Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 48(1938)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 357] [p. 357] Aan een uitvoerend kunstenaar Door Hermance Farensbach In memoriam Ludwig Wüllner Hij heeft een ‘kop’, zijn haar is wit, zijn hart gekloofd tot op de pit. De vrouwen dringen om hem saam: Hij is een man van groote faam. Zijn hand zet achteloos zijn naam op een program, op een portret.... 's Nachts ligt hij slapeloos in bed, - en voelt zijn hart zóo klein en bloot in dë omklemming van den Dood.... [pagina 358] [p. 358] En 's morgens vroeg gaat het weer vóórt.... Veel passagiers van oord tot oord: Elk heeft zijn plaats, waar hij behoort. Maar hij zit eenzaam in den trein der dwazen, die verzaligd zijn.... Daar verweg hangt een gulden schijn, die wijkt.... en wijkt...., maar die hem trekt. Er is iets diep in hem gewekt, dat hunkert naar het hoogste goed.... Hij heeft den bitter-wreeden moed te snijden áf ál wat hem bindt: Daar is iets, dat hij dieper mint, waarnaar hij haakt gelijk een kind, dat men een sprookje heeft verteld.... De wereld heeft hem steeds gekweld - maar in het wonder van dien schijn daar ver, moét men gelukkig zijn.... daar ver, daar rijpt men langzaam heen, door wijde vlakten, - en alleen met wanhoop, wind en duisternis.... Zóo leert een mensch wat leven is. Zóo reist een man de jaren door, bezittend, wat hij steeds verloor, God en den waanzin op het spoor! Vorige Volgende