| |
| |
| |
De vluchtwet
Door P. Verhoog
DE eerste maal die ik hem ontmoette, was aan boord van een klein passagiersschip, van Havana in de richting Panama-Kanaal. Er voeren ongeveer een dozijn kajuitspassagiers mee, hoofdzakelijk Spanjaarden of inwoners van de Spaansch-Amerikaansche republieken, zakenlui. Dan was er de Italiaansche graaf, wiens kaartje een aantal titels en een kroontje vertoonde, en die beweerde dat hij ook voor zaken op reis ging. Hij sprak even gemakkelijk Spaansch als Engelsch of Duitsch, werd zoodoende het middelpunt van de groep. Bij voorkeur converseerde hij over Italiaansche kunst, opera's en boeken. Volgens hem waren er buiten het Italiaansch maar drie latere auteurs de moeite van het lezen waard: Anita Loos in ‘Gentlemen prefer blondes’, Frank T. Bullen in ‘Cruise of the Cachelot’, en Mommsen. Verder was er een Russische diplomaat, met vrouw en dochtertje. Hij intelligent, tenger, asthmatisch, blond snorretje en pince-nez, bemoeide zich weinig met zijn medepassagiers, niettegenstaande hij minstens een dozijn talen sprak. Terwijl zijn vrouw een jonge elegante West-Siberische, met ietwat Mongoolsch om de prachtige donkere oogen en het weggepoederde neusje, flirtte op kampanje of sloependek, zat hij stil in zijn hoekje op een dekstoel Spaansch te studeeren, of leerde het dochtertje Russisch lezen uit een kinderboek met prenten, en zong haar 's avonds voor ze naar bed moest weemoedige Wolga-liedjes voor.
Vrouwelijke passagiers reisden er in de kajuit maar twee. Buiten de jonge Russin nog een vijftigjarige virago, verscholen in zij, verf, valsche juweelen en zwoele parfum. Men beweerde dat zij bordeelhoudster was, en handelsreisjes deed in blanke slavinnen. De mannelijke passagiers schenen haar voor dood verklaard te hebben, en in het bijzonder de Spanjaarden gebruikten, als ze niet in de buurt was, uitdrukkingen die ongeschikt zijn om te vertalen.
Tenslotte Herr Rankenthal, in wien men onmiddellijk den Duitscher herkende, aan het te stram-correcte in houding en manieren, aan de keelklank van zijn Engelsch en beginnelingen-Spaansch, aan de vierkante schedel en de vierkant vooruitgespalkte borst. Hij hield zich op achtergrond, ongewoon aan het milieu.
Dat begon al meteen 's avonds na vertrek uit Havana. De andere heeren, Latijnsch-gezellig, zochten elkanders raffelsnelle stemmen. In een halve kring zaten ze aan dek, rookten lange nacionales of pikzwarte breva's, en keken onderwijl naar de langzaam verglijdende kust van Cuba. Maanlicht vloeide over de trapvormige bergen van Mariël, en over de palmenfranje op het water. De Spanjaarden, luidruchtig en openhartig, kamden door op de toentertijd gebruikelijke Iberische onderwerpen: Madrid, de stad die leefde
| |
| |
ten koste van de Baskische provincies, van Catalunia, Galicia, Andalucia.... de groote tumor op de hoogvlakte waar niets groeide en niets gemaakt werd.... en een gouvernement van generalen en clericalen.... wèg er mee.... eenmaal zou een gezonde omwenteling de lucht zuiveren! Daarbij gesticuleerden ze steeds sneller en heftiger. Tot een Mexicaan kans kreeg om op Havana af te geven: een mooie stad.... t'ha.... miljoenen, luxe, het Parijs van West-Indië.... t'ha.... waar blijven ze als de suikerprijzen omlaag mochten sukkelen?... en dat gebeurt eenmaal!.... een monoproductieve staat, alles op één kaart gezet.... t'ha.... dat beleven we allemaal waar ze dan blijven met hun marmeren paleizen!
Herr Rankenthal was nog te weinig West-Indisch georiënteerd om in deze problemen belang te stellen. Ook begreep hij er nog zoo goed als niets van. Hij vond aansluiting bij een kalm groepje, eenige scheepsofficieren, waaronder de scheepsdokter, een bejaarde Andaluciër, en een jonge collegamedicus, een Zuid-Amerikaan die eenige jaren had nagestudeerd in Duitschland. Hier verstond men Duitsch en Engelsch. De Zuid-Amerikaan dweepte met Duitsche vrouwen en Duitsche cultuur. Dat bracht geschikte topics.
Aanvankelijk gaf Herr Rankenthal weinig bloot over verleden of toekomst. Tot men zijn stokpaardje aanraakte. Toen vertelde hij wat van zijn plannen. Hij was soldaat. Een ander vak dan oorlog voeren kende hij niet, en met hem duizenden Duitsche legerofficieren. Sedert Versailles trokken ze de wereld over, op zoek naar emplooi, naar Rusland, China en Marokko. Hij wilde zijn geluk beproeven als condottiere in Latijnsch-Amerika. Hij noemde staten en steden waar belangstelling was voor moderne krijgskunst.
Zuidelijk hulpvaardig, en alsof het heil van de menschheid ervan afhing, suggereerden de twee artsen namen van steden met militaire academies in de Centrale republieken, waar hij vast wel succes zou hebben.
Over de afgeloopen wereldoorlog haalde hij eerst zijn schouders op. Die was verloren. Schrale troost dat de anderen beleefdheidshalve de krijgspraestaties der centrale rijken tegenover een dergelijke overmacht roemden. Maar het woord ‘Oostfront’ lokte hem uit zijn verschansing. Tegen overmacht! Met enkele honderdduizenden, later met nog veel minder manschappen hadden zij dat lange front, dwars door Europa, bezet gehouden. Of hij het Oostfront kende! Drie lange jaren had hij daar doorgebracht. Op de achterkant van een wijnkaart teekende hij strategische stellingen, segmentvormige loopgraafsystemen, met betonnen ‘pillendoozen’ op de saillants, en zwaardere mitrailleurs aan de inspringende hoeken. Met groepjes van een paar man, goed geoutilleerd en telefonisch verbonden, hielden ze kilometers front in bedwang, weerstonden meermalen belangrijke aanvallen met een handjevol volk. En hij betoogde hoe permanente verdedigingswerken verouderd waren, evenals zwaar geschut, hoe een goed wegen- en transportstelsel een van de hoofdzaken is met het oog op on-onderbroken aanvoer van
| |
| |
munitie en mondvoorraad en de snelle verplaatsing van troepen, en hoe defensie heel wat economischer is dan een massa menschen en munitie verslindend offensief.
Den volgenden avond, bij een whisky-soda, werd er verder gevochten. We zaten in de hut van den scheepsdokter, in de midscheeps. Onder ons stommelden de machines, zoemde een dynamo. Door de open patrijspoorten ruischte het voorbij rimpelende water, snaterde het debat van de groep in de dekstoelen. Terwijl achter de open cirkel van een poort de maan als een oranje lampion opdook uit het blauwzwarte water van de Caraïbische Zee, betoogde Herr Rankenthal hoe doorbreken door een goed geconstrueerde machinegeweer-stelling zonder langdurige artillerie-preparatie onmogelijk was, absoluut onmogelijk. Natuurlijk kon de vijand geschut en troepenmacht concentreeren in een sector, maar dat werd gezien door de uitkijkposten, door de luchtverkenning. Mobiele corpsen en snelvuur werden dan onmiddellijk telefonisch ontboden op bedreigde punten, etc.
Omdat onze gastheer, de oude Spaansche dokter, was ingedommeld, werd het gesprek beleefdheidshalve op andere onderwerpen gebracht. De medische wetenschap kreeg de beurt: loopgraafziekten, infecties, ongedierte en serums werden er bij gesleurd. Hypermodern diende de jonge Zuid-Amerikaan liefst álle medicamenten als injectie toe, dan vermeed je de maag en de spijsvertering. Meteen in het bloed, dat gaf het beste effect. Leve de naald en de kleine ampulen!
Zijn bejaarde collega vatte hierover vlam: onzin! leugen! rommel! Weg met dat moderne gedoe. Of droeg de ander soms ook al het geheim van dood en leven in zijn vestjeszak? De oude heer was ineens klaar wakker, ratelde door als een op gang gebrachte motor, en smeet met voorbeelden en voorvallen van vroeger, moorddadig gesticuleerend met beide handen. Korte tegenwerpingen met woorden als statistiek.... een halve eeuw hygiène.... aseptische obstetrica.... wetenschappelijke bacteriologie, cijfers, resultaten!.... wonden hem steeds meer op. Vroeger werden de menschen ook oud. Zijn grootvader en zijn overgrootvader, allebei plattelandsdokters, waren stokoud geworden. Een goed ras, goede voeding, en manzanilla drinken, dat was beter dan statistiek, en ampulen-rommel, en wie zulke prutserij gebruikte was een rommeldokter!
Het protest van den jongen arts, eerst gematigd en zeker want gesteund door jongere kennis, werd opeens plat en klein. We wisten dat de oude heer nog laat getrouwd was, en dat zijn betrekkelijk jeugdige vrouw ergens in Spanje woonde. Op zijn tafel stond haar portret. Wijzend daarop, en met de rug van zijn andere hand langs het voorhoofd van den ouden collega strijkend, sarde de beleedigde, kwasi zoetsappig:
- Even voelen of de horentjes al doorbreken.
Herr Rankenthal zei geen woord meer, stond op en ging heen.
| |
| |
In een haven waar veel kustlijnen samenkomen, ontscheepte hij, gelijk met het Russische echtpaar, en den Italiaanschen graaf.
Ongeveer tien jaar later ontmoette ik hem voor de tweede maal, weer aan boord van een schip, weer na vertrek van Havana. Hij was ietwat gezet geworden, zijn mahoniebruine kop was nu glad geschoren, en hij was kaalhoofdig, waardoor zijn schedel minder vierkant leek. Ik had hem niet direct herkend. Pas toen hij met zijn rug naar me toe stond, schoot me te binnen dat ik die militaire houding al eens meer had gezien. Hij had twee kinderen bij zich, een blond meisje van een jaar of acht, en een jochie met donkere, zwaar omwimperde oogen in een ovaal, olijfkleurig gezichtje. In zijn kleeding leek hij ook niets meer op den dandy-achtigen Europeaan van kort na den oorlog. Hij droeg een slordig zittend pak van khakikleurig tropical met dubbele borstzakken, en een leeren riem bij wijze van koppel.
Ik sprak hem aan. Hij herinnerde zich die reis natuurlijk. Daarmee was zijn leven in deze streken begonnen. Hij was nooit meer in Duitschland terug geweest.
Het meisje, met broertje aan de hand, kwam direct naast hem staan, Hij ontdooide toen ik opmerkte hoe ze op haar vader leek.
Allengs vertrouwelijker vertelde hij me enkele stukken van zijn leven tusschentijds. In een der Centraal-Amerikaansche republieken had hij een betrekking gekregen als instructeur in militaire zaken, was zelfs opgeklommen tot een hoogen rang in het leger. Hij werd genaturaliseerd, en nadat hij voldoende was ingeburgerd, en met eenige families in de hoofdstad bekend, huwde hij een jongedame van het land, een schoonheid, die moeder werd van de twee kinderen die bij hem waren. Bij een plotseling opstuivende revolutie, koos hij de partij van zijn militairen chef, een generaal van wien men verwachtte dat hij president van de Staat zou worden. De revolutie mislukte, ze werden verslagen. Hun chef neergeschoten, vluchtte hij en een aantal andere rebellenleiders naar het buitenland. Zelf nam hij met vrouw en kinderen de wijk naar Cuba, want zijn vrouw wilde niet mee naar de Vereenigde Staten of naar Europa. Op Cuba was hij gebleven totdat een half jaar geleden in hun land een algemeene amnestie voor politieke vluchtelingen werd afgekondigd. Om bepaalde redenen wees men hem echter in de haven C, waar ze arriveerden, voorloopig af. Nu ging hij het nog eens probeeren. Hij had na de laatste verkiezingen wat betere kans door invloed bij enkele leidende figuren in de hoofdstad. Hoewel nog niets zeker was.
- Och, het leven is een dobbelspel. Ik had op het verkeerde paard gewed, zei hij bitter.
- En uw vrouw?
- Die is wel toegelaten en daar gebleven, antwoordde hij haastig.
| |
| |
Ik vond het vreemd dat de kinderen nog bij hém waren, doch wilde niet verder indringen op wat hij niet kon of mocht meedeelen.
De volgende dagen zocht hij meermalen mijn gezelschap, als hij tenminste niet bezig was met zijn kinderen het dek rond te draven, of spelletjes te doen. Hij scheen behoefte te hebben eens over Europa, en over dingen van vroeger te hooren. We haalden zijn eerste reis op, en lachten over het zonderlinge samenraapsel passagiers van toen. De Rus had hij sedert een keer gezien in H. Die was daar secretaris van het Russische gezantschap. Zijn vrouw werkte er op het bureau, was even coquet gebleven. Van den Italiaanschen graaf had hij nooit meer iets gehoord. Hij hield hem voor een internationalen oplichter, die langs deze route probeerde de Vereenigde Staten te bereiken. Den ouden Spaanschen scheepsarts had ik zelf kort tevoren ontmoet in een café te Santander, bij een groot glas gele manzanilla, onveranderd van uiterlijk, en immer spraakzaam en intransigent wat zijn vak betrof.
Over het huwelijk voorloopig niets. Niet voordat hij in de haven van C., waar we twee etmalen bleven, weer opgehouden werd, hoorde ik de volledige toedracht.
Men detineerde hem in de quarantaine-afdeeling van het Havenkantoor, wachtend op orders uit de hoofdstad. In een stoffige wachtkamer vond ik hem 's morgens op de bank. Toch stram-rechtop zat hij daar, norsch, wilskrachtig, onverzettelijk. De kinderen drongen als verschrikte vogeltjes aan zijn zij. Het meisje veegde met haar zakdoekje. Op een andere bank hurkte een groep Zigeuners, tusschendeks-passagiers, die niet en bloc werden toegelaten wegens sporen van trachoom aan de oogleden van het opperhoofd. Het was er moordend heet. Door de vervuilde open vensters gonsden vliegen in en uit.
Uit een handkoffer haalde hij vruchten, bananen en mango's, pelde die voor zijn kinderen, trachtte te troosten: stil, niet huilen, binnenkort mochten ze heusch door, nog één dag, nog een paar uur misschien.
Ik vroeg of ik iets voor hem kon doen.
Hij sprong overeind, ijsbeerde heen en weer.
- Amnestie! Verdoemd! Weet u wat het is. Hier, ik zal alles zeggen. Komt u deze kant op: Else verstaat Duitsch.
In een hoek van het vertrek, half binnensmonds en ongewoon hartstochtelijk voor den koel-afgemeten Duitscher van vroeger, reutelde zijn stem. Af en toe hokten de woorden in zijn keel.
De secretaris van een belangrijk departement, een machtig personage in de hoofdstad, was verliefd op Mercedes, op zijn vrouw. Daarom hadden ze haar toegelaten, en hem niet. 't Kostte hem nu één woord en alles was vergeven, hij kon zelfs zijn vroegere positie terugkrijgen. En dat dachten ze van hem, van hem. Groote schuld was bij Mercedes zelf. Och ze was het
| |
| |
zwerven moe, wat kon hij haar aanbieden als vluchteling? Ze had geen doorzettingsvermogen, en misschien.... Waarom was ze niet bij hem gebleven. Goddank dat men hem de kinderen niet ontfutseld had. En toch hield hij nog van haar, zou ze nog alles voor hem kunnen zijn, zou hij zoo graag vergiffenis schenken. Maar dat, daarin toestemmen, nooit, nooit!....
Omdat ik niets wist te zeggen, barstte hij uit:
- Mensch, begrijp dan toch, ze is momenteel in de hoofdstad, bij die kerel thuis!
Ik vroeg hem of hij al bericht had van zijn politieke vrienden. Hij had telegrammen gestuurd en zeven keer getelefoneerd, ook met den bewusten secretaris. Van dien kerel hing het meest af. Hij had al geëischt, gedreigd. En wat moest hij eischen of dreigen!
Door de open vensters zag ik geuniformde havensoldaten heen en weer loopen, een geladen karabijn op de schouder. Een paar witte schoeners langs de kade, hobbelden langzaam op de deining. Daarachter, op een landtong, hielden palmen hun vingerig gespreide kronen bewegingloos tegen het hemelblauw, en daarnaast was een stukje hard-diepblauw van de zee.
Hij praatte maar door, als om lucht te geven.
- Gisteravond kwamen ze bij mij, halfzachte autoriteiten van de haven. Die staan onder strenge instructie, begrijpt u. Ze zouden me alvast laten binnenvluchten. Dat gaf niets, ze zouden doen of ze het niet zagen. Er was zelfs een briefje bij, handteekening onleesbaar. Of ik dat niet ken, verdoemd. Daarvoor heb ik te lang in deze landen gezeten. U vlucht zoogenaamd, en u wordt meteen neergeschoten volgens de ‘ley de fuga’, de vluchtwet. Dat is een smerige oud-Spaansche jurisprudentie, om tegenstanders vooral niet te laat uit de weg te ruimen. Zooiets wilden ze met mij probeeren, haha. Ik heb dat kunstje zelf meermalen helpen toepassen!
Mijn opmerking of het niet beter zou zijn om met ons door te reizen, of morgen met de Amerikaansche kustboot die hier verwacht werd, vond geen bijval.
- Neen, ik blijf. De amnestie heeft kracht van wet. Op den duur kunnen ze mij niet weigeren. Alleen moet ik geduld hebben. Geduld! Verdoemd!
In het kantoorlokaal naast de wachtkamer rinkelde de telefoonbel. Het was uit de hoofdstad, voor de ‘coronel’. Hij vloog de deur door, er opaf. Het loketraam stond open. Ik was getuige van het gesprek. Iedereen was er getuige van. In het Spaansch:
- ....Nee.... Nee.... Wat!.... Nee, zeg ik. Ze zijn hier, en ze blijven hier, bij mij.... Nee!.... Nee!!.... Nee!!!.... Wacht, wacht, ja, zoodra ik een vrijgeleide in handen heb, zwart op wit, conform en geteekend, je weet wat ik bedoel.... zwart op wit.... zégt, zégt, interesseert me niets, heelemaal niets.... Nee, zeg ik.... Nee!.... zwart op wit, eerder komen we niet.... Wat?.... Eh, wat?.... Else is hier.... eh, haar even hooren.... wacht dan een oogenblik....
| |
| |
Het meisje, achter hem, beet snikkend op haar zakdoekje. Hij tilde haar op, tot voor het mondstuk. In het Spaansch dreunde ze langzaam op, als een lesje, als een gebedsformule:
- We blijven bij vader, bij vader.... bij vader.... we komen niet naar je toe.... U bent een slechte, slechte moeder.... een slechte moeder.... Toen kon ze niet meer. Hij zette haar neer, hing de telefoon op. De gezichten van de douanen en van de havenpolitie keken ontroerd. Duizend vliegen gonsden venijnig.
Het einde volgde snel en onverwacht. Op het heetst van den middag knetterde karabijnvuur door de stilte van den amechtigen waterkant. En de omgeving van het Havenkantoor werd afgezet door geuniformden. Eén vertelde op zeurderige toon dat de ‘coronel’ gepoogd had om te ontvluchten, en dat men hem had neergeschoten.
Tegen donker was dat stuk van de kade weer vrij.
Een plek door de zon verdroogd bloed gloeide daar als een aangeroeste schandvlek. Bij het gebouw hield een auto stil. Een heer en twee oudere dames, bloedverwanten van moeders zijde, haalden de kinderen af.
Weken lang bleef het laatste beeld me vervolgen als een nachtmerrie: een klein blond meisje, dat wanhopig snikkend werd meegevoerd in een hoekje van de snel het land inrijdende auto.
|
|