Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 48
(1938)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 249]
| |
Reisnotities van een architectGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 250]
| |
godsdienstbezieling moeten deze Christenen toenmaals bezeten hebben, om tot dien euvelen moed te kunnen komen. Want er is veel verwoest: hoe prachtig moet het geweest zijn om van uit het schemerig duister door het ongestoorde rhythme der duizend kolommen naar het even rhythmisch beboomde patio onbelemmerd te kunnen zien. In plaats daarvan nu de dichtgemetselde noordwand, de gedeeltelijk gedichte rondgaande galerijen en de vette zelfvoldane protstoren. Wat er overbleef, is nog sprookjesachtig, al kan ik maar niet gelooven dat het ordinaire, felle rood-wit op de hoefijzerbogen authentiek is. Dat zal ook wel een wanbegrip zijn; achter bij de Mihrab zijn nog sporen van juist open gehakte reliefs te zien, die een allerteerst rozig gesteente toonen, wat mij de oorsprong lijkt van die spoorboomendecoratie. Ook in stede van de beschilderde balken van het plafond, heeft men later de logge kruis- en tongewelven aangebracht. Eén ding heeft men toegevoegd dat ik onomwonden zeer prachtig vind, en dat is de heerlijkste Barokke deuromlijsting die ik ooit gezien heb; namelijk die, aan de in de noord-oostelijke moskeewand, tot de patio toegang gevende poort. In de stad zelf heeft men ook tergend huisgehouden, breede boulevards gemaakt waar het om dol te worden is van de hitte. Op mijn reis heb ik tallooze en tallooze verwoeste kerken, kloosters of andere kerkelijke gebouwen gezien, domweg onbeheerscht vernield. Waarom is deze hartstocht niet gebruikt om het ‘christelijke’ gezwel uit Cordoba's moskee te snijden! Alcala is heerlijk gelegen, een schoone rivier, omboscht en op de stroomversnellingen bezet met paren korenmolens, deels Romeinsch, deels Moorsch. In Alcala heb ik het bouw-handwerk, zooals dat al eeuwen en eeuwen geschiedt, goed kunnen bestudeeren. Daarbij komt dat men juist in deze streken een sterk kalkhoudende aarde vindt, een gele aarde, de albero. Wanneer men een huis wil bouwen, graaft men een kuil, of b.v. de waterput en de uitgeschepte aarde wordt tusschen een verschuifbare bekisting, met wat aarde, tot wanden gestampt. Een eeuwen-oude betonconstructie dus, waarmede b.v, ook het Moorsche Castillo gemaakt is. De gaten | |
[pagina 251]
| |
voor de kortelingen blijven gespaard, en de gaten voor de ramen worden later ingehakt. Het materiaal wordt in de loop der jaren steeds harder, en is men welgesteld, dan pleistert men het af, later. Niet minder interessant is de constructie van de vlakke daken, dit heerlijke bezit van het Zuiden. Men slaat zeer lichte gewelfjes van steenen op z'n plat, met gips aan elkaar geplakt, volgens de reeds besproken werkwijze, tusschen de zorgvuldig met cement bestreken profielijzers (of houten sparren). Tusschen de profielijzers raseert men dan de boogjes tot een plat vlak aan, met beton, of de gele kalkhoudende aarde, het albero, waarop dan nog een dunne laag sintels, vroeger agave bladeren, komt. Vervolgens komt een z.g. verloren vloer van gewone baksteen: de soleria perdida, die met cement wordt gemaakt, en die samen met nog een lichte vulling van kalkhoudende aarde, de albero, plus een kleine kalktoevoeging, het niet geringe afschot voor het plat moet geven. En daarna volgt de loopvloer, van min of meer goede en mooie steen, de z.g. geraspte steenen, pas op elkaar geraspt met kalk gemetseld en met kalk afgevoegd. Deze vlakke daken de ‘azotea's’ zijn dus vrij dik en nogal bewerkelijk, maar zijn dan ook volkomen bestand tegen de tropische regens en de ontzettende zon. Half Juni ben ik van Sevilla vertrokken. Cadix, nauw, benauwend met z'n drie meter breede straten, reden waarom ieder huis zijn uitzichttorentje heeft, gelegen op een schiereiland, in zee, als Siracusa, maar lang niet zoo mooi. Wit en oostersch, en vol oude forten. Het is zoo dikwijls belegerd, dat er vrijwel geen oude monumenten meer over bleven. | |
[pagina 252]
| |
Langs enorme pyramiden van zout, langs reusachtige wijngaarden, de beroemde Sherrywijnen van Jerez, langs Veger: en dan plotseling Afrika, zoo klaar duidelijk, dat ik mijn oogen niet vertrouw. Het is prachtig aan de straat van Gibraltar, te Tarifa, waar men beurtelings in de Middellandsche Zee of in de Atlantische Oceaan kan zwemmen. Waar voortdurend de schepen aller heeren landen passeeren.
het einde van spanje
22 Juni ben ik van Algeciras naar Ceuta, Afrika, overgestoken, de reis vervolgend door Marokko, Algerije en Tunesië.Ga naar voetnoot1)
Daar leeft toch iets in de Grieksche kunst, dat de Romeinen niet meer hadden, iets van een levende kracht zonder weerga! Bij de Romeinen is dat al verstard. Er zijn echter heerlijke Romeinsche mozaïeken, en trotsche vrije beeldhouwwerken en kostbaar edelsmidswerk (het gaat over het Bardomuseum in Tunis). In de Arabische afdeeling ziet men min of meer interessante kunstnijverheid, maar ik ben nog niet erg dol op al die versierde dolken en zadels, lappen en potten. Het paleis zelf naast het museum, waar men in ieder vertrek door een honingzoete tulband wordt rondgeleid, die in onbegrijpelijk Fransch al die zielige Versailles - naglans, die hier al heelemaal niet thuis hoort, bezingt, en die zich dan plotseling bij de deur tot een onbeschaamde fooienjager transformeert, met dat paleis is men bekocht. Dit neemt niet weg dat de volken der verre reisbureaux binnenvloeien, op zoek naar het beloofde land der reisprospecti. Carthago.... Luidruchtige badende dagjesmenschen en vervelende gidsenjongens, die mij niet intelligent genoeg achten, om in mijn ééntje die steenbrokken te kunnen zien, maken het onmogelijk om eens na te peinzen over dat ontzagwekkende bedrijf der menschenhistorie, dat zich hier eens afspeelde. | |
[pagina 253]
| |
de kust bij carthago
In den schemer wordt het gelukkig stil. Een zachtoogig ezeltje staat, als mijn eenig gezelschap, heerlijk te smullen van ontzettend prikkende, volkomen droge distels (het schijnt er nog keuze in te vinden ook!). De golven slaan regelmatig tegen de oude steenen, de bergen kleuren zich violet, de zee donker groen, en het landschap licht nog even goud op: dan is het tusschen die onvormige steenklompen toch wel erg prachtig en oneindig weidsch. En dat was het 3000 jaar geleden ook wel.
Dan spring ik maar weer op de motor, langs Sousse naar El Djem, waarvan het immense Amphitheater steeds meer domineerend in het kale zacht glooiende land overheerscht, en ten slotte zoo verbijsterend groot voor mij opdoemt, nog gestimuleerd door de armoedige kleine arabische hutjes ervoor, dat ik mij afvraag waar de resten van deze ongetwijfeld zeer groote stad dan verder wel gebleven mogen zijn, want daar is niets verder van over dan wat luttele steenen, en de waarschijnlijk onuitputtelijke voorraad munten en doodenlampjes, die de Arabieren u voor geheele vermogens aanbieden, en bij uitblijvend succes voor 20 sous in uw zak trachten te moffelen. Het is natuurlijk altijd verleidelijk geweest om dergelijke enorme bouwwerken als ‘steengroeve’ te begappen, en wij mogen dit gebrek aan respect | |
[pagina 254]
| |
(ook Michel Angelo plukte van het Colosseum te Rome) niet eens meer verwijtend constateeren, sinds ‘wij’ in de hedendaagsche civilisatie, Spanje's monumenten nog tot puin slaan. Tot mijn ontzetting las ik dat o.a. de prachtige S. Maria del Mar te Barcelona sinds twee weken niet meer bestaat. En zoo, helaas, is El Djem's trotsche Colosseum ook zwaar gehavend. Niettemin bleef er genoeg bewonderenswaardigs aan over, en wanneer ik op vertoon van mijn rijbewijs (men kan toch ook niet eeuwig entree betalen) binnenkom, ben ik direct omringd door den ontzaggelijken onderbouw met wijde gangen en rangen, 'n meesterwerk van ingenieursbouw. De profileering en de halfzuilen, het is alles ornament, maar hoe meesterlijk juist stempelen de schaduwen en verdeelingen van dit ornament het kolossale steenen ingenieurswerk tot architectuur.
kairouan
's Dorps mannelijke helft verpoost zich aan de schaduwzijde van deze toerist-aanbrengende broodwinning, waardoor het uittreden mij niet gemakkelijk wordt. Een vreemd verstrengelde kameelenhorde trekt vieze gezichten tegen mijn motor, en zij heeft gelijk. Doch wanneer ik het wegpuffend spoortreintje eens heb aangekeken, dan stap ik toch maar vergenoegd op mijn lachende motortje, en verbeeld mij overmoedig, dat ik plezier van 'm heb! Sfax, tusschen veel groen, en veel geel-bloeiende cactusvijgen, schilderachtig en veilig beschermd in zijn oude rijk betorende muur, houdt mij niet lang vast. De tijd voor Tripolitania ontbreekt: dus rechts-om-keert, en weer langs El Djem naar Kairouan, dat ineens, tafeitje-dekje, prachtig, blank, bekoepeld op de dorre steppe verschijnt. | |
[pagina 255]
| |
Geen rivier, geen berg, geen bosch, niets schijnt tot de vestiging van deze eens zóó machtige stad, met meer dan 100.000 inwoners, aanleiding te hebben gegeven. Kairouan is één der grootste evenementen van mijn reis geweest. Eenige der prachtigste moskeeën zijn te bezoeken, er is overigens veel moois te zien, het is er erg rustig en de bevolking is van een eigen charmante innemendheid en in geenen deele verfranscht. Van de Sidi Okba, de groote moskee, heb ik haast niet genoeg kunnen krijgen. Zijn doorgaans robuste uiterlijk, nu en dan verfijnd met een poort, een stoep, een reeks contreforten, is van een vermaledijde kracht, werkelijk grandioos! De weidsche marmeren binnenhof, geheel omringd door een dubbelen arkadenrij, is van edele verhoudingen; zonder een bepaald bevoordeelde lange zijde, of een te kort betoonde korte zijde, of een, te dicht, tegen een te open deel, of een spitse, te naaldfijne toren tegen een te vetten romp. Niets van dit alles, dat een zoo vermoeiend verschijnsel is van onze semie-moderne Hollandsche architectuur, niets van die overdrijvings- en sensaties-bouwerij. Rustig, evenwichtig en geestvol! Wanneer ik mijn sloffen aan één der ingangen laat staan, en over de tapijten en matten steeds dieper binnen kom, in een sprookjesachtig woud van de allermooiste antieke zuilen en de allerprachtigst gevarieerde kapiteelen (ze zijn er wel niet eerlijk aangekomen, maar hóe hebben ze het geroofde aangewend), dan beleef ik den droom, dien ik in Cordoba's moskee voorvoelde.
kairouan - bab pjelladin
Hier dat ongeschonden zuilenwoud, dat langzaam naar den hof lichter wordt, en over het stralende marmer tot de zich verjongende, krachtige minaret doet zien. Hier zie ik het zachte rose marmer, dat ééns wel de kleur in Cordoba's geblokte hoefijzerbogen zal geweest zijn, vóór zij poenig rood werden. Hier hangen de niet te tellen olielampen, die de ruimte zeldzaam immaterialiseeren. De mihrab (gebedsnis) onder een zeldzamen koepel, is van Perzischen luister met gouden en veel-kleurige tegels, en de mimbar, de kansel, is één der mooiste meubels, in hout, van Moorsche kunst. Uren lang heb ik op de minaret gezeten, soms schuilend voor de blakerende, heete wind in het muezzin huisje, boven op den omloop, koeterwalend met de jongens die de moskee bewaken, en genietend van het uitzicht over deze superbe Oostersche stad. | |
[pagina 256]
| |
's Avonds dwalend door de meanders der straatjes en steeds nieuwe verrassingen ontdekkend, onder de gezellige leiding van een Limburgschen pastoor, die de uitgestrekte parochie Kairouan beheert. In het uitstekende hotel betrapte ik, door het cliëntèle-boek, Professor Van der Pluym als tapijtenliefhebber. De tapijten zijn dan ook nog steeds prachtig. De moskee der drie poorten, Djamâa Tleta Biban, heeft alleen nog maar een buitenkant: vroeg-moorschen gevel, heerlijk met geornamenteerde platen betegeld. Temidden van de fraaie kerkhoven, zonder dien jankerigen opschik van ‘bij ons’, vindt men de Zaoriia Sidi Sâhab, de zoogenaamde Barbiermoskee, gewijd aan den vriend en barbier van den profeet, een boeiend, omvangrijk complex, in zijn blanke krachtige architectuur, met verschillende mooie binnenhoven, die door de studenten van de aangrenzende medersa's als studieruimten benut worden. In de moskee, bereikbaar door verschillende portalen en hoven, staat het fantastisch versierde graf van Sidi Sâhab. En waar vindt men schooner marabouts, (heiligengraven) dan rondom deze moskee? Zoo boeiend in hun allereenvoudigste gedaante? De Sabel moskee, Djamâa Amor Abeba, met zijn vijf wijde koepels, grootendeels uit den Iaatsten tijd dateerend, kan bewijzen, dat de Mooren in hun architectuur nog zuiver zijn gebleven. Wanneer ik de ronde waterbassins der Aghlabiten bezoek, gebouwd in de 9e eeuw, kan ik niet nalaten om het voorbeeld van de Arabieren te volgen, en eenige verkoeling in het water te zoeken. Maar wanneer ik met veel moeite beneden beland, blijkt het water afschuwelijk drabbig en vies, niet waard om in zulke mooie bassins bewaard te worden. Met weemoed verlaat ik de Heilige stad, er moet eens een eind aan de Afrikaansche reis komen. Ik verblijf nog in Sousse, waarvan het Spaansche Tarifa een zeldzaam gelijkend evenbeeld is, de stad bergt nog eenige merkwaardige moskeëen, vooral de als vuurtoren dienende ronde minarets zijn wel zeer opvallend. Zelfs de Kasba is in Tarifa dezelfde. In Sousse nog een rond waterbassin, precies als dat van Kairouan, dat men hier echter als Phoenicisch betitelde; hetgeen dus niet kan kloppen. Den 13den Augustus scheepte ik mij te Tunis in voor Marsala, om vandaar naar Catania te rijden en weer verder te varen naar Piraeus. |
|