| |
| |
| |
De Bosjesmanteekeningen en andere Afrikaansche rotsteekeningen
Door S. Kooijman
DE zoogenaamde Bosjesmanteekeningen in Zuid-Afrika zijn verspreid over nagenoeg het geheele Zuid-Afrikaansche land van de Unie en van Rhodesia. Er is geen streek op aarde die zoo rijk is aan rotsteekeningen en waar deze over een zoo uitgestrekt gebied verspreid voorkomen. Zij worden aangetroffen van de Kaap tot aan de Zambesi, van de kust van Zuid-West-Afrika tot aan de Oostgrens van Zuid-Rhodesia en tot aan de Oosthellingen van het Drakengebergte. Als rotsteekeningen zijn zij, wat hun verspreidingsgebied aangaat, natuurlijk gebonden aan een rotsachtig, geaccidenteerd landschap. Zoo komen dan ook in het enorme zandgebied dat zich uitstrekt van de Maloporivier tot aan Zuid-Rhodesië en waarvan een gedeelte de Kalahari genoemd wordt, geen teekeningen voor. Maar in de overige gebieden van het Zuid-Afrikaansche land worden rotsteekeningen op de daarvoor geschikte plaatsen in enorme hoeveelheden aangetroffen. Elk jaar worden nieuwe vondsten gemeld en waarschijnlijk zal men tenslotte overal waar in Zuid-Afrika daarvoor geschikte holen en rotsformaties voorkomen, sporen van rotsteekeningen ontdekken.
Na deze korte schets van de geografische verspreiding van de Zuid-Afrikaansche Bosjesmanteekeningen, noem ik, alvorens over te gaan tot de behandeling van oorsprong, wezen en beteekenis van deze afbeeldingen, eenige typische producten van de Bosjesmankunst, die volgens onze Europeesche begrippen boven het algemeene peil uitsteken of om andere redenen belangwekkend zijn: de figuren 1, 2, 3 en 4.
Fig. 2, de afbeelding van twee antilopen van een groote realistische schoonheid, een copie uit het schitterend geïllustreerde werk van H. Obermaier en H. Kühn - ‘Buschmannkunst, Felsmalereien aus Südwestafrika’ - wordt door Kühn geroemd als de hoogste prestatie van de Bosjesmankunst.
De afbeelding van de dansende, gemaskerde menschen van fig. 1 is naar alle waarschijnlijkheid een voorstelling met een aan onze denkwereld geheel vreemde, magische beteekenis, waarop ik in den loop van dit artikel zal terugkomen.
De merkwaardige voorstelling van fig. 3 en 4 - een gevecht tusschen Bosjesmannen en Zoeloes, terwijl andere Bosjesmannen het vee van de negers
| |
| |
wegdrijven - is een teekening, die van vrij recenten datum moet zijn en die waarschijnlijk dateert van de invasie van Zoeloestammen uit het Noorden in het gebied der Bosjesmannen, die plaats had in de twintiger jaren van de vorige eeuw.
De belangrijkste vragen die bij de beschouwing en de bestudeering van de Bosjesmanteekeningen als van zelf rijzen en die de verschillende ethnologen vaak op geheel verschillende wijzen beantwoord hebben, zijn wel de volgende:
Wie waren de vervaardigers van deze teekeningen?
Wat is er bekend van oorsprongsgebied en verspreiding van de cultuur waaruit deze kunstuitingen voortkomen?
Bestaat er gelijkenis of overeenstemming van de Bosjesmanteekeningen van Zuid-Afrika met de andere op rotsen en steenen voorkomende afbeeldingen van het zwarte werelddeel en met die van Zuid-West Europa - Spanje en Zuid-Frankrijk?
Indien dit zoo is, wat mag hieruit dan worden geconcludeerd?
Waarom hebben menschen deze teekeningen gemaakt, wat is dus de eigenlijke beteekenis, de ware zin van de rotsteekeningen?
Aangaande de vraag naar het ras van de vervaardigers van de Zuid-Afrikaansche rotsteekeningen meenden sommige schrijvers over dit onderwerp te moeten ontkennen dat de Bosjesmannen als zoodanig in aanmerking zouden kunnen komen. Hun redeneering is dan dat de Zuid-Afrikaansche rotsteekeningen niet aan de Bosjesmannen kunnen worden toegeschreven, aangezien de tegenwoordige primitieve materieele cultuur van dit volkje in geen verhouding staat tot de bewonderenswaardige kunstprestaties gevonden in de vroeger door hen bewoonde gebieden. Hiertegen is echter in de eerste plaats aan te voeren dat de Bosjesmannen aanvankelijk hoogstwaarschijnlijk de eenige bewoners van Zuid-Afrika waren totdat zij door de van het Noorden uit opdringende Bantoes en de van het Zuiden uit opdringende blanke kolonisten werden teruggedrongen naar de onvruchtbare zandgebieden van de Kalahari.
Voordat deze verdringing plaats had zal hun materieele cultuurpeil waarschijnlijk belangrijk hooger hebben gelegen dan tegenwoordig het geval is en hiermee kan samengegaan zijn een hooger geestelijk cultuurniveau dat zich dan geuit zou hebben in belangrijke artistieke prestaties: de rotsteekeningen. Maar veel belangrijker als argument tegen deze redeneering is wel het feit, dat een zeer lage materieele cultuurtoestand van een volk hoogstaande artistieke prestaties van deze groep niet buitensluit, hetgeen ons gebleken is nadat wij bekend werden met de diluviale kunst van Europa.
Er is dan ook alle reden om aan te nemen dat het dwerg volk der Bosjesmannen, nomadiseerende jagers en verzamelaars, deel hebben gehad aan de vervaardiging van deze teekeningen.
| |
| |
bosjesmanteekeningen zuid west afrika
afb. i, gemaskerde dansers onder: afb. 2, twee antilopen
| |
[pagina XXXVI]
[p. XXXVI] | |
afb. 3, bosjesm anteekening zuid afrika (oranje vrijstaat)
veediefstal door bosjesmannen
| |
| |
Nog andere argumenten pleiten sterk voor de Bosjesmannen als vervaardigers van het althans meer recente deel van de Zuid-Afrikaansche rotsteekeningen. In de eerste plaats het feit dat sommige van de eerste Europeesche reizigers de Bosjesmannen met het teekenwerk hebben bezig gezien, verder dat de Bosjesmannen zelf van de beteekenis van ‘hun teekeningen’ de teekeningen van ‘hun volk’, zooals zij ze noemden, uitleggingen gaven. Een wetenschappelijk onderzoeker meldt zelfs dat bij het zien van de copieën van eenige rotst eekeningen een oude Bosjesman vrouw werd geïnspireerd tot dansen en zingen! Een laatste krachtig argument is dat bij de beschouwing van de menschelijke afbeeldingen van de Bosjesmanteekeningen bij verschillende van de weergegeven figuren de raskenmerken van de Bosjesmannen - vooral de abnormale verdikking van het zitvlak als gevolg van vet vorming - opvallen. Dit is echter alleen het geval bij die menschelijke figuren die eenigszins naturalistisch zijn, wat in de Bosjesmankunst betrekkelijk weinig voorkomt. Treffend is namelijk over het algemeen het verschil tusschen de vaak zeer naturalistische dierenfiguren en de volkomen onnatuurlijke, vreemde afbeelding van menschen.
Als we de Bosjesmanteekeningen vergelijken met de andere Afrikaansche en de Zuid-Europeesche rotsteekeningen, dan valt allereerst op de treffende overeenkomst tusschen de Bosjesmanteekeningen en de Oost-Spaansche rotsteekeningen uit den ijstijd. De gelijkenis tusschen deze twee stijlen is zoo groot dat men de Spaansche afbeeldingen voor copieën van de Bosjesmankunst zou kunnen houden, als men namelijk niet zou letten op de Europeesche herkomst van de afgebeelde diersoorten. Ter illustratie geef ik hierbij (Afb. pag. 162) uit het prachtige werk van L. Frobenius - ‘Kulturgeschichte Afrikas’ - een aantal voorbeelden zoowel van de Zuid-Afrikaansche als van de Oost-Spaansche groep van rotsteekeningen die onderling wel een buitengewoon treffende gelijkenis vertoonen. Behalve de afbeeldingen van den Oost-Spaanschen stijl vond men ook in Centraal- en Noord-Afrika rotsteekeningen die meer of minder sterk gelijken op de afbeeldingen der Bosjesmannen. Zoo werden in de omgeving van het Tanganyika-meer prachtige reproducties van giraffen, antilopen en menschen gevonden die sterk aan Zuid-Afrikaansche afbeeldingen herinneren.
In de oase Ouénat, op de grens van Egypte, de Anglo-Egyptische Soedan en Libyë, zijn rotswanden aangetroffen die geheel overdekt zijn met naturalistische graveeringen en schilderingen: afbeeldingen van menschen, leeuwen, giraffen, gazellen en struisen. Wat deze voorstellingen aangaat zouden we bijna kunnen spreken van een absolute overeenstemming met de uitingen van de Bosjesmankunst.
Ook de oudste lagen van teekeningen in de grot van In-Ezzan, vlak ten Westen van de Westgrens van Tripolis-Fezzan - primitieve menschelijke
| |
| |
figuren en diervoorstellingen in wit en rood -, vertoonen een sterke overeenkomst zoowel met de Zuid-Afrikaansche Bosjesmanteekeningen als met de diluviale rotsteekeningen van Oost-Spanje.
de tegenstelling
Werkelijk verschillend van den stijl der genoemde afbeeldingen - n.1. die der Bosjesmannen, de Oost-Spaansche en de andere over het zwarte werelddeel verspreide - zijn de rotsteekeningen uit het Sahara-Atlas gebied. De voorstellingen uit deze streek zijn veel stijver dan de Bosjesmanteekeningen die één en al leven en beweging zijn. Van een nauwe samenhang tusschen de Bosjesmanstijlen en den stijl der afbeeldingen uit Klein-Afrika - het Sahara-Atlas gebied - kan dan ook geen sprake zijn. Eerder zou men hier te doen hebben met Libysche invloeden, waarvoor dan zou pleiten de veelvuldige voorstelling van de ram met de schijf tusschen de horens (fig. 5), zoowel hier - Klein-Afrika - als in Egypte voorkomend, hetgeen zou samenhangen met een rammencultus, die zich van Libyë uit zoowel naar het Westen - Klein-Afrika - als naar het Oosten - Egypte - zou hebben verbreid. Immers vele van deze Klein-Afrikaansche teekeningen hebben een uitgesproken religieuse beteekenis. Voor de afbeelding van de buffel in fig. 6 zijn biddende menschen-figuren afgebeeld.
Hoe is nu, afgezien van de afbeeldingen uit het Sahara-Atlas gebied, de treffende overeenkomst van de Zuid-Afrikaansche met de andere tot nu toe bekende Afrikaansche en Oost-Spaansche rotsteekeningen te verklaren?
In mijn poging tot beantwoording van deze vraag wil ik beginnen twee onderling verschillende hypothesen tegenover elkaar te stellen.
Als eerste noem ik die van Obermaier.
| |
| |
Prof. Obermaier verklaart het ontstaan van de zeer sterk met elkaar overeenstemmende rotsteekeningen van Zuid-Afrika en Oost-Spanje uit een vergaande analogie in materieele cultuur, in sociale organisatie, maar ook in denkwijze van de diluviale holbewoners van Europa en de Bosjesmannen van de zestiende en zeventiende eeuw. (Want juist in dezen tijd - de periode van de eerste ontmoeting van de Bosjesmannen met de blanke kolonisten - zou volgens hem het hoogtepunt van de Bosjesman cultuur en daarmee van hun artistieke prestaties vallen). Zoowel in het leven van den Europeesche jager-holbewoner van den ijstijd - den schepper van de diluviale rotsteekeningen in Spanje - als in dat van de Bosjesman van de zestiende, zeventiende eeuw zouden niet alleen dezelfde materieele en economische voorwaarden, maar ook dezelfde sociale, ethische en artistieke elementen bestaan. Als nomadiseerende jagers, levend in het steenen tijdperk, zouden beide groepen als het ware dezelfde geestelijke ‘instelling’ hebben, hun beider kunst zou het product zijn van een in wezen identiek artistiek voelen en beleven.
Sterk verschillend van de meening van Obermaier, die dus een spontane ontstaanswijze van gelijke cultuurelementen bij verschillende volken aanneemt, is de hypothese van den beroemden Afrika-onderzoeker L. Frobenius, die in zijn door mij reeds genoemd werk - ‘Kulturgeschichte Afrikas’ - de theorie geeft en uitwerkt van een verspreiding van een ‘rotsteekeningencultuur’ van Europa uit tot aan Afrika's zuidpunt in de periode van de diluviale vergletschering van Europa - een theorie, bekoorlijk door haar grootschheid van opzet en tegelijkertijd, naar het mij voorkomt althans, waarschijnlijker dan de hypothese van Obermaier die zelfs de de meest treffende overeenkomst vertoonende en nagenoeg volkomen gelijke rotsteekeningen in Oostelijk Spanje en Zuid-Afrika alleen wil verklaren uit een analogie in materieele cultuur, sociale organisatie en mentaliteit.
De afbeeldingen op pag. 162 geven de sprekende gelijkenis tusschen de Zuid-Afrikaansche en de Spaansche rotsteekenstijlen, die door Frobenius alleen door cultuuroverdracht verklaard wordt, ofschoon hij niets zegt van de wijze waarop of het ras waarmee die cultuuroverdracht plaats had. Hij geeft alleen als zijn meening dat de rotsteekenkunst, die in West-Europa met de ijstijd verdwenen is, in Afrika doorgedrongen is tot aan de Kaap. Een oerbevolking van Bosjesmannen die zich van Europa uit over geheel Afrika zou hebben verspreid, overal rotsteekeningen aanbrengend en aldus deze cultuur verbreidend, wordt door Frobenius niet aangenomen. Immers de Bosjesmannen zijn volgens hem alleen de vervaardigers van de bovenste, de jongste lagen van afbeeldingen en alleen de voortzetters van een cultuur, die door een onbekend ras of onbekende rassen op onbekende wijze van het Noorden uit Zuid-Afrika bereikt heeft.
Wel lijkt mij de hypothese van Frobenius waarschijnlijker dan die van Obermaier, maar de gronden waarop zij is opgebouwd zijn nog te zwak -
| |
| |
vooral is mijn bezwaar het ontbreken van gegevens omtrent het cultuur-overdragende ras en de wijze van cultuuroverdracht - om haar zonder meer te kunnen aanvaarden.
Gaan we nu nog na de theorieën over de zin en de beteekenis van de Bosjesmankunst. De meeningen hierover zijn zeer uiteenloopend. Sommige onderzoekers kennen aan de Bosjesmanteekeningen uitsluitend een zuiver historische beteekenis toe. De afbeeldingen zouden dan de meest primitieve verhalende voorstellingen zijn en een functie vervullen analoog met die van het schrift bij ons.
Anderen daarentegen beschouwen de Bosjesmankunst in haar geheel als kunst bedreven om de kunst alleen; haar producten zouden zijn voortgekomen uit de scheppingsdrang van den kunstenaar.
Een dergelijke beoordeeling draagt het kenmerk van oppervlakkigheid en eenzijdigheid en houdt geen rekening met het feit dat wij er ons voor moeten hoeden om te denken dat aan alle rotsteekeningen dezelfde motieven en bedoelingen ten grondslag liggen als aan onze huidige Europeesche kunstproducten.
Het is voor ons uiterst moeilijk om iets te weten te komen van de mentaliteit van de vervaardigers dezer rotsteekeningen en de beweegredenen die hen tot het maken van deze afbeeldingen drongen.
Er zijn ethnologen die, voor zichzelf overtuigd van een voor ons totaal onbegrijpelijke geesteshouding bij de vervaardigers, aan alle Bosjesmanteekeningen een sterk magische beteekenis toekennen. Wat enkele dezer afbeeldingen aangaat lijkt mij deze opvatting juist: fig. 1 b.v. geeft een voorstelling van menschen die dierenmaskers dragen. De meest aannemelijke verklaring van deze afbeelding is de volgende: door de handelingen die deze als dieren vermomde menschen uitvoeren oefenen zij een magischen invloed uit op de door hen voorgestelde dieren, die veelal jachtdieren zijn. Men kan zich dan bijvoorbeeld door die handelingen, die veelal een betoovering van het jachtdier beoogen, verzekeren van een gunstige jacht. Dergelijke magische denkbeelden worden bij nu nog levende primitieve volken veelvuldig aangetroffen.
Ofschoon we dus van sommige Bosjesmanteekeningen met groote waarschijnlijkheid kunnen aannemen dat zij een magische beteekenis hebben, is het m.i. zeer eenzijdig en bovendien niet verantwoord voor de geheele rotsteekenkunst der Bosjesmannen deze magische beteekenis aan te nemen.
Immers deze primitieven waren menschen en als menschen zullen zij zich wel eens verveeld hebben en in hun verveling een figuur op een rots gekrast hebben, of zij zullen misschien gegrepen zijn door iets schoons en getracht hebben dit schoone door een naturalistische voorstelling zoo dicht mogelijk te benaderen (fig. 2 lijkt mij hiervan een sprekend voorbeeld), of zij zullen wellicht een gebeurtenis hebben meegemaakt, zóó belangrijk en een zóó
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
afb. 4, bosjesmanteekening zuid afrika (oranje vrijstaat)
bosjesmannen in gevecht met achter-volgende gewapende bantoenegeks
| |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
rotsteekeningen (sahara - atlasgeeergte)
afb. 5, ram met schijf tusschen de horens
afb. 6, buffels met biddende menschenfiguur
| |
| |
grooten indruk makend, dat zij haar met hun primitieve maar van vitaliteit tintelende figuren móésten navertellen (fig. 3 en 4), of zij zullen hun woonplaatsen hebben willen versieren en opvroorijken, of.... enfin, vult u maar in. Nogmaals: de Bosjesman was een mensch en niets menschelijks was hem vreemd.
Een conclusie over het wezen en de beteekenis van de beeldende kunst der Bosjesmannen, algemeen geldend voor het geheele gebied dier kunst, is dus volgens mij niet te trekken. De kunst leefde in het volk en werd beoefend door een aantal individuen die natuurlijk wat hun artistieken aanleg betreft sterk verschilden, maar die ook als menschen van verschillende geestelijke geaardheid, onmogelijk zonder uitzondering afbeeldingen konden maken die alle een gelijke geestelijke ‘instelling’ - zij het de historische, de zuiver artistieke of de magische - van de vervaardigers veronderstellen.
| |
Geraadpleegde litteratuur
H. Breuil, The Palaeolithic Art of North-Eastern Spain, and the Art of the Bushman: A. Comparison (Man, A raonthly record of anthropological science, Oct. 1930; p. 149-151). |
A.T. Culwick, Some Rock-paintings in Central Tanganyika (The Journal of the Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland, Jan. - June, 1931; p. 443-455). |
G.B.M. Flamand, Les pierres écrites (Hadjrat-Mektoubat). Gravures et Inscriptions rupestres du Nord-africain, 1921. |
L. Frobenius, Kulturgeschichte Afrikas, 1933. |
L. Frobenius, Die Expedition von 1928-1930. (Mitteilungen des Forschungsinstituts für Kulturmorphologie, Mai 1930). |
L. Frobenius/H. Obermaier, Hadschra Maktuba, Urzeitliche Felsbilder Kleinafrikas, 1925 (Veröffentlichung des Forschungsinstituts für Kulturmorphologie). |
A.M. Hassanan Bey, From Kufra to Darfur (The Geographical Journal, Nov. 1924; p. 353-366). |
F. von Luschan, Buschmann-Einritzungen auf Strausseneier (Zeitschrift für Ethnologie, 1923; p. 31-40). |
O. Moszeik, Die Malereien der Buschmänner in Südafrika. (Internationales Archiv für Ethnographie, Vol. XVIII, 1908). |
T.A.M. Nash, Note on the discovery of some rock-paintings near Kondoa Irangi in Tanganyika Territory (The Journal of the Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland, Jan. - June 1929; p. 199-206). |
H. Obermaier/H. Kühn, Buschmannkunst, Felsmalereien aus Südwestafrika, 1930. |
H. Obermaier, Urgeschichte der Menschheit, 1931. |
A. Schutz, Beitrag zur Analyse südafrikanischer Felsbilder (Beiblatt II zu den Mitteliungen des Forschungsinstituts für Kulturmorphologie, 1932-1933). |
G.W. Stow, The Native Races of South Africa, 1905. |
G.W. Stow/D.F. Bleek, Rock-paintings in South Africa from parts of the Eastern Province and Orange Free State, 1930. |
|
|