De blauwe vaas met begonia's
Door Elisabeth Oberstadt
IK belde twee keer aan het heerenhuis, waar men wegens de tijdsomstandigheden de bovenétage verhuurd had, en waar Laurette Germain haar kamer, die tegelijk als atelier dienst deed, op de tweede étage aan de achterzijde had.
Twee maal bellen was voor haar, en het duurde niet lang voor zij beneden was, en mij binnenliet.
Zij zag er wat betrokken uit.
‘Ik dacht, dat ik je juist stralend en glorieus zou zien,’ zei ik. ‘De reactie,’ antwoordde Laurette. ‘De vorige maand maakte ik nog twee van mijn beste stillevens. Dan komt het zorgen voor de lijsten. Het berekenen van alle onkosten! Het ophangen! Dan, als alles klaar is, het zitten daar, elken dag! Het afwachten....’
‘Ik begrijp,’ zei ik. ‘Je bent afgewerkt en doodmoe.’
Laurette Germain had, nadat ze jaren heel terug getrokken en eenzaam geleefd had, en de buitenwereld haar bijna vergeten had, een tentoonstelling van haar werk in de Kunstkring gehouden, en het was een artistiek succes geweest. Er werd eenstemmig in de bladen verklaard, dat zij een groote kunstenares was. Door niemand minder dan Cornells Veth in de Telegraaf werd zij een uitverkorene genoemd. Zij werkte met de verrukkelijkste kleuren....
‘Wij zijn zoo blij, Laurette,’ zei ik. ‘Eindelijk is het ook eens gezegd, wat men voelt, als men voor een van je bloemstukken zit. Dat er een lìcht van uitgaat! Men ziet als in een fijnere sfeer, die je iets geeft, die je vertroosting zou kunnen brengen, waar alles faalt.’
Ik viel op een stoel neer tegenover de teer blauw gekleurde vaas met witte begonia's, die nu weer op zijn gewone plaats op den ezel stond en zuchtte even.
‘Ik was al bang, dat de vaas met begonia's weg zou zijn, ofschoon ik het je moest toewenschen. Als ik je witte begonia's kon nemen! Ik moèst ze vandaag zien, daarvoor ben ik hier gekomen! Alles is zoo grijs buiten, de wereld is zoo somber! De schaduwen wijken niet, zelfs bij jou niet, waar je het nu al lang verdiende buiten alle zorg en stralend te zijn!’
‘Ik heb nu tenminste een stoel,’ zei Laurette.
‘Een stoel?’ vroeg ik verbaasd.
‘Heb je dat nog niet gemerkt? Een gemakkelijke leuningstoel. Je zit er in. En je raadt nooit, wat die mij gekost heeft!’
‘Hoe kan ik dat raden?’
‘Drie gulden. Gekocht op de Markt! Er mankeert niets aan. Alleen een klein, versleten plekje, waar nu dat kussen op ligt.’