| |
| |
| |
Een landhuis in China
Door D. Bierens de Haan
CHINA is het eenige land ter wereld, dat duizenden jaren onafgebroken in zijn eigen geschiedenis heeft voortgeleefd. Zijn geest schijnt zoo lang verwijld te hebben in de roerloosheid van zijn verleden, dat wij in zijn hedendaagsche stereotiepe uitingen slechts een flauwen weerschijn herkennen van de groote beroeringen uit de bloeitijdperken van zijn cultuur. Het eenige gebied, waarop de Chineesche cultuur zich tot voor kort als een levend organisme nog onverzwakt heeft kunnen handhaven zonder te vervallen in verstarde tradities, lijkt mij de bouwkunst te zijn. Het wetenschappelijk onderzoek van onzen tijd, dat gelooft het mysterie van China's verleden te kunnen onthullen uit zijn historie en oude kunstschatten, zou verkeerd doen het belang der levende bouwkunst over het hoofd te zien, te meer, omdat in China het volledig systeem der aloude beschaving zich in den aanleg van zijn bouwwerken klaar en helder weerspiegelt. De bouwkunst en haar zijtakken, de binnenhuiskunst en de tuinarchitectuur, hebben in China verder kunnen ontwikkelen, de overtuigingen van den godsdienst en de denkbeelden der natuur-philosophie kunnen vertolken en daarbij de kern van de sociale organisatie kunnen bewaren, zooals een legende met al haar onwerkelijkheid toch het innerlijk wezen der geschiedenis uitbeeldt en de hoogste waarheid van een volk openbaart.
Degenen, die China kennen, weten, dat de muur om de gebouwen, dorpen en steden als het karakteristieke hoofdmotief van het land geldt. De muur, die het hof van elk huis of gebouw van eenige beteekenis omringt, geeft uitdrukking aan de gedachte, dat zoowel de familie, de staatsinstantie als de godsdienstige gemeenschap in hun woningen, regeeringsgebouwen, tempels en kloosters zelfstandige eenheden zijn, die beschermd dienen te worden tegen inkijk van buiten af en tegen den slechten invloed van de wereld daar om heen. De hoog ontwikkelde gemeenschapszin, die de Chineezen bezielt, waar het den familiestam, de stad en per slot van rekening het geheele volk betreft, maakt het noodzakelijk het gemeenschappelijk terrein als een zelfstandige cel van de buitenwereld af te sluiten, zoodat het eigen leven zich in afzondering krachtig kan ontplooien. De muren dienen niet alleen voor de verdediging van het eigendom, maar de begrenzing van het leven heeft ook een religieuze beteekenis en wordt opgevat als een deugd, welke dient om de goede zeden, zooals Confucius die had geleerd, in stand te houden. De veelzijdige beteekenis van den muur gaf aanleiding tot een bouwmotief, dat al naar gelang het dienst deed, met liefderijke teederheid, met religieuze innigheid of met ernstige, monumentale grootschheid werd behandeld. Vanzelfsprekend vinden wij den laatstgenoemden vorm bij de muren en torens van de
| |
| |
groote steden en in de geweldige afmetingen van den Grooten Chineeschen Muur, die behalve de politiek-economische zelfstandigheid van het land ook het geloof in de volmaaktheid der Chineesche cultuur tegen aanvallen van de barbaren van het Noorden diende te verdedigen.
Een grondbeginsel van de bouwkunde, waarvan de oudste overleveringen reeds gewag maken is de richting van de hoofdas van het Noorden naar het Zuiden en daar bij den aanleg van steden, tempels en residenties bij voorkeur gebruik gemaakt werd van een rechthoekig terrein, kwamen dus de vier zijden overeen met de vier windstreken. De philosophen zagen in dit plan de overeenkomst met de natuurlijke orde, daar zij de oppervlakte van de aarde als een grooten rechthoek voorstelden. Indien men er zich van bewust is, dat elk bouwwerk, even als de vroegere Keizerlijke Hoofdstad, tegelijkertijd een ideeële beteekenis heeft als zinnebeeld van het zichtbare en onzichtbare Heelal en als teeken van de zedelijke wereldorde, zal men begrijpen, dat de naar het Zuiden georiënteerde rechthoek aanleiding gaf tot een kunstzinnige symboliek.
Thans zullen wij onze aandacht schenken aan een Chineesch bouwwerk uit het begin dezer eeuw en wij kunnen hieraan de juistheid der inleidende woorden toetsen.
In de groote vallei, waardoor de Jangste Kiang stroomt, ligt het stadje Soochow, in welks nabijheid zich een landhuis met een uitgestrekt park bevindt. Het rechthoekig terrein is ommuurd en het belang, dat gehecht wordt aan deze afsluiting is aan de Zuidzijde zichtbaar voorgesteld door een groote, fraai gedecoreerde poort. Inderdaad is voor dit profane gebouw één ingangspoort voldoende en de bezoekers behoeven niet zooals bij de Keizerlijke tuinen of bij de groote tempelcomplexen drie op elkaar volgende poorten te doorschrijden om langzamerhand voorbereid te worden alvorens het heiligste van het heilige te naderen.
Wanneer wij deze tuinen zijn binnengetreden vergezellen de muren ons een eind weegs op onze wandeling langs de overdekte wandelpaden. Deze paden worden ter weerszijden afgesloten door een wit gekalkt muurtje ter kniehoogte, waartusschen houten zuilen zijn aangebracht, die een zadeldak dragen. Deze overdekte wandelgangen lijken veel op een laan met boomen, zoodat ze wonderwel aanpassen aan de landelijke omgeving (afb. 3).
Hier en daar zijn deze muren hooger opgetrokken, zoodat onze blik gericht wordt naar het einddoel en het uitzicht terzijde zou geheel en al belemmerd worden, indien wij niet af en toe aangenaam verrast werden door een opening in den muur in den vorm van een halve maan, een zeshoek, een sector of een vaas, die ons een blik in het park gunt.
Bij het ontwerp van dit park heeft den architect, zooals uit den plattegrond blijkt, de naar het Zuiden georiënteerde rechthoek met de onderverdeeling in rechthoeken voor den geest gezweefd, doch de aangeboren afkeer der
| |
| |
Chineezen tegen een consequente toepassing van een of ander principe is hiertegen in verzet gekomen, zoodat sommige paden weer tegen alle regelen der kunst in loopen. De Zonen van het Hemelsche Rijk zijn trouwens naïef genoeg om behagen te scheppen in de grillige wendingen der zigzagswijze loopende paden en in het doolhof van rechthoekig omheinde of ommuurde hoven, die een gezellig theehuis of een knus prieel verbergen. De Chineesche geest, die verzot is op architectonische complicaties heeft in het onderhavige ontwerp zijn lust kunnen botvieren en is er toch in geslaagd de intimiteit met de natuur te bewaren. Het moet ook toegegeven worden, dat deze architect een virtuoos is in het aanbrengen van afwisseling in het uitzicht op onze wandeling en hetzelfde meesterschap mag men trouwens ook dikwijls bij landelijke tempels bewonderen.
De opvatting omtrent vele principieele zaken loopen in Europa en China ver uiteen. Het verband en de overeenstemming tusschen den tuin en het omringende landschap, welke de Westerlingen doorgaans zoeken is den Oosterlingen, die hun terrein met een muur afsluiten, onbekend. Daarbij komt, dat, alhoewel elk ontwikkeld Chinees een groot liefhebber van natuurschoon is, deze liefde slechts zijdelings betrekking heeft op de werkelijkheid der natuur zelve, want zij is gevormd door de kennis van de dicht- en schilderkunst, die niet de schoonheid van een allerdaagsch landschap bezingt, maar van een idylle, zooals een stil meer, waar roze en witte lotusbloemen hun hoofd ten hemel opheffen en eenden paarsgewijze als symbool van huwelijkstrouw in rondzwemmen of zooals een wild berglandschap met grillig gevormde rotsblokken, die gelijk coulissen schilderachtig achter elkander zijn opgesteld.
Trouw aan de tradities der poëtische landschapskunst vinden wij inderdaad in het park een grooten vijver en kleine vijvers met lotusbloemen en eenden en voorts een paar tuintjes met phantastisch gevormde rotsblokken terug.
In den aanleg van de vijvers herkent men de wijsheid der Chineesche tuinarchitectuur. Zooals de plattegrond (afb. 5) aangeeft, verloopen de oevers van den grooten vijver onregelmatig en vormen inhammen en smalle, in het water uitloopende strooken, die met struiken en boomen zijn begroeid. Het voordeel van een dergelijk plan is, dat van geen enkel punt de oevers van den vijver geheel te overzien zijn, zoodat het water grooter lijkt dan het in werkelijkheid is en de aanblik van den vijver overal een ander beeld geeft.
Voor een kleinen vijver, zooals we op afbeelding 1 zien, heeft deze methode geen zin, zoodat hier aan den rechthoek is vastgehouden, die wel zoo goed past bij de nabijgelegen woning.
Om de bedoeling van de rotstuintjes te verklaren dienen wij er aan te herinneren, dat de Chineesche schilderkunst van oudsher verschillende soorten van rotsformaties onderscheidde, die ons wel zeer vreemd voorkomen, maar die in werkelijkheid in China te vinden zijn. Een van de oudste
| |
[pagina XXXVII]
[p. XXXVII] | |
een landhuis in china - afb. i, blik of het zadeldak en de kleine vijver bij de woning
afb. 2, de balustrade van de zijvleugels gebouwd om een rechthoekig hof
afb. 3, de overdekte wandelgangen in den tuin
| |
[pagina XXXVIII]
[p. XXXVIII] | |
afb. 4, interieur van een openbaar theehuis met het bekoorlijk maaswerk, genaamd ‘ping wen’
afb. 5, plattegrond van landhuis met tuin en aanleg van de vijvers
| |
| |
canons noemt de namen van zestien rotsvormen en, ruimschoots gebruik makend van het recht der dichterlijke vrijheid, vergelijkt hij deze met de nerven van het lotusblad, met het kielwater van een varende boot, met een opgevouwen gordel, met een bepaald soort zwam, met verward touwwerk, met bliksemstralen, hennepvezels, enz. Indien wij weten, dat de Chineezen zoo gesteld zijn op rotsen, kan het ons niet verwonderen in deze tuintjes de zonderlinge gedaanten van zeldzame rotsblokken aan te treffen, die ons de merkwaardigste spelingen der natuur laten zien. En het is ook begrijpelijk, dat geen werk gemaakt is van sierplanten, die men in de rotstuintjes hier te lande pleegt aan te treffen.
Het mag ons opvallen, dat wij behalve de onontbeerlijke lotusbloemen geen andere bloemen of bloemperken in het landschap van het park aantreffen. Het is niet de zin voor orde, die den Chinees er toe brengt zijn chrysanthemums en andere sierbloemen onder te brengen in afgesloten hofjes, maar men dient te begrijpen, dat hij ondanks zijn liefde voor bloemen de onrust van de bont gekleurde dochters van Flora in het serene totaalbeeld van zijn landschap-park niet kan verdragen.
Op de afbeeldingen 1 en 3 ziet men helaas niet den houten brug, die de oevers van een vijver verbinden. Ook in Europeesche parken treft men dergelijk houtwerk in rustieken stijl aan, zooals bruggetjes, stoelen en banken, die samengesteld zijn uit ongeschaafde boomtakken, waarvan de schors ongeschonden is gebleven. Dit houtwerk werd in navolging van Oostersche voorbeelden gemaakt en de oorsprong van dezen Arcadischen stijl ligt in China.
Het kort bestek dezer verhandeling veroorlooft ons niet langer in het park te verwijlen en wij dienen thans onze belangstelling naar het onderwerp der bouwkunst te verplaatsen.
Van den grooten rijkdom en verscheidenheid der Chineesche architectuur blijft de indruk van een hal het meest levendige en inderdaad vindt men den oervorm er van bij bijna alle bouwwerken terug. Kenmerkend voor den hallenbouw is de duidelijke onderscheiding in drie deelen: den onderbouw, het hoofdlichaam met het zuilenstelsel en het dak.
Als grondbeginsel mogen wij aannemen, dat elk halgebouw op een onderbouw of fundament staat, dat in het eenvoudigste geval een verhoogd platform is, doch dat dikwijls ontwikkeld wordt tot een samenstelsel van elkaar opvolgende terrassen, die afgesloten door balustrades toegankelijk zijn langs een afzonderlijke vlucht van treden of anders trapsgewijze opklimmen.
Het gebouw, dat afbeelding 2 laat zien, heeft twee zijvleugels, die om een rechthoekig hof zijn gebouwd. De aanwezigheid van een onderbouw blijkt uit het niveau van de binnenplaats, dat lager is dan de galerij van den zijvleugel, terwijl de steenen vloer van de hoofdgalerij nog hooger is gelegen.
In het hoofdlichaam van de hal ziet men enkele rijen zware houten zuilen,
| |
| |
die het gebouw in meerdere beuken verdeelen, waarvan de middelste de breedste is. Tusschen de achterste zuilen en de zuilen aan de zijkanten zijn de buitenmuren opgetrokken, terwijl de voorzijde afgesloten wordt door houten lijstwerk, waarin de openslaande deuren zijn gevat. Afbeelding 1 toont hoe de zijmuren tusschen de zuilen gebouwd zijn. Aan de achterzijde van het gebouw zijn de zuilen niet zichtbaar, daar de buitenmuren hier om de zuilen zijn gebouwd.
Terwijl bij de geheele Westersche architectuur van den Griekschen tempel tot de Gothische Kathedraal het front van het gebouw uit den gevel bestaat, die dwars op de beuken staat, is het fundamenteele onderscheid met het Verre Oosten hierin gelegen, dat het front de langste zijde van het halgebouw of de Zuidzijde is, welke evenwijdig met de beuken loopt. Dit verschil in opstelling bracht mede, dat het Westen zijn blik richtte op den gevel als de aangewezen plaats van versiering, terwijl in het Oosten de aandacht zich moest vestigen op het dak, dat vóór alles een decoratieve oplossing benoodigde.
De eenvoudigste vorm van een dak is het zadeldak, dat naar beneden toe opwaarts ombuigt en zich een eind buiten het hoofdlichaam voortzet (afb. 1). De frontzijde van het gebouw heeft een voorgalerij tusschen twee rijen houten zuilen, die van boven verbonden zijn door dwarsbalken, versierd met drakenkoppen. Van boven is de gaanderij afgesloten door een tongewelf, waarvan de ribben duidelijk zichtbaar zijn. Tusschen de voorste rij zuilen is van boven een open lijstwerk met meanderpatroon en van onderen een balustrade aangebracht, die eenzelfde soort lijstwerk toont (afb. 2). De aesthetische functie van dit à jour lijstwerk is de geleidelijke overgang van den massalen onderbouw en van het dak in het fijn bewerkt hoofdlichaam van het gebouw.
De indruk van onrust, overladenheid en verwarring, die de Chineesche architectuur aanvankelijk op ons Westerlingen maakt, verdwijnt, zoodra men de grondbeginselen begrijpt, de geheimen van de bouwtechniek weet te waardeeren en de symboliek verstaat. Deze architectuur, waarvan de grondslag gevormd wordt door een geraamte van balken, is in wezen een soort staafconstructie, die anders beoordeeld dient te worden dan de Westersche bouwkunst, die doorgaans een opeenstapeling van steenen laat zien. Na deze overwegingen komt ons het Chineesche bouwwerk als een logische constructie voor, hoewel toegegeven moet worden, dat de Chineesche logica nooit geheel vrij te pleiten is van onredelijkheid.
De schoonheid van de Chineesche architectuur is gelegen in de innige verbondenheid tusschen het bouwwerk en de natuur. Het groote dak met de gebogen vlakken maakt steeds den indruk van stabiliteit en is in volkomen harmonie met de natuurlijke golven van een heuvelachtig terrein. De onderbouw, waarin de organische vereeniging van het huis met de aarde gezoht is, schijnt de bewoners tevens met het buitenleven te willen ver- | |
| |
binden, daar de geleidelijke overgang tusschen binnenshuis en buiten tot uitgaan lokt.
Het vlotte aanpassingsvermogen van de Chineesche bouwkunst is mogelijk gemaakt door de verdeeling van het gebouw in onderbouw, hoofdlichaam en dak. Het hangt van de omstandigheden af welk deel het grootste en het mooiste zal worden. Zoo kan van een tempel, die gebouwd is tegen de helling van een heuvel, de aanleg van uitgestrekte terrassen de hoofdzaak zijn. Bij andere gebouwen daarentegen ziet men bijkans niets anders dan een dak, waarvan de ingewikkelde samenstelling tot een oneindig aantal oplossingen aanleiding geeft.
Een beschouwing over het Chineesche landhuis zou nooit volledig zijn zonder melding te maken van een paviljoen en op den plattegrond van ons park is meer dan één exemplaar aangegeven.
In Europa zijn wij beter met het paviljoen dan met de andere vormen der Chineesche bouwkunst bekend door de talrijke afbeeldingen op porselein, houtsnijwerk en metaalwerken, die hun weg van het Verre Oosten tot ons gevonden hebben. Verleid door de eigenaardige bekoring dezer fantastische bouwwijze, welke zich zoo goed in het landschap voegt, werden ook in de parken en tuinen van het Avondland paviljoens naar Chineesch voorbeeld gebouwd, doch de bouwwijze heeft zich nooit kunnen losmaken van haar exotische afkomst en toen een Westersche opvatting onmogelijk scheen, kwam het Chineesche paviljoen in het Westen in onbruik.
In China is het paviljoen zeer populair en over het gansche land verbreid. Het natuurgevoel, dat zoo nauw verbonden is met de Chineesche geestesbeschaving, beschouwt het paviljoen als een noodzakelijke inrichting voor den cultus van het natuurschoon en men houdt er van hier uren lang ongestoord te mijmeren. Van oudsher hebben de grootste en beroemdste mannen in China er de voorkeur aan gegeven op lateren leeftijd het geroezemoes van de samenleving vaarwel te zeggen en zich in eenzaamheid terug te trekken om de diepste en volmaaktste wijsheid te vinden in innige gemeenschap met de schepping. Philosophen, dichters en staatslieden togen, nadat zij hun werk hadden volbracht, naar afgelegen bergen, zochten een mooi plekje met een prachtig uitzicht en bouwden daar hun hut om als een heremiet de laatste dagen van hun leven te slijten. Later werden hun hutten en paviljoens bekend en vele zijn tot den huidigen dag in stand gehouden en vereerd als gewijde plaatsen. Onder invloed van deze vereering ontstond het gebruik de paviljoens te bestemmen als bewaarplaats van steenen tafelen, waarin inscripties gebeiteld werden, welke dichterlijke strofen of historische feiten vermelden. Ten slotte zij nog vermeld, dat sommige goden en heroën, die met het rijk van de ijle atmosfeer in verband worden gebracht, in de luchtige paviljoens vereerd worden. Hiertoe behoort de god der litteratuur, Wenchang, de acht genieën, die op een vliegenden ooievaar gezeten worden voorgesteld en soms
| |
| |
ook Laotze zelf als herinnering aan de hooge gedachtenvlucht van dezen denker en aan het opgaan van de ziel in het ‘wu wei’ of het niet-zijn.
Een enkel woord moge voldoende zijn om de constructie van het paviljoen te schetsen, welke uiteenloopt van den eenvoudigsten bouw tot het ingewikkeldste gewrocht. De weg der ontwikkeling begint bij vier zuilen, welke een vierhoekig tentdak dragen en gaat dan verder naar het achthoekige en ronde grondplan en het dubbele en driedubbele dak. Meestal is de ruimte tusschen de zuilen open en op een afstand ziet men alleen de sierlijk opkrullende dakvleugels, die door slanke zuilen worden geschraagd.
Alvorens het inwendige der gebouwen in oogenschouw te nemen wil ik een opmerking vooraf doen gaan.
Gedurende eeuwen is Europa in den waan geweest, dat de binnenhuiskunst niets anders was als een decoratieve stijl. Bij uitzondering waren de meubelstijlen, die de laatste eeuwen hebben gegeven, een product van geheel oorspronkelijke vinding en de meeste decoratieve stijlen zijn ontworpen met behulp van ornamenten, die aan de oudheid of aan den vreemde werden ontleend. De geregelde opeenvolging van verschillende sierstijlen deed vraag naar nieuwe vormen ontstaan en deze vraag was zoo groot, dat zelfs de Chineesche ornamentiek haar bijdrage aan het Westersche decor heeft geleverd en de vroegere mode der Europeesche kunstenaars om Oostersche motieven te gebruiken wordt aangeduid met den naam ‘chinoiserie’.
Men zou echter de Chineesche kunst verkeerd beoordeelen, indien men meent, dat zij op het gebied van woninginrichting niets anders heeft gepresteerd als sierkunst, want de binnenhuiskunst kan wel eens iets anders beteekenen als een verzameling van ornamenten. Zij kan zich verheffen tot de schoonheid van een eenvoudige harmonie, indien zij wars van alle huichelarij ons het bewustzijn verschaft, dat het interieur deel uitmaakt van het geheele gebouw, zoodat wij gelegenheid hebben een oprechte constructie te bewonderen. De Gotische bouwkunst heeft in Europa dit ideaal verwerkelijkt.
Het hier niet afgebeelde binnenhuis is een voorbeeld hiervan. Aan zijn inwendige constructie bemerkt men te doen te hebben met den middelsten beuk van een hallengebouw en men herkent het gebouw, waarvan wij het uitwendige reeds hebben besproken, terug. Dwars door de ruimte, de zuilen van Noord en Zuid verbindend, loopen de strekbalken, waaraan de groote lantaarns zijn opgehangen. De Zuidzijde van het binnenhuis is afgesloten door de openslaande deuren en de andere wanden worden gevormd door een donker gebeitst, houten beschot. Door een groote ronde opening in den wand ter Westzijde bereiken wij de gang en kijken wij tegen den wit gekalkten buitenmuur van het gebouw aan, welke als een helder wit licht afsteekt tegen de donkere kleur van het hout.
Op den houten wand aan de Noordzijde is een schildering in goud-bruin aangebracht, die vormgevend kan zijn voor dergelijke tuinen met rotsen en
| |
| |
boomen, die eerder zijn genoemd. Daaronder staat een rustbank van donker mahoniehout met licht gekleurde en geaderde marmeren paneelen en intarsia van paarlemoer.
Indien men ten slotte wil bedenken, dat uit het vertrek door de openslaande deuren de voorgalerij te zien is, zal men toegeven, dat hier de Chineesche kunst er in geslaagd is een eenvoudig en smaakvol binnenhuis te scheppen, waarvan de zuivere schoonheid ons meer bevredigt dan de opsmuk van menig systeem van decoratie.
Afbeelding 4 geeft het interieur te zien van een openbaar theehuis, dat zich in het park bevindt. Daar de oorbaarheid verlangt, dat elk gezelschap in een afgesloten ruimte zijn thee gebruikt, herhaalt zich hier het eeuwige motief van een afsluiting, welke in dit geval gevormd wordt door houten ramen, die van onderen dichte paneelen omsluiten en van boven gevuld zijn met open maaswerk, genaamd ‘Ping Wen’. Het Chineesche woord ping wen beteekent letterlijk het netwerk, dat gebarsten ijs toont en het onregelmatig patroon van dit maaswerk heeft hiermede inderdaad eenige gelijkenis. Het maaswerk van ronde houten staafjes is een geliefkoosd bouwmotief in China, dat ook uitwendig zeer veel wordt toegepast. Men vindt in China huizen, waarvan de geheele gevels voorzien zijn van zulk een houten netwerk en het aantal patronen, dat hiervoor gebruikt wordt, is ontelbaar.
Voor dit theehuis was het niet noodig de afdeelingen zoo streng van elkander af te sluiten, zoodat voor het oog een doorzicht ontstaat, die ons de ruimte als één geheel doet gevoelen. Het open maaswerk geeft een behagelijk en weelderig aanzien aan het interieur en zonder de beginselvastheid van een waardige bouwkunst prijs te geven vervangt het maaswerk hetgeen ten onzent stoffeering wordt genoemd.
De belangstelling van Europa voor de Chineesche architectuur is tot nu toe voornamelijk uitgegaan naar de oude monumenten met gevolg, dat aan de burgerlijke bouwkunst nauwelijks aandacht is besteed. Ik hoop met deze beschouwingen te hebben aangetoond, dat China het verband tusschen het wonen en het leven met de natuur heeft weten te vinden. Het Chineesche landhuis is een weloverwogen constructie met goed doordachte beginselen, waarvan onze hedendaagsche bouwkunst en tuinarchitectuur - geloof ik - nog zeer veel kunnen leeren.
|
|