Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 47(1937)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 197] [p. 197] Symphonietta domestica Door Johan de Molenaar I Het gras is geurend in den avondstond. Zij wuift mij na vanaf het klein balcon; ik ga, 'k begrijp 't niet: deze dag ging om. Ik weet niet meer wanneer 'k gekomen ben; 'k herinner mij niet meer langs welken weg. 'k Was blind en doof en ik had niets gekend, in duizend jaren, niets dan enkel dorst. - En nu, om Eene, op dat klein balcon, geurt 't gras als in Gods eersten avondstond. [pagina 198] [p. 198] 2 Ik woon nu aan den rand der stad met uitzicht over landerijen; vlak tegenover, lang en glad, de rails waarlangs de treinen glijen naar andre steden aan den rand waarvan ook stille menschen kijken naar eender neevlig weideland en die wellicht ook eens bereiken, als ik, de rust zichzelf te zijn in onbedreigd en afgelegen geluk, als een verstild festijn, waarop van 't allerteerste wordt gezwegen.... [pagina 199] [p. 199] 3 Het eigene, vertrouwde, stille: de kamer met goudbruin behang; het weten, 'k zou niet anders willen, het wenschen, dat dit levenslang zoo duren moog', het onbenoembaar samenwezen met Eene. - In dit stil vertrek haar lief bewegen, zooals 't dezen, en elken, dag was; en 't gesprek van oog in oog; en 't allerkostlijkst, woordenlooze.... - Zij zag mij schrijven. ‘Zeg het niet, o, raak niet aan het àl te broze....’ - Ik zweeg en zag hoe een verschiet ten hemel boog. [pagina 200] [p. 200] 4 Een middag thuis. Alleen. Het late licht versombert langzaam langs de bruine wanden. Het boek ontgleed mijn dadenlooze handen. In 't venster kijkend zie 'k hoe mijn gezicht strak staat als was het een fotografie, een goed gelijkende, waarop 'k blijf staren: zóó is mijn neus, mijn mond, dat zijn mijn haren en dat mijn eigen oog, waarin ik zie.... Wijd is de stilte buiten mij en in mijzelf is zij veel wijder nog gespannen, want zóó alleen was ik nog niet. Vermannen moet 'k mij; angstig houd ik mijn adem in - alsof ik droom: dien duizeldiepen val! - Hulploos noem ik van vrouw en kind de namen - stroohalm en drenkeling. - Dan stort tezamen al wat ik ben en was en wezen zal. Vorige Volgende