Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 48(1938)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 315] [p. 315] Bij de Emmaüsgangers van Johannes Vermeer door K.H.R. de Josselin de Jong Aan de nagedachtenis van Jo Zwartendijk Toen wij U zagen werd het plots zeer stil, En in ons steeg een diep en groot verwachten, - Het was alsof wij niet meer zelve dachten, Alleen nog werktuig waren van Uw Wil. Wij waren als die beiden aan den disch: Zij g'loofden niet en durfden niet te spreken, - Zij zagen wel Uw Hand het brood hun breken, Doch weten niet welk deel het hunne is.... Slechts zij, die roerloos naar Hem toegewend Wacht op het woord, dat haren dienst zal vragen, Zij kan haar zwaar geheim noode meer dragen, - Hem heeft haar hart van d'eersten stond herkend. Zij wist als kind reeds van Zijn hoog Gebod, En kroont Hem Koning in haar kuische droomen, - Maar als na jaren zij dien Mensch ziet komen, Groet zij geen Koning, doch den Zoon van God. [pagina 316] [p. 316] Hij spreekt - en in de stilte groeit Zijn Woord, Het doet de wanden ver en verder wijken, Het doet het dak tot aan den Hemel reiken, En vraagt niet meer dan zóó te zijn gehoord. Het was ál in de mildheid van Zijn mond, In het erbarmen der geheven handen, Het teeder Licht, waarvan de oogen brandden, En dat de Duisternis gesloten vond.... Wij noch als zij, hielden bereid ons huis, En zagen niet Uw wonen in ons midden, - Want wie zich niet verwond'ren meer noch bidden.. Hun oogen zijn eerst ziende bij het Kruis. Doch één heeft zóó zijn hart voor U bewaard, Dat hij niets wenschte, dan in U te leven, - En toen hij schiep, wat géén ooit was gegeven, Hebt Gij nog éénmaal U door hem geopenbaard. Augustus 1938 Vorige Volgende