Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 47
(1937)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Augustus en de kunst van zijn tijd
| |
[pagina 164]
| |
Zoo had Octavianus, na het belangrijke jaar 27 Augustus, zijn doel bereikt. Het genie van Caesar had hem den weg gebaand, maar waar diens onstuimige genialiteit te pletter was geloopen, had zijn schrandere bedachtzaamheid elk obstakel weten te vermijden of geleidelijk overwonnen. Tot de monarchie heeft Augustus zich nooit openlijk bekend, nooit heeft hij openlijk gebroken met den republikeinschen regeeringsvorm. Hij heeft niet anders dan een reeks republikeins che ambten aanvaard. Maar het republikeinsch systeem was gebaseerd op een evenwicht tusschen de verschillende ambten, elk in tijdsduur beperkt en bekleed door twee magistraten, zoodat een onderlinge contrôle werd uitgeoefend en overmacht van een enkeling onmogelijk werd. Door al deze tegenstrijdige ambten te cumuleeren werden de republikeinsche beginselen dusdanig aangetast, dat men onmogelijk van de ‘republiek van Augustus’ spreken kan.Ga naar voetnoot1) In de richting van een monarchie wijzen ook Augustus' dynastieke bemoeiingen, zijn pogingen zich door een zijner familieleden op te doen volgen. Ook hierin is hij geslaagd. Maar het is de tragedie van dit anders zoo rijke en welgeslaagde leven, dat uit zijn lang en gelukkig huwelijk met Livia geen kinderen zijn geboren, dat alle door hem als opvolger bestemde bloedverwanten op jeugdigen leeftijd sterven en dat ten slotte alleen zijn meer door hem geachte dan geliefde stiefzoon Tiberius overblijft. De grondvester van het Romeinsche keizerrijk was geen revolutionnair, die al het bestaande omverwierp en iets nieuws schiep uit het niet. Integendeel; hij heeft al het bestaande erkend zoowel de oude tradities als de eischen van den nieuwen tijd; de taaie kracht der republikeinsche instellingen heeft hij beseft en de noodzakelijkheid eener alleenheerschappij ingezien. Oudvaderlandsche republiek en Hellenistische monarchie heeft hij weten te vereenigen tot een nieuw, typisch Romeinsch geheel: het principaat, het keizerschap in den vorm, waarin het zich twee eeuwen lang zou handhaven. Onder Augustus' bewind herstelt het rijk zich spoedig van burgerkrijg en oorlog. De grenzen worden geconsolideerd, het binnenlandsch bestuur wordt verbeterd, de economische toestand herstelt zich, de sociale toestanden verbeteren, godsdienst en moraal doen zich weer gelden. De Pax Romana, een door de wapenen bedwongen en bewaakte vrede, geeft het rijk de zegening van rust en orde. In weinige jaren weet Augustus dit te bereiken. En toch, een geniaal man is hij geenszins, op geen enkel gebied onderscheidt hij zich bijzonder. Wel heeft hij een helder verstand, een onverzettelijken wil en bovenal een scherpen kijk op toestanden en menschen; deze laatste doet hem steeds de juiste wijze van optreden vinden, richt zijn voortreffelijke keuze van medewerkers en doet hem bovendien zijn eigen beperkingen kennen. Wat nood dat zijn krijgsmanskunst gering was wanneer een groot | |
[pagina XXXVII]
| |
augustus
bronzen kop in het vaticaansch museum | |
[pagina XXXVIII]
| |
reliefs van de ara pacis in het thermen-museum te rome -
en linksonder hiervan een fragment: aeneas' offer aan de penaten;
decoratief paneel met guirlande
| |
[pagina 165]
| |
krijgsman als Agrippa hem ten dienste stond, wat nood dat zijn diplomatieke en intellectueele vorming onvolledig waren, als hij daarvoor een Maecenas ter beschikking had? En welk een medewerkster was niet de mooie en aristocratische Livia, toonbeeld van oud-Romeinsche deugdzaamheid en verpersoonlijking van al wat goeds nog in den ouden adel leefde! Maar Augustus beschikte over meer dan over de som dezer kwaliteiten. Er schijnt een sterk persoonlijk magnetisme van hem te zijn uitgegaan. Slechts zoo begrijpt men de afgodische vereering van heel het volk en vooral de toewijding van zijn onmiddellijke omgeving; de norsche Agrippa, de verfijnde Maecenas, de hooghartige Tiberius, zij houden zich bescheiden op den achtergrond ondanks hun vele verdiensten. Oude schrijvers roemen trouwens de wonderbaarlijke kracht van Augustus' blik; hijzelve was zich bewust van den invloed van zijn persoonlijk optreden. Meer en meer groeit Augustus in het karakter dat zijn zware taak van hem vereischt: in den milden, soberen en godsvruchtigen keizer is weinig of niets meer terug te vinden van den eerzuchtigen triumvir, die met zelfs voor dien tijd groote wreedheid zijn tegenstanders uitmoordde, die wilde, soms zelfs godslasterlijke drinkgelagen vierde en een berucht vrouwenjager was. En mocht hij aanvankelijk door eerzucht zijn gedreven, al spoedig schijnt hij zijn taak als een roeping te gevoelen. Augustus' scherpe blik deed hem inzien, dat het welslagen van zijn politiek ook de geestelijke krachten van godsdienst en kunst van noode had; men heeft zelfs van zijn ‘cultureel programma’ gesproken.Ga naar voetnoot1) Verzoenend en bemiddelend tusschen oude traditie en moderne eischen betoont hij zich ook op godsdienstig gebied. Hij herstelt vervallen tempels, stelt vergeten eerediensten weer in en doet oude priestercolleges herleven; anderzijds bouwt hij nieuwe tempels, stelt nieuwe diensten in en schuift nieuwe goden op den voorgrond. Steeds handelt hij met het oog op bestendiging zijner heerschappij, steeds ook knoopt hij aan bij de traditie. De zoo uiterst belangrijke invoering van den staats- en keizercultus lijkt geen omwenteling, maar geschiedt haast ongemerkt in aansluiting aan bestaande eerediensten. Steeds weet hij nieuwen inhoud in ouden vorm te gieten. Het aanbreken van den nieuwen gulden tijd werd, gedachtig een oud volksgeloof, gevierd met een grootsch Eeuwfeest, een reeks van spelen en godsdienstige plechtigheden; Augustus droeg aan Horatius het dichten van den officieelen Eeuwzang op. Deze oude partijganger der Caesar-moordenaars was geleidelijk voor de zaak des keizers gewonnen en werd een zijner meest overtuigde en overtuigende propagandisten. Ook bij Propertius ziet men den aanvankelijken tegenstand overgaan in oprechte geestdrift; in het vierde boek zijner Elegieën leest men in plaats van liefdesgedichten lofzangen op | |
[pagina 166]
| |
het roemrijk nationaal verleden. Bij beide bekeeringen treedt Maecenas naar voren, maar voelt men dadelijk achter hem Augustus zelf. Zelfs de luchthartige Ovidius voelt zich opgenomen in de stroomingen van den tijd; zijn Metamorphosen en nog meer zijn Fasti, een commentaar in verzen op de Romeinsche feestkalender, zijn geheel in den geest des keizers. Maar de Augusteïsche dichter bij uitnemendheid is toch Vergilius, reeds in zijn Bucolica, waar hij de zegeningen van de vrede en zijn Georgica, waar hij de heerlijkheden van het landleven bezingt, maar vooral in de Aeneis. Dit heldendicht, waarvan het onderwerp waarschijnlijk door Augustus persoonlijk is aangegeven, beschrijft de omzwervingen van Aeneas op weg van Troje naar Italië. Maar tevens vertolkt de dichter er het groeiend nationaal besef, zingt hij den lof van het nieuwe régime, verheerlijkt hij het verleden, bezingt hij oude godsdienstige gebruiken en verkondigt hij de moreele idealen van den tijd. In het karakter van den pius Aeneas, den plichtsgetrouwen Aeneas, herinneren ons vele trekken aan de persoon van Augustus zelf. Ook de prozaschrijvers scharen zich aan zijn zijde; zijn aanvankelijke tegenstander Varro met zijn Verhandeling over de Landbouw, Livius met zijn monumentale geschiedenis van Rome, Vitruvius met zijn kunsthistorisch werk. Bezield door de nationale en keizerlijke gedachte, aansluitend aan oudvaderlandsche voorbeelden en tegelijk geschoold aan de Hellenistische kunst zijn al deze letterkundigen krachtige medestrijders van den keizer. Van hofkunst is echter geen sprake; uit hun woorden straalt waarachtige bezieling. Deze deelt zich zelfs mede aan de vele Grieksche schrijvers, die niet alleen zich in Rome komen vestigen, maar daar de stof en de inspiratie voor hun werken vinden. Zoo heeft Augustus de propagandistische waarde van de kunst beseft; zonder merkbaren dwang wist hij haar in dienst te stellen van zijn politieke idealen. Dit geldt niet alleen van de letterkunde, maar in even sterken mate van de beeldende kunst. Wij weten niet of Augustus rechtstreeks ook met de kunstenaars in contact is getreden, evenmin wie als tusschenpersoon is opgetreden; wij kennen zelfs hun namen niet. Wij weten echter wel, dat ook hier 's keizers invloed onmiskenbaar is. Ook hier treedt Augustus bemiddelend en verzoenend op. Van oudsher was er op Italischen bodem een bloeiende inheemsche kunst geweest, maar tevens was Rome, sinds het zich van boerenstadje tot metropool ontwikkeld had, een middelpunt van Hellenistische kunst. In laat-Republikeinschen tijd zien wij nog naast of liever tegenover elkaar groepen van kunstwerken in inheemschen en in Hellenistischen trant. In Augusteïschen tijd wordt deze tegenstelling opgeheven en verbinden zich inheemsche en Grieksche elementen tot een harmonische eenheid; voor het eerst ontstaat een werkelijke Romeinsche stijl, kenmerkend voor alle kunstwerken van dien tijd in heel het rijk. Het monument bij uitstek van de Augusteïsche kunst is wel de Ara Pacis | |
[pagina 167]
| |
Augustae, het groote Vredesaltaar door den Senaat te Rome opgericht en door den keizer in het jaar 9 v. Chr. ingewijd. Het eigenlijke altaar stond binnen een omheining, rijkelijk met reliefs versierd. In twee horizontale banen was deze versiering aangebracht; aan de binnenzijde zag men onderaan verticale gleuven en daarboven guirlandes, aan den buitenkant onderaan een rankenornament en bovenaan allegorische, mythologische en actueele voorstellingen. Actueel van voorstelling zijn de reliefs aan Z. en N. kant, waarop de inwijdingsprocessie is afgebeeld. Men ziet er Augustus zelven omringd door lictoren, gevolgd door priesters en Vestaalsche maagden en dan door de leden zijner familie van jong tot oud; men ziet aan de andere zijde een indrukwekkende rij van senatoren schrijden. Eenvoudig en toch kunstig, rustig en toch vol afwisseling is de groepeering der figuren, nobel en toch natuurlijk zijn hun houdingen, vol gratie en toch waardig is de plooienval hunner statige toga's. Treffend raak en uiterst aantrekkelijk zijn de kinderfiguren, het kleutertje aan moeders hand, het parmantige jongetje, dat zich toch vastklemt aan vaders toga en zich omwendt naar een reeds zeer zelfbewust grooter meisje, echte, raak geobserveerde kinderen. Van de allegorische voorstellingen is die van Moeder Aarde tusschen land- en zeewind bewaard gebleven in de volle glorie van haar rijke vormen en harmonieuze compositie; het is als een vizioen door Horatius' Eeuwzang opgeroepen. Van Vergiliaanschen geest doordrongen is het mythologische paneel, waarop Aeneas' offer aan de Penaten is voorgesteld, deze zijn gezeten aan den ingang van hun door Augustus nieuw gebouwden tempel; zoo en niet anders stelt men zich bij het lezen van Vergilius' verzen den pius Aeneas voor. De liefde tot de natuur, die ons uit de landelijke poëzie tegenklinkt, spreekt bij deze beeldhouwwerken uit de gevoelige weergave van de kronkelende ranken en weelderige guirlandes, als van trillend leven bezield en toch geordend tot versierend motief. Maar behalve een groot kunstwerk is dit monument, het grootste dat ooit voor den vrede is opgericht, tevens een manifest aan het volk. Augustus als eerste onder de burgers, niet als tronend heerscher, Augustus aan het hoofd der priesterschap bij een godsdienstige plechtigheid, Augustus als familievader en stichter eener dynastie, daarnaast de senaat in volle waardigheid, het zijn alle punten van zijn politiek program. Van den eerbied voor het verleden, van het geloof in heden en toekomst, die thans Augustus van zijn Romeinen verlangt, getuigen de mythologische en allegorische reliefs. Heel het monument spreekt van het in dien tijd zoo nauw verstrengeld godsdienstig gevoel en nationaal besef. Even welsprekend zijn de vele portretten van Augustus en de zijnen. Uit vele beeltenissen in brons en marmer kennen wij 's keizers fijn besneden gelaat, het breede, schrandere voorhoofd, de heldere oogen, den licht gebogen neus, den krachtigen mond en de energieke kin; wij lezen er zijn intelligentie, | |
[pagina 168]
| |
zijn ijzeren wilskracht en zijn zelfbeheersching uit en ontdekken er de sporen van zijn lichamelijke zwakheid. Wij kennen ook de stralende schoonheid van de jonge Livia en het steeds nog schoon en imponeerend uiterlijk van Augustus' weduwe. Wij kennen de norsch gefronste wenkbrauwen van Agrippa en de gelaatstrekken van zoovele jonge mannen, vrouwen en kinderen uit Augustus' onmiddellijke omgeving. Gedachtig aan zijn politiek program laat de keizer zich nooit als alleenheerscher, steeds als ambtenaar afbeelden. In het begin van zijn keizerschap zien wij hem als veldheer terwijl hij zijn soldaten toespreekt; later, als hij bij voorkeur optreedt als behoeder van vrede, van godsdienst en moraal, wordt hij voorgesteld in zijn priesterlijke waardigheid, de toga over het hoofd getrokken zooals bij het brengen van een offer betaamt. Hij spreekt hiermee tot het volk in volkomen verstaanbare taal; immers standbeelden van veldheeren en priesters kende ook de republikeinsche kunst. Steeds weer zien wij nieuwen inhoud in oude vormen. Dezelfde verfijnde eenvoud, gevoelige beheerschtheid en harmonieuze gratie, die deze beeldhouwwerken kenmerken, vinden wij terug in de bouwkunst van dien tijd; dezelfde eenheid tusschen Hellenistische en inheemsche elementen is er bereikt. De aan zijn kleinzoons gewijde tempel te Nîmes, best bewaard gebleven voorbeeld van tempelbouw, verbindt het typisch Italische hooge podium en de ruime voorhal met aan de Grieksche kunst ontleende zuilen, architraaf, fronton. Het theater van Marcellus te Rome, aan de nagedachtenis van dezen zijn jonggestorven neef gewijd, vereenigt Romeinschen bogenbouw en Grieksche zuilenorden tot een oorspronkelijk en harmonisch geheel. Aan het Hellenistisch Oosten ontleend is het denkbeeld voor zich en de zijnen een mausoleum op te richten, maar de typische ronde vorm gaat terug op oud-inheemsche graven in Etrurië. Augustus heeft er zich op beroemd Rome te hebben gevonden als een stad van baksteen en achter te laten als een van marmer. En werkelijk heeft hij onnoemelijk veel gedaan aan verfraaiïng en uitbreiding der stad, hierin bijgestaan door Agrippa en vele andere aanzienlijken, door zijn voorbeeld aangevuurd. Bitter weinig is van dit alles bewaard gebleven; de grootsche bouwvallen van zijn forum en de Marstempel aldaar geven een hoog denkbeeld van stadsaanleg en bouwkunst van die jaren. Maar niet alleen te Rome, in geheel Italië en in de provincies verrijzen talrijke bouwwerken; uit alle spreken de eenvoud en verfijning, de waardigheid en gratie, eigen aan heel de Augusteïsche cultuur; alle getuigen van geestdrift voor het welzijn van het Romeinsche rijk en zijn keizer, van dankbaarheid voor diens weldoende politiek en bezieling door zijn grootsche idealen. Onverbrekelijk verbonden met de persoon des keizers is heel de kunst van zijn tijd.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 169]
| |
Augustus werd geboren in de dagen, dat Cicero aan den senaat de samenzwering van Catalina onthulde, een gebeurtenis kenmerkend voor den nood der tijden en voor de diepte, tot waar de eens zoo stralende republiek was gezonken. Als hij bijna 77 jaar later sterft, is het Romeinsche keizerrijk geordend en welvarend en op een hoogtepunt van bloei. Zijn laatste vraag was: ‘Heb ik de komedie van het leven naar behooren ten einde gespeeld?’ Het nageslacht antwoordt een volmondig: ‘Ja.’ |
|