| |
| |
| |
W.S. Gilbert
Librettist en hekeldichter
Door Cornelis Veth
DE geboortedag van William Schwenck Gilbert - sedert 1907 Sir William Gilbert, want in Engeland worden ook verdiensten als de zijne officieel erkend - is eenige maanden geleden herdacht. Bij ons is hij wel voornamelijk bekend als de librettist van de wereldberoemde operette ‘The Mikado’, een van de vele, die hij in samenwerking met den componist Sir Arthur Sullivan heeft gemaakt.
Deze operette, ‘The Mikado or the Town of Titipu’ verdiende haar groote succes - om van de geestige muziek niet te spreken - door de briljante verzen van het libretto, een mengeling van nonsens, rake satire, parodie, en dartele lyriek zooals Gilbert die steeds vermocht te geven. Zeventien gezelschappen tegelijk bereisden de wereld met dit werk, iedereen kende het en zong de melodieën en het was zoo populair, dat het de eer genoot in officiëele stukken van diplomatieken aard tusschen Londen en Tokio te worden geciteerd. Wij hebben ze onze moeders of grootmoeders ongetwijfeld wel hooren zingen, de liedjes, als ‘The Flowers that bloom in the Spring, trala!’
Evenwel, dit internationale succes moge Gilbert ver over de grenzen het bekendst hebben gemaakt, de belangrijkheid van dezen humorist ligt meer in het typisch Engelsche en typisch ‘Victoriaansche’ karakter van zijn fantasie en scherts dan op grooter en ontijdelijker gebied. Gilbert is een der geestigste en sympathiekste vertegenwoordigers geweest van het tijdvak en van zijn land, in zijn grootste expansie, macht en bloei, en het sympathieke ligt wel vooral daarin dat hij, bij alle liefde en loyauteit, een uitermate levendig besef had van de zwakheden, belachelijkheden en gebreken van de wereld, de maatschappij en het stelsel, te midden waarvan hij leefde. In zijn werk verschijnt de Engelschman als zelf-ontleder en zelfbespotter, en de burleske vorm, waarin de scherpe critiek op toestanden, verhoudingen, vooroordeelen en hobbies gevat is, mag ons niet weerhouden van de erkenning, dat hier een exceptioneel en stoutmoedig man aan het woord is. Gilbert was een meester in het absurde, hij was misschien ook wel eens de slaaf van zijn neiging tot het absurde, en als wij den sleutel niet bezitten of vinden, zullen wij vele van zijn ‘ballads’
| |
| |
voor onzinnig en zelfs flauw houden. Persiflage kan bruut en cynisch schijnen, zoolang men niet ontdekt heeft, dat het voorwerp ervan wee-sentimenteel was, kinderachtig, zoolang wij niet weten, dat een algemeen-geaccepteerde pueriele gedachte er ad absurdum in doorgevoerd wordt. Zoo is het vaak met de ‘Bab-Ballads’, de liederen, die aanvankelijk in ‘Fun’ verschenen en later gebundeld werden. In zijn eigen tijd verweet men hem reeds, dat hij te ver ging. Wij staan zoover van den tijd en van de sfeer, waarin die liedjes met hun wonderlijke, vaak geraffineerde versificatie, hun tallooze toespelingen en grillige intriges ontstonden, dat wij den bundel misschien doorbladeren, zonder er den smaak van beet te krijgen, tot wij ons opeens bedenken, dat de maker op zijn extravangante manier een onuitputtelijke kennis heeft getoond en een schier compleet beeld - parodistisch of overdreven - heeft gegeven van de marine en haar personeel, van het Hoogerhuis en zijn macht, van den advocatenstand, van den clerus, van den handel, van den adel, van den winkelstand, van ‘that waxwork model labelled Gentleman’ en van het conventioneele Engelsche meisje, van de politie en van den goochelaar, van officier en soldaat, van roover en wilde, van de liefde in allerlei gedaanten en wangestalten. Dat hij een onafzienbare rij personages sprekende heeft opgevoerd, alle in hun eigen taal, hun wereldbeschouwing en meeningen kent als zijn eigen zak, den vinger legt op hun zwakheden, dat hij de ‘conceit’ en de ‘cant’ van zijn landgenooten luchtig bespot, de dwaasheden van het traditioneel regeeringsstelsel met een paar woorden aanduidt, en als terloops voor elk lied een ander rythme vindt, voor elke gedachte een origineelen vorm.
Hij had zijn neigingen en talenten van niemand vreemds. Zijn vader, William Gilbert, in 1804 geboren, werd adelborst, maar moest al in 1821 zijn ontslag nemen, daar hij het over ‘de Rechten van den Mensch’ met de autoriteiten niet eens was. Hij verbleef daarna eenige jaren in Italië, schreef gedichten op Italiaansche motieven, die slechts voor beperkten kring werden gedrukt, en leerde de taal van het land volkomen beheerschen. In zijn vaderland teruggekeerd, ging hij in de medicijnen studeeren, en was daarna zelfs korten tijd werkzaam als scheepsdokter. Maar toen zijn vader stierf, stelde de nalatenschap hem in staat een ambteloos leven te leiden. Hij wijdde zich nu aan zijn liefhebberijen, totdat hij, bijna zestig jaar oud, opeens een boek deed verschijnen, dat destijds zeer bekend werd: ‘Dives and Lazarus’, waarin hij de tegenstelling tusschen rijk en arm scherp deed uitkomen. Een ander
| |
| |
boek, dat spoedig volgde, was de novelle ‘Margareth Meadows, a book for the Pharisees’. Men ziet, Gilbert, de vader, had ethische bedoelingen, en eenigszins socialistische sympathieën. Hij schreef echter - en dit alles na zijn zestigste jaar - ook nog de veel gelezen verhalen Shirley Hall, Asylum, Dr. Austin's Guests, en luchtige dingen, zooals comedies en zangspelen, evenals later zijn zoon, die sommig werk van den vader nog illustreerde. Hij stierf in 1890 en heeft dus de groote successen van dien zoon nog beleefd.
Een groote belangstelling voor de maatschappelijke problemen, en een ongewone manier om die te uiten, een gevatte geest, waren de dingen die William Schwenk Gilbert van dezen vader erfde, die een man van een ‘dry and subtle humour’ genoemd wordt. Hij bezat bovendien ongetwijfeld aanleg voor teekenen, de illustraties van zijn ‘Bab-Ballads’, ofschoon m.i. sterk (soms tot nabootsing toe) op het werk van Linley Sambourne geïnspireerd - geven rake typeering en actie. Hij zelf vond die, welke hij oorspronkelijk maakte (voor ‘Fun’) te extravagant, en teekende voor de nieuwe uitgave een tweehonderdtal over.
Na stadhuisklerk te zijn geweest, studeerde hij in de rechten, werd advocaat, daarna militair, ten slotte journalist, (o.a. tooneel-criticus voor de Illustrated Times). Een van zijn eerste liederen, dat later in de groote uitgave van zijn Bab Ballads (‘much sound and little sense’ is de bijtitel) werd opgenomen is ‘The Yarn of the Nancy Bell’ en heeft een verre gelijkenis met Coleridge's Ancient Mariner. Een oude zeeman zit op een steen en bezingt ‘in a singular minor key’, het feit dat hij, als laatst overgeblevene bij een schipbreuk, de geheele equipage, middellijk en onmiddellijk, heeft opgegeten. Gilbert zond dit lied aan ‘Punch’ doch de hoofdredacteur Mark Lemon weigerde het, als te kannibaalsch. Als gevolg daarvan werd Gilbert trouw medewerker aan ‘Fun’. Hoewel zijn ‘Mikado’ eerst van 1885 is, wil ik nu uit het libretto van deze zoo populaire operette het een en ander aanhalen, om een denkbeeld te geven van zijn geest en manier. De libretti van Gilbert zijn misschien de eenige, die, wat inhoud en vorm beide betreft, op een zelfde hoogte staan met de beste Fransche uit een wat vroeger periode, zooals dat van ‘la Fille de Madame Angot’ en ze hebben daarop nog vóór, dat ze niet een afgedaan, tot de geschiedenis behoorend thema verwerken, doch volkomen actueel zijn in hun toespelingen. De Japansche edelen dan, in de Mikado, hebben houdingen, die gesuggereerd zijn door ‘native drawings’, en de bedoeling is natuurlijk, dat ze Japansche prenten tot voorbeeld nemen. Al dadelijk een speelsche critiek op het beeld, dat men zich van Japan uit die prenten vormt.
| |
| |
If you think we are moved by strings,
Like a Japanese marionette
You do'nt understand these things
It is simply Court etiquette
Een der hoofdpersonen, de bruigom (maar niet de verkorene) van Yum-yum, de schoone Japansche, is de Beul, de ‘Lord-High-Executioner, a personage of noble rank and title’. Deze meneer, die Ko-Ko heet, heeft een heele lijst van slachtoffers gereed, als er dan per se terechtgesteld moet worden:
I've got a little list - I've got a little list,
Of social offenders, who might well be underground
And who never would be missed - who never would be missed!
Als wij die lijst raadplegen, hebben we meer dan een vermoeden, dat deze slachtoffers eer in Engeland dan in Japan moeten worden gezocht. Onder dezen bevindt zich:
(And) that Nisi Prius nuisance, who just now is rather rife
The judicial humorist - I've got him on the list...
Wij kunnen in deze liedjes - later gebundeld met andere als ‘Songs of a Savoyard’ - al de karakteristieke eigenschappen van Gilbert's geest aantreffen. Het lyrische, ‘The flowers that bloom in the spring, trala,’ het bruidslied ter eere van den beul en zijn Yum-Yum, eindigt met een verrassing, die de situatie teekent:
O, bother the flowers that bloom in the spring....
‘Braid the Raven Hair’ is een ander van de werkelijk mooie versjes, en
On a tree by a river a little Tom-tit
Sang willow-tit-willow, tit-willow!
zou gezongen kunnen worden door een van de clowns in Shakespeare's blijspelen! En is het volgende niet waarlijk poëzie:
Alone and yet alive, o sepulchre,
My soul is yet my body's prisoner.
Remote the peace that death alone can give,
My doom to want, my punishment to live
The Mikado was, zooals ik reeds zeide, lang niet het eerste succes van Gilbert en Sullivan. ‘The Pinafore, or the Lass that loved a sailor’ werd te Londen 700 maal opgevoerd en ontmoette in Amerika een enthousiasme ‘bordering on insanity’.
En ‘Patience’ de onvergetelijke satire op de aesthetische beweging, na- | |
| |
werking van het Pre-Raphaelitisme, is van 1881, dus vier jaar vóór de Mikado. Het evenzeer groote succes van deze operette is een hoogst karakteristiek verschijnsel. Een benijdenswaardig verschijnsel: wie zou thans luisteren - wie uit het groote publiek -, naar een hekeling van een of andere intellectueele of artistieke snobberij? Speenhoff's liedje op het Libertymeisje is een van de zeer weinige voorbeelden gebleven van belangstelling van populaire zijde voor verschijnselen van smaak, en zelfs toentertijd zou een geheele operette met zulk een onderwerp zeker hier geen begrijpend en belangstellend publiek hebben gevonden. Nog veel meer zou thans een satire, buiten de gebieden van politiek en sport liggend, hier althans op onverschilligheid en onwetendheid afstuiten. Bovendien is geen intellectueele, ethische of religieuze groep sterk genoeg om het er op te wagen, naar buiten te manifesteeren, en op deze gebieden zou een uniformverbod even ongeprovoceerd als ongewenscht zijn.
Het afficheeren van zijn artistieken smaak was, in dien tijd, toen het Pre-Raphaelitisme als beweging eigenlijk al tot het verleden behoorde, doch als invloed, liefhebberij en hobby nawerkte, toen de theorieën van Morris en Ruskin het handwerk, de huisinrichting en zelfs de mode begonnen te beïnvloeden, in zekere kringen algemeen genoeg om een dankbaar object voor satire te worden. George du Maurier heeft het onderwerp in ‘Punch’ jarenlang uitgebuit, en wie zijn prenten van 1870 tot 1880 nagaat, kan er de vrouwen in lange jurken, Botticelli-figuren in stoffen van gebloemd of anderszins geornamenteerd handwerk, en smachtende weeke blikken vinden, en de mannen met lange haren, korte jasjes, wijde broeken en dwepende oogen, die Gilbert bezingt.
Ik zal wel niet behoeven te zeggen, dat de spot, welke deze beiden zich hebben veroorloofd met de excessen, niets afdoet aan de groote beteekenis dier unieke omwenteling in den smaak, die wat de kunstnijverheid betreft en de inrichting en versiering van het binnenhuis, zelfs een blijvende verbetering heeft geschapen. Maar de cultus van het aesthetische, ofschoon altijd nog van edeler gehalte dan menige andere, heeft natuurlijk zijn valsche volgelingen geteld. Het is duidelijk dat hij veelal werd aangegrepen als middel om interessant te schijnen.
Blunthorne, de bruigom van Patience, is zulk een kwasi-aestheet. Hij neemt het publiek in het vertrouwen:
Am I alone? - and unobserved? - I am.
Then let me own: I'm an aesthetic sham.
| |
| |
Hij is, of wil zijn:
A soul-full-eyed young man.
Out-of-the-way young man.
Hij erkent ronduit - in dit apartje:
I am not fond of dirty greens
hij houdt ook niet van ‘lank limbs and haggard cheeks’.
Maar wat wilt ge? Hij heeft succes met zijn pose.
Een jong, kranig officier van de garde, eens de lieveling der dames, beklaagt zich bitter. Toen hij voor het eerst zijn uniform aantrok, was hij overtuigd, dat elk jong meisje dadelijk door zijn schittering zou worden verblind en aangetrokken.
Of long-haired aesthetics
Are very much more to their taste -
De aesthetische jonge man geeft het recept in een. vers, waarvan men de taal en het rhythme ongetwijfeld zal weten te waardeeren:
If you 're anxious for to shine, in a high aesthetic
line, as a man of culture rare,
You must get up all the germs of the transcenden-
tal terms, and plant them every-where.
You must lie upon the daisies and discourse in
novel phrases of your complicated state of mind
(The meaning does n't matter, if it 's only idle
chatter of a transcendental kind)
As you walk you mystic way,
If this young man expresses himself in terms
Why, what a singularly deep young man this
Voorts raadt hij hem aan, ‘walk down Piccadilly with a poppy or a lily in your medieaval hand.’
he is aesthetic! aesthetic! - he is!
| |
| |
En iedereen zal hem, met zijn ‘vegetable love’, voor een ‘particularly pure young man’ houden.
Op de teekening, die Gilbert hierbij maakte, ziet men den jongen man voorgesteld met een zonnebloem in de hand.
Dit doet denken aan Oscar Wilde's ‘O I feel just as happy as a bright sunflower’ en het commentaar van ‘Punch’ in het zelfde jaar, bij een ‘fancy-portrait’:
Met al zijn nonsens en buitensporigheid is Gilbert nooit vervallen in volkomen onverantwoorde opmerkingen als deze, die alleen terwille van het woordenspel gemaakt schijnt. Maar als zijn tekst al, over het algemeen, boven den tekst uitstak van het blad, dat den Engelschen humor in de huiskamers vertegenwoordigt, - en waarmee hij, na die (niet geheel onbegrijpelijke) weigering in het begin, geen relaties heeft gehad, - de teekeningen die hij blijkbaar zoo gemakkelijk produceerde, waren daarvoor misschien niet heelemaal goed genoeg. Al voldeden ze als illustratie wel zeer.
De kannibaalsche ballade, die den redacteur van Punch ongeschikt leek, is niet de eenige, waarin de buitensporigheid van Gilbert tot cru-heid wordt. Men moet die gebundelde liederen en berijmde verhalen echter misschien elk voor zich in een verband zien dat verloren is gegaan bij dit bundelen. Ik wil liever herinneren aan den kostelijken, zoo oorspronkelijken toon van bluf en zelfbespotting tegelijk in een versje als ‘The Englishman’
And it 's greatly to his credit,
For in spite of all temptations
To belong to other nations,
For the true-born Englishman!
Zoo is er een lofrede op het Hoogerhuis, dat ‘did nothing in particular, and did it very well’.
Ook hier voelt men de neiging, een cultuurperiode te benijden, welks humoristen zulk een toon weten te vinden, om zijn misstanden te bezingen. Wij herkennen dien toon ook in het geval van King Goodheart, die iedereen te goed wil doen en ‘to the top of every tree, Promoted everybody’.
| |
[pagina LXVII]
[p. LXVII] | |
learned persons
the folly of brown
the aesthete....
the perils of invisibilty
gregory parable l l.d... and mary p. (so kind was she), she too, made eyes of giant size
| |
[pagina LXVIII]
[p. LXVIII] | |
sir macklin was a priest severe - he proved them this - he proved them that -
sir guy the crusader
the story of agib, prince of tattary
‘o prince’ he says, says he, ‘if a prince indeed you be...’
| |
| |
And Bishops in their shovel hats
Were plentiful as tabby cats
Van bisschoppen gesproken, (maar ik wil nog even de conclusie geven, die is: ‘When everyone is somebody, Then no one's anybody’) van bisschoppen dan gesproken, ze tieren ook veelvuldig in de Bab-Ballads, en in het bijzonder maakt de schrijver zich vroolijk om de koloniale bisschoppen en hun pogingen om zich populair te maken bij inboorlingen, met welk doel zij tot zonderlinge middelen afdalen. Maar de geestelijke stand (in Engeland cultureel zoo belangrijk) is in deze balladen in al zijn variaties geschetst op een wijze die Trollope niet kon hebben verbeterd. Het fijnst is misschien de verzuchting: Eheu fugaces, van den kerkmagnaat, die zijn verleden als jong predikant betreurt.
Did I look pale? then half the parish trembled
And when I coughed all thought the end was near.
Ah me, I was a pale young curate then.
In zijn vele zeemansliederen, burlesk als ze zijn, toont hij zich in kennis van zaken en terminologie een waardig opvolger van Charles Dibdin, hij kent de privilegies en misbruiken van den advocatenstand als een ingewijde, in zijn ‘Limited Liability’ geeft hij een zakelijke, maar berijmde en vroolijke uitlegging van de kunstgrepen, waarmee men van zijn verantwoordelijkheid bij handelsondernemingen kan afkomen (voorwaar een zelden bezongen thema!) met deze moraal:
For nothing that is planned by mortal head
Is certain in this Vale of Sorrow -, saving,
That one's Liability is Limited.
Als Gilbert's beeld van de Engelsche samenleving niet meer gelijkt, zooals het beeld dat Busch van de Duitsche boeren en burgers heeft gegeven, nog altijd gelijkt, dan is dit niet zijn schuld, en misschien eer een aanbeveling dan een tekortkoming. Zijn malle liedjes zijn een stuk geschiedenis. Bovendien, zij luiden niet alleen sommige toestanden en gedachtenwerelden uit, zij luiden andere in. In zijn wonderlijk sollen met den adel voelen wij den ondergang van het feodale begrip, dat in den tijd van Victoria nog niet geheel verdwenen was. De politieagent, die op wetenschappelijke wijze, en ten genoegen van de betrokkenen zelf, aantoont, dat niet de zakkenroller, maar de bestolen heer een misdadiger is en dezen laatste arresteert, is de aankondiger van moderne psychopathische methoden, en het rooversmilieu dat een jonge
| |
| |
dochter uitstoot wegens mesalliance met een man van onbesproken gedrag schijnt een profetische satire op rassentheorie en chauvinisme....
En zoo zouden er nog veel amusante en leerrijke trekken aan te wijzen zijn in het uitgebreide oeuvre van den man die als schrijver van The Mikado zich een bescheiden mate van onsterfelijkheid heeft verworven.
Het begin en sluitvignet zijn, evenals de afbeeldingen op de beide prentpagina's, naar illustraties uit ‘The Bab Ballada’ van W.S. Gilbert; de vier andere zijn schetsen uit de Ill. London News naar Gilbert's operette ‘Patience’ van 1881.
|
|