| |
| |
| |
Rainer Maria Rilke
Bij den tienden verjaardag van zijn sterven
Door Dr Annie Mankes-Zernike
TIEN jaar geleden, den 29sten December 1926, bedroefde de beminnaars van Rilke's poëzie de tijding van zijn dood. Hoe vruchtbaar de komende jaren zouden worden voor onze kennis van den dichter, vermoedden we toen nog niet. Hij is sinds zijn sterven steeds meer voor ons gaan leven.
Als alle waarachtig grooten bezit Rilke het vermogen zelve onzichtbaar te worden in zijn gedichten, die zooveel meer zijn dan de klacht of de verrukking van hun schepper als een gebouw uitstijgt boven de emotie van zijn bouwer; die onpersoonlijk werden als de zon en de regen en ons toch even direct aangaan als zij. Zelf had hij
‘....den alten Fluch der Dichter,
die sich beklagen, wo sie sagen sollten,
die immer urteiln über ihr Gefühl,
overwonnen en was hij erin geslaagd
‘....hart sich in die Worte zu verwandeln,
wie sich der Steinmetz einer Kathedrale
verbissen umsetzt in des Steines Gleichmut’.
(Uit zijn Requiem für Graf von Kalchreuth). Hoogstens glanst over de gebeeldhouwde Neue Gedichte dezelfde zachte glimlach, die den wellenden stroom van het Stundenbuch en het Buch der Bilder verlicht. Aan dien glimlach herkenden we hem, op het portret uit 1906, de eerste gave na zijn dood, die 't Inselschiff van April '27, geheel aan zijn nagedachtenis gewijd, ons bracht.
Het portret van een dichter kan een teleurstelling zijn, als het innerlijk beeld, dat zijn verzen in ons wekten, er door wordt verstoord. Dürer wist dit, toen hij bescheiden op zijn gravure naar Erasmus plaatste: ‘'t Betere beeld zullen zijn geschriften toonen’.
Maar als de beeltenis een overtuigenden vorm geeft aan de voorstelling, die vaag in ons rustte, welk een blijdschap schenkt ze dan! Die blijdschap geeft elk portret van Rilke, den ‘doctor Seraphicus’, zooals een oudere vriendin, Marie von Thurn und Taxis, hem graag noemde. Een van de bekoorlijkste is wel de Russische foto uit 1900 met den boerendichter Droschin. Dat hij in den tuin van zijn eenzaam kasteeltje Muzot bijna 25 jaar ouder is,
| |
| |
begrijpen we nauwelijks. ‘Hij zag er onwaarschijnlijk jong uit, hoewel hij toch de vijftig al naderde’, zegt bovengenoemde in haar ‘Erinnerungen an Rainer Maria Rilke’. ‘Men had hem hoogstens voor 30 gehouden’.
Behalve portretten bracht de necrologische aflevering van 't Inselschiff ons ook het handschrift van den dichter. Schooner schrift zag ik nooit. Men behoeft niets te weten van graphologie, om gevoelig te zijn voor de vormen van letters en woorden, voor de vulling van een blad. De door Rilke beschreven bladen gelijken een meer, een stille spiegel. En nog noemde ik niet wat in dit gedenkschrift het meest verblijdde: zijn brieven.
Wij hadden ons hem eigenlijk nooit in gemeenschap met een mensch gedacht. In heel zijn lyrisch werk is nauwelijks één liefdesgedicht te vinden en hoe schroomvallig is dat: ‘Wie soll ich meine Seele halten, dass sie nicht an deine rührt? Wie soll ich sie hinheben über dich zu andern Dingen?’ Hoe aarzelend was zelfs de kindervriendschap, die hij zijn ‘In memoriam Egon von Rilke’ oproept:
‘....Was war wirklich im All?
Nichts. Nur die Bälle. Ihre herrlichen Bogen.
Auch nicht die Kinder... Aber manchmal trat eines
Ach ein vergehendes, unter den fallenden Ball’.
En nu: brieven van Rilke, aan een jongen dichter, die hem geschreven had, gevraagd of zijn verzen goed zijn! Wat antwoordt hij daarop? Dit, uit een brief van 17 Februari 1903, toen Rilke zelf nog geen 28 jaar oud was: ‘Niemand kann Ihnen raten und helfen niemand. Es gibt nur ein einziges Mittel. Gehen Sie in sich. Erforschen Sie den Grund, der Sie schreiben heiszt, prüfen Sie ob er in der tiefsten Stelle Ihres Herzens seine Wurzeln ausstreckt, gestehen Sie sich ein, ob Sie sterben müszten, wenn es Ihnen versagt würde, zu schreiben. Dieses vor allem: fragen Sie sich in der stillsten Stunde Ihrer Nacht: musz ich schreiben? Graben Sie in sich nach einer tiefen Antwort. Und wenn diese zustimmend lauten sollte, wenn Sie mit einem starken und einfachen “Ich musz” dieser ernsten Frage begegnen dürfen, dann bauen Sie Ihr Leben nach dieser Notwendigkeit. Ihr Leben bis hinein in seine gleichgültigste und geringste Stunde musz ein Zeichen und Zeugnis werden diesem Drange’.
Hij verwijst den jongen dichter dus naar.... de eenzaamheid, aan de oneindige waarde waarvan hij een volgenden brief geheel wijdt. ‘Ihr innerstes Geschenen ist Ihrer ganzen Liebe wert, an ihm müssen Sie irgendwie arbeiten und nicht zu viel Zeit und zu viel Mut damit verlieren, Ihre Stellung zu den Menschen aufzuklären. Wer sagt Ihnen denn, dasz Sie überhaupt eine haben?’
Neen, Rilke heeft met het schrijven aan den jongen dichter zijn eenzaamheid niet geschonden. (Later bracht de Insel Verlag ons alle tien brieven in een
| |
| |
1900: rilke samen met den dichter droschin; rechts: paschen 1924: rilke in dek tuin van het kasteel muzot
| |
| |
het kerkje te raron met het graf van rilke;
het kasteel muzot bij sierre;
een blik in het rhônedal op het kerkje te raron
| |
| |
afzonderlijke uitgaaf.) Integendeel: hij heeft haar versterkt door haar te roemen. En als hij den dichter raadt: ‘Wenn keine Gemeinsamkeit zwischen den Menschen ist und Ihnen, versuchen Sie es, den Dingen nahe zu sein, die Sie nicht verlassen werden’, begrijpen wij, dat de bron, waaruit in zoo menig vers zijn verheerlijking der dingen welde, zijn eenzaamheid was.
‘De menschen zullen spoedig in het bezit van een overgroote menigte zeer schoone brieven zijn, die hij zijn vrienden schonk’, beloofde Rudolf Kassner in zijn ‘Erinnerungen an Rilke’ in de genoemde aflevering van het Inselschiff. Dank zij Anton Kippenberg, zijn uitgever en vriend, en de zorg van zijn dochter en schoonzoon Ruth Sieber-Rilke en Carl Sieber is deze belofte thans in zes kloeke boekdeelen vervuld.
Er zijn schrijvers, aan wie men den slechtst mogelijken dienst bewijst door het publiceeren van hun brieven, wier werk ongenietbaar wordt door de inwijding in de banaliteiten van hun dagelijksche leven, in de zwakheden van hun natuur. Rilke behoort niet tot hen. Als we alle duizend brieven hebben gelezen, hebben zijn gedichten hun onaantastbaarheid volkomen behouden en klinken ze nog even schoon. 't Is, dat in Rilke geen banaliteit was. ‘Rilke war Dichter, war Persönlichkeit auch wenn er sich nur die Hände wusch,’ zegt Kassner met recht.
We kunnen zijn brieven genieten, zonder ooit een woord te lezen van hen, aan wie ze werden geschreven, doordat ze haast altijd monologen zijn. Rilke deelt mee, spreekt zich uit, vat in woorden het haast ongrijpbare, in brieven aan zijn vrouw en aan zijn vele, vele vrienden. Woordelijk staat een stuk uit een brief aan Lou Andréas-Salome in Malte Laurids Brigge. Daarom konden ze ook gepubliceerd worden, zonder gevaar voor onbescheidenheid, omdat ze over 't algemeen op één plan staan met het werk, dat hij zelf publiceerde. Ze voltooien het beeld, dat we van hem hadden, ze veranderen het niet.
In den laatsten bundel: ‘Briefe aus Muzot’ heeft hij, aan Witold von Hulewicz, eenige duistere plaatsen uit Malte Brigge verklaard en iets ter algemeene verduidelijking van de Duineser Elegien gezegd. Hun naam hadden we reeds uit vroegere brieven leeren verstaan: die stamt van 't slot Duino aan de Adriatische Zee, waar Rilke reeds in 1912 de eerste elegie geschreven had. De brief aan zijn vriend maakt ze ons wel transparanter:.... ‘Unsere Aufgabe ist es, diese vorläufige, hinfällige Erde uns so tief, so leidend und leidenschaftlich einzuprägen, dasz ihr Wesen in uns unsichtbar wieder aufersteht. Wir sind die Bienen des Unsichtbaren. Die “Elegien” zeigen uns an diesem Werke, am Werke dieser fortwährenden Umsetzungen des geliebten Sichtbaren und Greifbaren in die unsichtbare Schwingung und Erregtheit unserer Natur....’ Vergelijk uit de negende Elegie:
‘Erde, ist es nicht dies, was du willst: unsichtbar
in uns erstehn? - Ist es dein Traum nicht,
einmal unsichtbar zu sein? - Erde! unsichtbar!’
| |
| |
Maar ook door brieven, die niet over zijn gedichten spreken, worden die ons wezenlijker. Want altijd is Rilke er de dichter in, wien alles wat hij aanraakt tot schoonheid wordt. Zijn verzen, hoezeer ze hem vaak in een soort trance gewerden, zijn de resultante van zijn heele wezen; niets in hem gaat buiten zijn poëzie om zijn eigen weg. Zijn brieven, als zijn portretten en zijn handschrift, maken zijn verzen waar, noodzakelijk. Hij, indien iemand, muszte schreiben. 't Is hun grootste beteekenis ons hiervan te hebben overtuigd.
De overgevoeligheid van den verloren zoon, in die fascineerende, maar niet geheel bevredigende paraphrase van de bijbelsche gelijkenis aan het slot van Malte Brigge: ‘damals nahm er sich vor niemals zu lieben, um keinen in die entsetzliche Lage zu bringen, geliebt zu sein’ vinden we terug o.a. in een brief van September 1908 aan zijn vrouw: ‘Ich bin so übertrieben empfindsam, und wenn ein Auge auf mir ruht, so lähmts mich schon an einer Stelle. Ich möchte immer wieder nur die Gesterne auf mir verweilen wissen, die aus ihrer Weite alles auf einmal sehen, im ganzen, und so keines binden, vielmehr alles freilassen in allem....’ Dit verklaart tevens, dat hij maar zelden met Clara Rilke samen was.
Hij had de jonge beeldhouweres Clara Westhoff in Worpswede bij Bremen leeren kennen, waar aan 't eind van de vorige eeuw een kleine kolonie van kunstenaars woonde. In de bundel ‘Briefe und Tagebücher aus der Frühzeit (1899-1902)’ verhaalt Rilke van zijn verblijf onder hen. Als hij weer weg is, in Berlijn, schrijft hij brieven vol herinneringen aan Paula Becker ‘die blonde Malerin’ en aan Clara. 17 Februari 1901 schrijft hij aan Paula: ‘Das Leben ist ernst, aber voll Güte. Ich freue mich auch. Vor mir liegt so viel. Sie werden bald hören, was alles!’
Kort daarna is hij gehuwd met Clara terug in Westerwede, waar ze een oude boerderij tot woonhuis en atelier hebben ingericht. En aan 't eind van dat jaar meldt hij aan Paula en haar man, den Worpsweder schilder Otto Modersohn: ‘Wir haben zu unserer Überraschung eine liebe kleine Tochter bekommen und sind beide sehr glücklich.’ Maar we hadden reeds in een brief aan een vriend gelezen: ‘Wir sind arme, sehr arme Leute.’ En als kort na de geboorte van het dochtertje de kleine ondersteuning plotseling ophoudt, die hij van zijn vader kreeg, begint een radeloos zoeken naar werk, al spoedig gevolgd door 't besluit hun huishoudinkje weer op te heffen en voorloopig ieder voor zich zelve te gaan zorgen en leven. Rilke komt bij Rodin, woont later alleen in Parijs, waar Clara ook een atelier heeft en ze elkaar meestal niet meer dan eens per week zien. De kleine Ruth is bij Clara's ouders. Een gezin hebben ze nooit meer gevormd. Rilke bleef Clara schrijven, zij 't met steeds grooter tusschenpoozen. Zoo nu en dan waren ze ook in Bremen een tijd samen met hun dochtertje. Blijkens den bundel ‘Briefe an seinen Verleger’ laat Rilke de laatste jaren, als hij voor zijn boeken veel geld krijgt, ook telkens Clara en Ruth een deel sturen. Maar als Clara in 1924 in
| |
| |
Muzot bij hem komt, hadden ze elkaar in 6 jaar niet gezien,... ‘Sie (die Frauen)’ heet het in Malte Laurids Brigge, ‘haben Jahrhunderte lang die ganze Liebe geleistet, sie haben immer den vollen Dialog gespielt, beide Teile. Denn der Mann hat nur nachgesprochen und schlecht.... Aber nun, da so vieles anders wird, ist es nicht an uns, uns zu verändern? Könnten wir nicht versuchen, uns ein wenig zu entwickeln, und unseren Anteil Arbeit in der Liebe langsam auf uns nehmen nach und nach?’ Wat Rilke nooit geleerd heeft op zich te nemen was het bemind worden. ‘Schlecht leben die Geliebten und in Gefahr.’ De vrees voor dat gevaar deed hem telkens weer in de eenzaamheid vluchten.
En ook nog in anderen zin is hij zijn leven lang een vluchtende geweest. Want waar heeft hij al niet gewoond! Of eigenlijk: gewoond heeft hij nergens, dan alleen dat ééne jaar in het boerenhuis te Westerwede en de laatste vijf jaar van zijn leven in het kasteeltje Muzot bij Sierre. Maar hoe dikwijls trok hij ook daar voor maanden vandaan, naar Parijs vooral, waar hij ook vroeger steeds 't liefste terugkwam van zijn vele reizen naar Italië, naar Spanje, naar Zweden, naar Egypte! Rusland, waar hij twee maal is geweest, noemde hij wel zijn eigenlijke Heimat. Voor zijn geboortestad Praag had hij geen sympathie en van alles wat Oostenrijksch was, een grondige afkeer. In Vlaanderen was hij graag en onze taal lag hem niet ver. ‘Ich kann Ihre Sprache nicht’ schreef hij 1902 aan Pol de Mont, ‘Aber ich habe in Gorters wunderschönem Buche “Mei” vieles verstanden, mit der ganzen Tiefe durch die Worte durch ergriffen und glaube, dasz ich mich rasch mit dem reichen Klang Ihres Idioms vertraut machen könnte.’
‘Um eines Verses willen,’ had hij in Malte Brigge gezegd, ‘musz man viele Städte sehen, Menschen und Dinge.... Man musz zurückdenken können an Wege in unbekannten Gegenden, an unerwartete Begegnungen und an Abschiede, die man lange kommen sah,.... an Meere, an Reisenächte, die hoch dahinrauschten und mit allen Sternen flogen....’
Zoo ze al niet alle tot vers zijn geworden, zijn brieven bewaren de indrukken van de plaatsen, die hij zag, in prachtige beschrijvingen, die soms b.v. in een brief uit Toledo tot extase stijgen: ‘ich begreife augenblicklich die Legende, dasz Gott, da er am vierten Schöpfungstag die Sonne nahm und stellte, sie genau über Toledo einrichtete: so sehr sternisch ist die Art dieses ungemeinen Anwesens gemeint.’
Over alles wat hij gezien heeft, berichten zijn brieven, ook over schilderijen, over Cézanne, over Vincent van Gogh.
Nog op zijn sterfbed schrijft hij, veertien dagen voor zijn dood, uit de kliniek Val-Mont aan Rudolf Kassner: ‘ich bin auf eine elende und unendlich schmerzhafte Weise erkrankt, eine wenig bekannte Zellenveränderung im Blut wird zum Ausgangspunkt für die grausamsten, in ganzen Körper versprengten Vorgänge.
| |
| |
Und ich, der ich ihm nie recht ins Gesicht sehen möchte, lerne, mich mit dem inkommensurabeln anonymen Schmerz einrichten. Lerne es schwer, unter hundert Auflehnungen, und so trüb erstaunt.’
Had hij de pijn niet onder oogen gezien, den dood wel. Hij was zelf sinds lang ‘allem Abschied voran,’ ook het laatste.
‘............................ Lebendige machen
alle den Fehler, dasz sie zu stark unterscheiden.
Engel (sagt man) wüszten oft nicht, ob sie unter
Lebenden gehn oder Toten................’
heet het in de eerste Elegie. Te makkelijker kunnen wij ons hoeden voor die fout, waar 't een kunstenaar geldt, wiens werk leeft, al is hij zelve gestorven.
Het is, zooals Alexander Lernet-Holenia in zijn ‘Szene als Einleitung zu einer Totenfeier für Rainer Maria Rilke’ het zeer schoon den Herold laat zeggen tot den Cornet Christoph Rilke, die op aarde terugkomt om den laatsten heer von Rilke te halen, van wien zij in 't doodenrijk hebben gehoord, dat zijn naam is uitgebluscht:
‘Kehr' der Herr zurück, auch ohne den Gesuchten, verzichte er darauf, ihn zu finden. Der, den der Herr sucht, ist nicht tot, wenn er gleich gestorben ist. Er ist lebendig. Er ist ein sehr grosser Dichter. Er gehört nicht den Geistern an, sondern dem Geist’.
|
|