Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 48(1938)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 344] [p. 344] Eens dichters eenzaamheid Door J.D. Bierens de Haan Nu is in mijn vertrek terug gekomen, mijn Eenzaamheid, en de eigen avondlamp doet teere schijnsels langs mijn handen stroomen, waar 'k aan mijn tafel neerzit, en mijn droomen glijden doorheen dit stille kamp. En 'k vind mijzelf verzonken in gedachten, en zie, zooals een milde sneeuw zich legt op 't akkerveld in maanbeglansde nachten, een stilte nederdalen, die haar zachte befloersingen aan alle dingen hecht. Daarbuiten gaan door leege straat de schreden der enkelen, die langs de huizenrij in trage of sneller maatgang treden. Hun lichte voetstap is nu weer voorbij, en elk geluid zinkt weg in het verleden. Daar naderen opeens mijn droomfiguren, geborenen van kort of lang geleen; zij treden aan als zwijgende geburen, glijdend geruisloos langs mij heen, dolende geesten dezer avonduren. [pagina 345] [p. 345] Zij treden zacht om niet de rust te storen van mijn bezinnen, vragend of ik hen terugvind in mijn denken; zij geboren uit mijn gedacht' die 'k aan 't gelaat herken - en wagen zich in 't licht der lamp naar voren. Hoe heb ik deze in lange niet, en dezen die naast haar aantreedt, in nog langer tijd niet meer herdacht! en komen zij verrezen uit mijn gepeinze' om mijn gezel te wezen, genooten mijner eenzaamheid? Daar zijn bevriende' uit vroege en later dagen, elders wellicht hun eigen werklijkheid belevend, maar ik zie ze voor mij dagen, vertrouwde gasten van mijn welbehagen, hier waar mijn lamp haar stille schemers spreidt. Staat nu rondom mij minnende gelaten, bewoners van mijn hart, die tot mij zijt genaderd in deez' vrede, en die de baten van mijn verstild geluk in deze late uur deelt met mij, vrienden der eenzaamheid. [pagina 346] [p. 346] Dit is mijn schoone weelde, dit mijn eigen geluk, dit toeven in herinnering, waar in het zwevend lamplicht mensch en ding met mij verblijven in verzadigd zwijgen, tezaam getreden in mijn tooverkring. - Nu daalt een sluimer, die mijn wezen zegent ook op de dingen neer. De geestenrij, in tragen optocht langs mij heenbewegend, en die met lichten groet mijn groet bejegent, wenkt mij ten afscheid toe, en trekt voorbij. Zoo gaat dan henen luchtige gespelen; ik opende u mijn deur ten avondtijd om met mij in dit zoet verzaam te deelen, maar voor mijn stilte zijt gij toch te velen - Blijf gij met mij alleen mijn goede Eenzaamheid! Vorige Volgende