogen toe, o knaap, want zachte handen raken
langs wang en keel en, streelend, over 't hoofd.
Ik heb u lief gehad, een zomer lang,
ik heb u op mijn armen rondgedragen
door bosch en wei, wij hebben zonder vragen
gedronken van de jeugd. O, uw gezang
| |
| |
uw heldre stem in huis, uw ochtendlied
als aan mijn bed gij d'eerste kus kwaamt brengen,
uw avondlied, wanneer de maan kwam mengen
haar kopren licht met 't zilver van den vliet.
O warm prieel, o schaduw van het woud,
o zoete spijs voor de verheugde zinnen,
hier kon alleen een zuivre jeugd beminnen
hier alleen blonk de zon als louter goud.
Toen kwam het afscheid in den vroegen herfst,
er lagen al wat blaren langs de wegen
en in haar blik viel schaduw van den regen
de dag was vaal gelijk een bloem die sterft.
Vaarwel, vriendin, wij dronken van de jeugd,
ik dronk uw ziel in kleine zoete teugen;
het leven maakt de liefde tot een leugen
en niet de mensch, die boet voor iedre vreugd.
Waar zijt gij thans, vriendin, wie slaapt met u?
Wie plukt de vrucht, die ik niet heb verworven?
Wie zal er weenen, als gij zijt gestorven?
't Geldt niet. Dit uur voel ik mij weer bij u.
|
|