Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 48
(1938)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 23]
| |
Spaansche reisnotities van een architectGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 24]
| |
Tegen einde Januari ben ik per motor van Amsterdam vertrokken en langs de prachtige cathedralen van Amiens en Beauvais naar Parijs gekomen; naar Bordeaux, deels door overstroomde gebieden, Orléans, Blois, Poitiers en Angoulème, stormachtige regendagen, snel invallende duisternis, nat glimmende asfaltslierten, druipende peppels met de mistletoe-proppen: een heel ander beeld, dit landschap, dan zooals ik het reeds kende te midden van bloemen en zon en heerlijke avonden.
Baskische provincies Bordeaux-Biarritz door oneindige dennenwouden, zwaar gehavend door storm en regen. De stammen der dennen waren volgeprikt met busjes, om hars te winnen. En na S. Juan de Luz, modeplaatsje met een modern casino van Mallet Stevens in decoratief cubisme, de Spaansche grens, die ik 6 Februari passeerde en.... de zon. Stralende zon leidde mij binnen, zoodat ik dan ook niet anders geloofde, dan dat het zoo zou blijven en dat het zoo behoorde. Helaas, den volgenden dag zette een meer dan guur en ongeregeld regenweer in. Slechter is het nooit in Spanje geweest dan dit jaar, beklaagde men zich! De prachtige noordkust, slingerend langs het kustgebergte en de felgroene zee genoot ik tot Bilbao, een rustelooze ongeordende stad, hoogst ongemoedelijk gesitueerd in het dal van de Nervion onder de eeuwige smook en mist van de zware industrie, hoogovens en mijnen, voor welke men de beste plaatsen aan zee inruimde. Overigens is de moderne industriebouw in de noordprovincies uitmuntend, zuinig en precies goed, zonder dat ongelukkige sentiment met dikke tranen, dat den industriebouw ten onzent zoo dikwijls verpest, en er een voor den Zondag opgedirkten ‘meneer’ van maakt. Langs den weg zag ik dikwijls uitnemende gewapend beton constructies, ik denk van Duitsche of Fransche aannemers-firma's. Ook de stadswoningbouw toonde zich modern, hoewel dat meestal bij een ruim stratenplan en een gladderen gevel bleef.
Nieuw en Oud-Castilië Dan Burgos, dat ik door een vreeselijken regen, die dagen en dagen aanhield, bereikte door een ruim en glooiend, okerkleurig landschap van onafzienbare verten. De cathedraal van Burgos blijft de vreemdste kerk voor mij, die ik in Spanje zag. Van reusachtige maten, in de meest verwarrende afwisseling van vorm, van niveau, verspringende trapbordessen, een onontwarbaar bosch van exotisch rare boomen, pinakels, torens, het cimborium. Dat lijkt niet gebouwd, niet gestapeld, veel meer grillig gegroeid of gehouwen en weggeslepen uit de rots, waartegen zij nog leunt, en waarop de ruïnes van het kasteel van den Cid nog rusten. Versteend, machtig en prachtig, en voor mijn begrip niet Gothisch. De aan de straat liggende kloostergang, die een verrassenden inkijk in den | |
[pagina 25]
| |
kloosterhof geeft, is met die van de cathedraal van Barcelona de schoonste die ik zag. De ruimtewerking en het licht worden door de dichtgetimmerde bovengalerij wel zeer verknoeid; maar het was koud, vinnig koud, en het geloof schijnt niet meer dat vuur te geven van weleer. Door deze dichtingen, zoowel gemetseld als getimmerd, en door de van buiten afgesloten priesterdiensten van koor en klooster is zeer veel bedorven in Spanje's kerken. Koude, koude en regen, maar een oneindig grootsch landschap, in oker en bruinroode kleuren, waar de wijnstronkjes zwart en rhythmisch lijnen in trokken. Verspreide en beangstigende tafelbergen, Palencia's cathedraal, laat-Gothisch, onvoltooid en van schoone lichte ruimtewerking. Een Hollandsch triptiek, Vlaamsche gobelins. De crypt was interessant door de pas ontdekte West-Gothische overblijfselen van de oudere kerk. De koster wees mij op S. Juan de Baños, op den weg naar Valladolid, Spanje's oudste West-Gothische kerk, 7de eeuw, eenvoudig, onaanzienlijk van buiten maar met zeer fijne detailleering in profielen en kapiteelen. Het landschap is onvergetelijk weidsch, de aarde donkerrood. Ik passeer de eerste holwoningen, een heel termietendorp, rondom overstroomde velden. Valladolid: weer de in deze provincies voorkomende galerijen langs de straten, (zooals b.v. ook in Bologna) weer het met galerijen omzoomde centrum, de plaza, waar de gansche stad elkaar op bepaalde uren al heen en weer drentelend bekijkt; met dit slechte weer weet ik deze droge wandelingen te waardeeren. De renaissance-cathedraal van Juan de Herrera is voor mij direct ‘architectuur’; zeer groot van maten, wat koel in discipline en ordening, maar zeer indrukwekkend in zijn ascetische en mathemathische bewustheid. Merkwaardig zijn de laat-gothische façades van Simon van Keulen voor de S. Pablo en de S. Gregorio, in pathetische, overrijke sierzucht met wapens, bloemen, planten en figuren beladen. Zoo rijk en overvloedig, dat het ook niet verder strekt dan de voorgevel en dan plotseling overgaat in allerakeligste naaktheid, het een noch het ander stimuleerend. Men rekent dat valschelijk onder architectuur. Beter was de eenvoudige S. Benito, met de kolossale opene twee-verdieping hooge torenhal. Verder het geboortehuis van ‘onzen’ Philips. Aan den weg naar Medina del Campo, met de baksteenruïnes van het Castillo de la Mota, dook nog een mooi kasteel op, te Simancas, waar Philips II | |
[pagina 26]
| |
de wijsheid heeft gehad er het ontzaglijke rijke Spaansche kroonarchief te doen bewaren, ver van alle slagvelden en plundering. Over den ouden heirweg Madrid-Coruña, door een steeds woester landschap met pijnen, over Villacastin en dan nóg woester, kaler, onherbergzamer en hooger, steeds hooger en kouder: Avila. Graniet ommuurd, in dezelfde kleur der omliggende bergen, fel besneeuwde toppen van de barre barricade der Sierra de Guadarrama, die ál strenger den horizon afsloot. Prachtige aanblik, deze romaansche stad, het streng en ongenaakbaar omsluitende vierkant van de bekanteelde ommuring met de poorten en torens. De cathedraal, die met zijn apsis in den verdedigingsmuur is opgenomen, sterk en glad, terwijl binnen de dubbele omgang op slanke zuiltjes rust, een krans van kapellen rondom. Bij den hoofdingang verschrikken twee barbaarsche, granieten wildemannen; er steekt toch nog veel heidensch in Spanje, in Zaragoza ook al twee van die geestverdrijvers! Het klooster Santo Tomas uit 1482 bezit drie achter elkaar aan sluitende, twee verdieping hooge kruisgangen en een mooi kerkje. San Vicente, in de 12de eeuw begonnen, is hard gerestaureerd, San Pedro is met zijn rondbogigen portalen veel mooier gebleven. Overigens worden de silhouetten van alle torens eenigszins verzwaard door de enorme nesten, die de ooievaars erbovenop strooiden. Ik begrijp trouwens niet, waarom die beesten zich de reis naar Spanje niet bespaarden, om maar liever bij ons te blijven, want het venijnig gure weer maakte het verblijf hoogst onaangenaam: toch maakte deze stad een trotschen, onverbiddelijken indruk op mij, eenzaam in dit woeste landschap, grootscher dan Carcassone met die vervelende gerestaureerde daakjes van Viollet-le-Duc. Segovia is direct charmanter, liever, met zijn heelemaal niet onvriende- | |
[pagina 27]
| |
lijke Alcasar, zijn stadsgroepeering om de kloof, zeer diep soms, van de Eresma, deels ook met oude muren, die echter soepeler schijnen te omsluiten. Alles domineerend, ieder vér silhouet markeerend, kolossaal vanaf den toren het groote Romeinsche aquaduct, een stuk ingenieurswerk van onverschrokken maten en zelfbewuste soliditeit, soms 28 meter hoog, zonder mortel gestapeld, 800 meter lang, majestueus heenloopend over de kleine huisjes, het pieterig marktgewoel, de kleine menschjes en de duizenden jaren. Een groot voorbeeld voor ons van de Nieuwe Zakelijkheid, die vooral zoo zijn aangewezen op de utiliteit, dit tot architectuur geworden nuttigheidswerk. Het is immer aangrijpend om een nalatenschap van zooveel eeuwen her zoo ongeschonden te aanschouwen. Misschien is de Pont du Gard nog schooner in zijn eenzaam landschap, of de vrijwel onbekende brug van Alcantara, 6-bogig over den Tajo, 58 meter hoog, 188 meter lang, waarvan de schilder Huidekoper mij eenige schetsen toonde. San Martin, San Millan en San Lorenzo zijn mooie romaansche kerkjes met de voor Segovia vooral typische zuilenhallen aan de west- en de twee langs-zijden. Deels dichtgemetseld, deels gelukkig weer vrij gemaakt, geven deze met prachtige kapiteelen getooide kolommetjes aan den verder onopgesmukten baksteenbouw een groote bekoring. Het even buiten de stad liggende tempel-ridder-kerkje Vera Cruz is zeer fraai, vooral ook omdat het belangwekkend interieur met de overwelfde omgang een geheel vormt met den mathematischen 12-zijdigen centraalbouw. El Parral is een zeer vervallen, maar prachtig kloostercomplex. Buiten de stad een prachtige baroc-poort. | |
[pagina 28]
| |
Tenslotte de gelige cathedraal met een wijd trappenbordes, waaruit de 110 meter hooge toren oprijst, één der allerlaatste actes van de Spaansche Gothiek, voornaam en licht van interieur en met een indrukwekkend cimborium. Aansluitend een bepijnboomde kruisgang. In een dichten regen wandelde ik naar La Granja, San Ildefonso, het door Philips V gestichte Spaansche Versailles; aan den voet van de immense Guadarrama-toppen, die met hun sneeuwmassa's de perspectivische werking van de kostbaar aangelegde tuinen, lanen en paden, en de vernuftige waterwerken tot geringen indruk terugbrengen. Het slot is groot maar bevalt mij niet; mij dunkt dat de tuinen in den zomer wel heerlijk zullen zijn, al mist men er ook de genialiteit in van Le Nôtre. Na deze omzwervingen Madrid-waarts, door ijzige koude en een vlijmenden wind, door sneeuwstormen en nevels over de meer dan 1500 meter hoogen pas van de Guadarrama. Door een verlaten, boomlooze en rivierlooze maar zeer weidsche vlakte, en plotseling ligt daar de hoofdstad van Spanje, even ongemotiveerd en onverwacht als Rome, alleen.... niet zoo prachtig. Dit bijna geografische middelpunt werd tot middenpunt van het spoorwegnet genomen en is daarna pas uitgedijd en groot geworden. Madrid heeft geen zonnige jeugd en geen dadenvolle jongemannenleeftijd gekend en was er het Prado niet, een ééndaagsch bezoek zou voldoende zijn. Vanuit Madrid bezocht ik Toledo en Aranjuez gedurende zes dagen. Het is einde Februari: meestal is het zeer koud en guur, met onophoudelijke regens en dan is het onherbergzaam in Spanje. Men is niet ingericht op koude, wanneer het drie dagen zoo guur regent, is iedere Spanjaard ziek, dan loopt alles zielig in elkaar gedoken als kippen met ingetrokken kop, dan zingt en praat men niet. Men plaatst onder de tafeltjes potten met gloeiende houtskool en dat is een walmende sensatie! De verwarming is altijd stuk, of is even warm op het moment dat de reizigers verwacht worden, ‘warm water’ stáát slechts op de linkerkraan, en het electrisch licht brandt en knippert op halve kracht. Alles staat blank om Toledo, en men schuift daarom alle optredende ongenoegens op rekening van de overstroomingen. (Zooals de eigenbouwer in Amsterdam bij een niet functioneerende W.C. de schuld op de schoonheidscommissie schuift tegenover zijn huurders). Soms schijnt de zon en blauwt de hemel echter, zoodat ik versteld sta van dat alles doordringende licht. Het zich 't eerst aankondigende Alcazar, nog grooter en barscher uitstekend boven de kringelende Moorsche straatjes, stijgend, dalend, onontwarbaar, is niet te bezoeken, (Het wordt als officiersschool gebruikt). Het is vooral de rivier met zijn prachtige bruggen: de hoogbogige Puente de Alcantara (dwaze naam)Ga naar voetnoot1)) en de Puente de S. Martin. De woeste rumoerende | |
[pagina 29]
| |
Tajo sprong wild tegen de pijlers der paraboolvormige bogen. Rondom de stad en vanaf de omliggende bergen is Toledo vooral schoon: de diepe Tajokloof met de bruggen, omknellend de daar niet buiten komende stad, en dan plotseling de kloof die zich uitvouwt tot de weidsche Vega, het vruchtbare dal der Tajo, dat ik later volgde tot Aranjuez. Hier worden de vensters klein, de huizen keeren zich in, richten zich naar binnen, het interieur schikt zich om het patio, het wordt mij vreemd te moede, hier beginnen de Mooren, de hoefijzerboog, de echte, niet meer die smakeloos geïmiteerde burgermansmaneschijnbogen, waar Spanje ook vol van zit. Hier begint ons gedroomde Spanje, en helaas zoo duidelijk, dat de stad haast ondragelijk is door het toerisme. De Gothische cathedraal is, als plastiek, onvindbaar tusschen de kronkelstraatjes verborgen, alleen aan een scheef pleintje toont hij zijn voorgevel; vanuit de kloostergang ontwaart men ook iets van z'n vormen. In 't interieur geven de hooge gewelven en de bundelpijlers een sterken indruk, verlevendigd door de kleurige ruiten van 15de eeuwsche Hollanders. Onnoemelijk vele kunstvoorwerpen en plastieken, waaronder van vele niet-Spanjaarden sieren het innerlijk. Niet bepaald onvindbaar is de merkwaardige 14 meter hooge Christobalon, geschilderd op den wand van het dwarsschip. Santa Maria la Blanca, voormalige synagoge uit de 12de eeuw, heeft mij zeer bekoord, haar vijf-schepig interieur met de blanke kolommen en de rijke kapiteelen, die de hoefijzerbogen met de prachtige friesen erboven dragen. Ook de Sinagoga del transito, prachtig het sobere, vierkante, zich prachtig verhoudende interieur, waarin de ineens zeer verfijnde achterwand en friezen, in gipsplaten gedrukte motieven van arabesken en Hebreeuwsche letters, fijntjes rose en groen getint. Nog een ander klein moskeetje, bijna van West-Gothische architectuur, is de eenvoudige Santo Cristo de la Luz. S. Juan de los Reyes (de Katholieken) uit de 15de eeuw is mij te triumfantelijk, met de overdadige, uitbundige sculptuur. Alles scheurde trouwens op schrikbarende wijze en de heele kerk stond vol met steigers (wat niet belette dat men rustig 2 pesetas entree rekende). Verder bezocht ik nog de hospitalen S. Juan Bautista met een door een | |
[pagina 30]
| |
tweeverdieping hooge colonade in tweëen verdeelde patio (binnen een mooie apotheek met gezellige oude potjes en kastjes) en Santa Cruz de Mendoza, met een pittoresken voorgevel en een interieur dat verbouwd werd. Santo Tomé, een vroegere moskee, met een prachtig mudejar-torentje en een beroemde Greco (er hangt natuurlijk een dik gordijn voor, dat slechts wijkt voor een peseta). Natuurlijk het Grecohuis en museum, waar ik maar weinig aandacht voor kon vinden (barbaar die ik ben). Aan de prachtig kronkelende Tajo, die ik van Toledo volgde over een fantastisch slechten weg, ligt het koninklijk paleis met z'n beroemde tuinen, Aranjuez: grootendeels was het bezoek aan de tuinen en de dépendances onmogelijk door de overstrooming. Zoowel het paleis, als het casa del Labrador getuigen in hun inrichting nu niet juist van den hoogen smaak der vroegere bewoners; een pompeuze, weinig nobele en daarbij onzinnig kostbare bende. De strenge groepeering der paleizen en dépendances geven door het militair-strenge rhythme der galerijen rondom wel een groot geheel met de geometrische tuinen. Het geheel docht mij niet typisch Spaansch en.... de lente ontbrak aan de charme der tuinen. Madrid vond ik weer, zooals ik 't verlaten had: vol demonstraties, stakingen, uitval-auto's en gewapende uniformen. Na een laatste bezoek aan den Gezant vertrok ik naar Barcelona. (Wordt vervolgd) |
|