| |
| |
| |
Droom van Deya
door Kitty de Josselin de Jong
(....la tendresse! Y a-t-il rien de plus doux, de plus divinement d'accord avec le don que Dieu nous fait de ses beaux soirs?
Francis de Miomandre.)
Voor Don Fernando en F.
ZIJ stond voor het open venster van het atelier en zag uit over de zee. Hiér had zij het ontdekt, het steeds verlangde, het nimmer bereikte: de volkomen eenzaamheid, de volkomen schoonheid.
Zij had het niet voor mogelijk gehouden, dat, wat zij in wanhoop begon: de vlucht uit de wereld, tot zulk een puur geluk zou worden. Maar deze plek aarde, deze zee zonder horizon - want nooit kon zij ontdekken, waár de teederheid van het luchteblauw vervloeide in het blauw van de zee - waren zoó ver verwijderd van haar oude wereld, dat het leek, alsof zij hier opnieuw geboren was. Een nieuwe, nú eerst levende Clara.
Wat uit het oude bestaan bleef, was het werk. En ook dát had zij den eersten tijd van haar zijn-hier, niet erkend. Zij woonde in Deya onder een aangenomen naam; het beschermende ‘Mrs.’ had zij er bovendien voor alle gebeurlijkheden bijgenomen.
Zij was moe. Moe van den roem, van de menschen, de duizend en eén verplichtingen; moe van álles. En op een goeden dag had zij het besluit genomen, en was gegaan, zonder uitleg, zonder adres. Haar oude huishoudster vroeg niet en zij was niemand rekenschap verschuldigd. Haar tentoonstelling achter den rug - zij was er niet eénmaal geweest.
Van haar werk had zij eén houten beeldje meegenomen: een jonge vrouw, tegen wier knie een kleinen jongen leunde. De handjes van het kind hielden de linkerhand van de vrouw omklemd op haar schoot. De rechterhand van de vrouw hield het jongensgezicht gebed als in een beschuttende schelp.
Dit was het eénige, wat zij werkelijk liefhad. Zij had het tegen iederen koopaanval beveiligd, door een hardnekkig en beslist: ‘neen’, zonder opgaaf van reden. Er waren veel liefhebbers voor, had de kunsthandelaar, in wiens grijs-tonige zaal zij exposeerde, haar verzekerd. Maar geen bod deed haar zwichten. - Ik wensch dit niet in het salon van een sentimenteele oude juffrouw, die er met dezelfde oogen naar kijkt, als waarmee zij tegen haar kat of kanarie knipoogt, had zij gesmaald. - En zoogenaamde kunstkenners, die meenen, alles met hun geld te veroveren, gun ik het nog veel minder! Desnoods mijn heele oeuvre weg, maar dìt niet. - En zij nam het mee op haar vlucht.
Nu was het 't eenige sieraad, behalve een schaal van diep iriseerend blauw,
| |
| |
in de kleine, zonnige kamer, die haar eigen was. Haar eigen - meér, dan zij ooit bezeten had!
Het was een oud verlangen: Mallorca te zien; misschien uit een ongeweten drang, de plek te aanschouwen, waar Chopin zijn droom van liefde had geleefd. Want Chopin's muziek ontroerde haar bóven andere.
In Palma was zij niet lang gebleven. Zij huurde er een auto'tje en ging het eiland ontdekken. Zij wilde niet dadelijk beslissen, waar zij zou wonen. Het moest óver haar komen als een ingeving, wist zij.
En zij zocht. Porto Cristo, Artà, Pollensa, Formentor.... bijna was zij bezweken voor Formentor, met haar overdadige weelde aan mimosa, rozen, convolvulus, anjers en purperen bougainvillae's; haar zingende pijnboomen aan zee.... Maar toen zag zij Deya.
De tocht naar Chopin's klooster bij Valldemosa had zij van dag tot dag uitgesteld. Zij wilde zichzelf niet bekennen, dat zij bang was voor een teleurstelling, nóg een teleurstelling. Maar toen zij tenslotte toch ging, was het een bedevaart geworden.
Zij was alleén in de kloostergang met de sierlijke, rankende boogjes. Alleén, in de cel-strenge kamertjes, waarin luttele souvenirs: brieven, portretten, en de twee stijve poppen, die eenmaal Chopin en George Sand elkaar geschonken hadden. Alleén was zij, in het ontroerend kleine tuintje vol rozen, met zijn betooverend uitzicht over vallei en bergen, waarachter zij de zee wist.
En toen op den terugweg reed zij langs Deya en den weg hoog boven de zee. Hier wist zij het, plotseling en onomstootelijk vast: dit. Zij zocht en vond het kleine huis, vertrouwelijk genesteld tegen den rossig-bruinen bergwand, wachtend....
‘Het lag te eenzaam,’ zei de verhuurder, een hoteleigenaar uit Sollér, die haar, Spaansch hoffelijk, overlaadde met bloemen uit zijn tuin, en dien zij ervan verdacht, een ondergrondsche bergruimte voor smokkelwaar te bezitten. ‘Es solitario,’ zei hij somber, daarbij zijn hoofd zóó misprijzend schuddend, dat Clara hardop gelachen had.
Solitario.... ja, dat was het wél. De verkleurde roze pleistermuur, de grijs-afgebladderde luikjes, het roestige slot in het scheeve deurtje, van een ondefinieerbare tint.... alles sprak van een eenzaamheid, die in jaren niet verstoord was geworden.
Clara had gevraagd, het van binnen grondig schoon te maken en wat bij te verven. Verder mocht nergens aan veranderd worden. Zelf hing zij lichtblauwe gordijntjes op, en schafte het eenvoudige, zon-gele aardewerk van het eiland aan, voor haar kleine huishouding.
Haar huis.... De weg liep er onderlangs. Een vermolmde trap voerde naar het terrasje, waar zij haar avonden verdroomde. Wanneer haar handen steunden op de warm-gestoofde steen, was het, of haar heele wezen bezit nam van het plekje grond.
| |
| |
De eerste weken kwam zij nergens. Naar Sollér ging zij voor de noodzakelijke boodschappen. Men kende haar spoedig. Het ‘buenos diaz’ klonk als een welkom.
Zij wenschte niets. Zij dacht niet terug aan wat achter haar lag. Die volle, óvervolle jaren bestonden niet langer. En de toekomst hield slechts eén belang in: hoe lang zal dit duren.... deze vrede, deze verlangeloosheid?
Niemand stoorde haar. De vreemdelingenauto's stoven onder haar voorbij. Niemand hield ooit stil op dit allerschoonste punt, om zich te verzadigen aan het onvergelijkelijk blauw van de zee. Clara had het gevoel, of zij uitverkoren was, een geheim te ontraadselen, dat hier verborgen wachtte.
Zoo was haar leven een stille, tevreden eentonigheid - tot nu drie weken geleden. Zij stond op het terras, droomerig starend naar de zon, die zich gewonnen gaf in stroomen rood en goud. Vaag drong het regelmatig geronk van een naderenden motor tot haar door. Ineens was het geluid weg.... zoo plotseling, of iemand er met een schot een eind aan had gemaakt. Dat deed haar opschrikken; zij had gehinderd haar oogen afgewend van de zee en het hoofd gebogen naar den weg ónder haar.
Een man stond daar, naast zijn motor; zijn stofkap hield hij in de hand. Als verdwaasd keek hij.... of hij een geestverschijning zag. Zij staarde een moment verwonderd terug, trok toen het hoofd in.
- Madame, hoorde zij. Niet begrijpend, boog zij nogmaals voorover. Was hij den weg kwijt - wat wilde hij....
- Madame, klonk het opnieuw. - Permettez-moi....
Een beschaafde stem had hij. Naar het timbre te oordeelen geen Catalaan of Mallorcaan, dat hoorde zij wel. Een Fransch toerist misschien....
Zij wachtte nog steeds zonder een woord, wat hij te zeggen had. Hij klom een paar treden het vermolmde trapje op, zij bleef aan de bovenste trede staan. Toen had hij met een simpel excuus in zeer snel Fransch haar uitgelegd, dat hij zoo verrast was te zien, dat dit huisje bewoond was. Hij woonde in Palma. Als architect moest hij in opdracht voor een bouwmaatschappij in Lille, studies van den Moorschen bouwstijl maken. Op zijn zwerftochten was dit huisje hem meermalen opgevallen. Hij dacht, dat het onbewoond was. En nu.... eh bien....
- Eh bien? Et maintenant? had zij geamuseerd herhaald, glimlachend om zijn plotseling verlegen gestamel.
- Oui, maintenant - het was zoo onverwacht. Hij klom dikwijls op het terrasje, om het uitzicht. Toujours seul. De touristen zién zooiets niet, minachtte hij. Nu was hij eenige weken ziek geweest en daarna had hij zooveel werk, dat er geen avond overbleef. Dit was de eerste maal, dat hij het kon ontvluchten. - Ik hield het niet uit, zei hij. - Ik moést eruit. En nu was zij hier....
- Als een indringster, vulde zij aan.
| |
| |
- Non, non. Dat was het niet. Maar zij moest hem vergeven, dat hij haar lastig had gevallen. Hij zou een andere plek zoeken, wanneer dit haár toebehoorde. Woonde zij hier dan?
- Ja, zij woonde hier.
- Voor langen tijd?
- Voor.... zoo lang mogelijk, aarzelde zij.
Hij stond steeds onder haar, zijn kap omklemmend.
Zij zwegen beiden.
- Alors, madame, je vous demande pardon encore une fois. Je chercherai....
Zij was hem in de rede gevallen. - U waart de eerste, die dit ontdekte. Wanneer u hier de zee wilt zien....
Zij trad opzij en zag niet om, of hij haar volgde.
Het volgende oogenblik stond hij naast haar op het terras.
Opnieuw een moment van stilte. Toen, na eenige minuten te hebben uitgezien over de zee, die in parelmoertinten verkleurde, boog hij voor haar en met een paar woorden, die haar vreemd troffen, nam hij afscheid.-
- Je vous remercie, madame, de m'avoir offert le repos.... Voór zij kon antwoorden, was hij verdwenen, en een halve minuut later hoorde zij den motor.
Hij was weérgekomen, haar vriend van de zee.
Iederen avond op hetzelfde uur, drie weken lang.
Hij vroeg niets. Hij wist haar aangenomen naam.... dat was ál. Zij kende zijn naam: Raymond de Tuyrenne.... een klank.
Het stoorde haar niet, dat hij kwam. Zij spraken nooit veel. Een enkele keer las hij haar voor, gedichten meest, Verlaine of Baudelaire.
Zij keken naar de zee; hij vertelde van zijn onderzoekingstochten in de oude en nieuwe architectuur - nooit nog was hij in het huisje geweest. Clara voelde zich wonderlijk vertrouwd met hem. Het was goed, met een mensch samen te zijn, die haar slechts kende als individu.... een mensch zonder stempel. Eénmaal in de drie weken had hij, over zichzelf sprekend, zich onderbroken en haar vluchtig aangezien: - Je suis fatigué du monde, comme vous, madame, n'est-ce pas? En haar antwoord niet afwachtend: - Het is goed, om weg te gaan van de wereld, maar wij hebben er helaas een opdracht te vervullen.... vroeger of later moeten we terug.
- Ethiek, smaalde zij.
- Geen ethiek. Une loi....
- Ik ken geen wet - niet meer.
- Madame! Vous, comme chacun de nous. Zelfs hier....
- Hier is rust. Méér verlang ik niet.
Hij had haar peinzend bekeken en was toen heengegaan.
En den volgenden avond betrapte zij zich erop, dat zij zich afvroeg, of hij
| |
| |
komen zou, - of hij die laatste woorden als een beleediging had opgevat?
Maar hij kwam en doelde niet op het gesprokene van den vorigen dag. Hij was getrouwd, wist zij. Zijn vrouw was tijdelijk in Parijs; hij had geen kinderen.
Hij wist, dat zij Hollandsche was. Zij had het niet noodig geoordeeld, over haar omstandigheden of haar werk iets te zeggen.
Meermalen stond zij met het beeldje in de hand, het liefkozend met voorzichtige vingers. Als hij dit zag - zou hij ervan houden? Zou het hem iets zéggen? en als beschaamd, zette zij het na dergelijke gedachten onmiddellijk op zijn plaats terug.
Zij vond het werken in hout heerlijk. Het voelde warm en levend in je vingers - marmer bleef koud, al was het prachtig materiaal. Het zien van Mestrovic's en Rosandic's werk was haar een openbaring geweest en gaf aan haar loopbaan een beslissende richting. Een wellust was het snijden in het glanzende, donkere hout, waar alle kleurnuancen in speelden. Het was in hout, dat zij haar beste dingen zag ontstaan. Het was in hout, dat haar naam beroemd werd.
Nu, voor het eerst sinds maanden, voelde zij weer het verlangen naar haar werk, en met den dag werd dat verlangen heviger. Zij zocht naar geschikt hout: Pijn-, of olijf.... zij wist niet, of het gaan zou. De primitieve mesjes en beiteltjes bekeek zij, als een kind een nieuw stuk speelgoed - in twijfel er iets mee te bereiken.
Maar onder haar modelleerende, kervende vingers, groeide het: een man, een vrouw, een stukje lage muur. Op den muur rustten de handen van den man en de vrouw in elkaar. Zij keken elkaar niet aan: hun blikken schenen het raadsel te zoeken van een onzichtbaren horizon.
Clara werkte koortsachtig, iederen dag opnieuw. Het werd goed, het leefde. Zij kon, wanneer zij het gezicht van den man bevoelde, zich verbeelden, dat het vleesch-zelf zich vormde onder haar koesterende aanraking.
Uit het Niets, herhaalde zij soms in zichzelf, le Néant....
Dat is het: uit het Niets - Alles. Die vreemde.... ook hij is opeens uit een onbekende verte gekomen.... volgens een wet, zou hij zeker zeggen. Onzin.... Ik heb nog nooit verlangd naar iemand. Mijn heele leven wás iedereen er. En door dezen man, die je niet kent, die niets van je weet, is de dag goed, waarop hij komt. Ik hoef mezelf niet voor den mal te houden, dat heb ik nooit gedaan.... Maar wanneer ik spreken zou, kende hij me dan meér, dan nu?
Ik weet, dat hij goéd is. Ik zou hem alles durven zeggen.... En toch geloof ik, dat dit het eenige is: ongezegd wéten. Ik heb alleen menschen om mij heen gehad, die moesten praten, om te weten van elkaar. Jij niet, Raymond.... Jij gunt mij aan mezelf, je dwingt niet - als je wist, hoé dankbaar ik je ben! Hoé dankbaar! Zij strekte haar armen wijd, in een héél
| |
| |
haar lichaam doorstroomend weeldegevoel. De zaligheid, dat ik je niet hoef te vragen, binnen te komen.... dat het niets geen verschil maakt, of je het huis gezien hebt - of niét! Of je mijn werk kent, of niet. Of je mij kent....
Dat we elkaars Ik eerbiedigen, - Je bent de eerste, die hoórt in mijn vrijheid! Vrij ben ik, vrìj....!
Zij hoorde een gerucht in de kamer onder het atelier, hield den adem in. Wat was dat, op dit uur. - Zeven uur, dat kon Raymond nog niet zijn. Hij kwam nooit voór negen uur. Het was Zondag, zou hij tóch?....
Zij moest zien, wat het was. Haar boetseerschort gooide zij in een hoek, zij waschte haar handen - geen spoor bleef van haar werk.
Zij leunde in de deuropening en keek.
Raymond stond voór het beeldje; aan zijn voeten lag een bos vuurroode anjers. Hij hoorde Clara niet. Hij strekte een hand, en nam die terug, voór hij het beeldje had aangeraakt.
Had zij geluid gegeven? Hij wendde het hoofd met een schok naar haar toe. Met eén stap was hij bij haar, greep haar beide handen, legde ze aan zijn borst.
- Vous! Elle est de vous - Madame! Clara.... Clara - stamelde hij. - Comment n'ai-je pas deviné!....
Geen excuses over zijn binnenkomen, over dit optreden. En zij vroeg niet; zij stond voór hem en boog het hoofd - voor de eerste maal in haar leven.
- Oui, c'est moi, bekende zij. Het kwam niet in haar op, te zeggen, dat zij het beeldje gekócht had. Nu mocht hij de waarheid weten. Maar hoe kon hij denken....
Zij maakte haar handen los, begon te spreken: - Vous êtes donc entré....
Hij viel haar in de rede. De Zondag was zoo lang en bovendien, binnenkort - mais non.... Hij verlangde naar deze plek. Hij had geklopt, vele malen. Toen er geen antwoord kwam, dacht hij, dat zij uit was en wilde hij de anjers op haar tafel zetten als groet en weer heengaan.
En daarop had hij déze ontdekking gedaan.
Maar hoe wist hij, dat het beeldje haár werk was? Haar naam....
Ah! Comment, comment? Dat zij hem haar eigen naam niet gezegd had, wist hij dadelijk. Dacht ze, dat zij jokken kon?
Hij was op haar tentoonstelling in den Haag geweest, heel toevallig, en later ook in Brussel, toen hij hoorde, dat zij daar exposeerde. Hij had het onmogelijke gedaan, juist dit beeldje te veroveren. Maar hij had gefaald. Onverbiddelijk was zij - ja! Toch had hij de kunstenaresse geëerbiedigd, die het behouden wilde en voor geen prijs bezweek. - Want ik heb gevoeld, dat dit met uw ziel gemaakt is - le sang du coeur! Niet ál uw werk, maar dìt wel. En dat kan niet betaald worden. Toen hij het nu hier zag.... het was een ingeving.
| |
| |
Zij zwegen. Tusschen hen in stond het beeldje. Op den donkeren vloer lagen nog altijd de anjers.
- Bent u boos, dat ik u ontdekt heb? vroeg hij nederig.
- Neen. Het is goed. Soms is het 't eenige, wat men wenscht - al weet men het zelf niet. Maar het maakt hier geen verschil.
- Geen essentieél verschil, non. Maar iéts is toch anders voor mij, sinds ik dit weet.
- Wát is anders.... Haars ondanks was er spanning in haar stem.
- Ik heb nu gevonden, wat ik sinds mijn kinderjaren gezocht heb, wat ook de voornaamste reden was, waarom ik dit beeldje bezitten wilde; want het is een symbool....
- Alors?
- J'ai trouvé la tendresse - enfin.
- Tendresse, herhaalde zij zacht.
- Wilt u met mij meegaan naar het terras? vroeg hij. - Dan zal ik u iets van mijzelf vertellen.
Op een verbreeding van het lage muurtje zette zij zich neer. Hij bleef naast haar staan, en met zijn gezicht naar de zee, sprak hij voor zich uit: - Mijn geschiedenis is niet belangrijk of interessant, maar ik wil, dat u weten zult, wat u gedaan hebt voor mij, die uw eenzaamheid niet respecteerde. - Op een protestgebaar van haar, sloeg hij geen acht, maar vervolgde: - U kent mijn naam; ik heb geen reden, dien te veranderen, want ik behoor aan niemand, dan mijzelf. U kent mijn werk; dat ik getrouwd ben, weet u. Wat u vérder weet, zegt uw intuïtie alleen. Het is het wonderlijke en mooie, dat wij elkaar slechts kennen uit vermoedens.... Wanneer ik over eenige dagen terugkeer naar mijn vaderland - hier maakte zij een geluid van schrik, maar hij sprak verder, zacht en monotoon:
- Wanneer ik terugkeer, dan zal ik weten, dat er eén plek aarde is, waar waárlijk vrede is. En eén mensch, die weet, wat teederheid is....
Mijn jeugd in Parijs was heel eenzaam. Ik woonde met mijn vader. Mijn moeder heb ik niet gekend. Broers of zusters had ik niet. Mijn vader was bankier, zijn eenige liefde was het geld; ik stond hem in den weg. Ik droeg een nooit gestild verlangen naar teederheid in mij. Als kind, keek ik elken jongen aan den arm van zijn moeder, met jaloersche oogen na. Ik was jaloersch op de straf van zoo'n jongen, omdat ik mij de verzoening voorstelde....
Mijn moeder was voor mij een tweede Maria. Ik ben niet bijzonder geloovig; ik heb als eenig houvast een onverzwakte Moedervereering van mijn jeugd overgehouden.
In den oorlog was ik. Ik heb met woede gevochten, soms mijzélf bevochten in den vijand. De eenzaamheid dáar, was minder groot dan thuis.
Toen ik thuiskwam, ben ik gaan werken als een krankzinnige, om te vergeten. - Mijn vader hielp me aan een positie. Hij had zooveel relaties, en
| |
| |
kende zooveel menschen, die hem iets schuldig waren. Met geld kocht hij mij een bestaan. Verstaat u mij wél: une existence, pas la vie....
Ik zocht een vrouw. Maar ik zocht oók de moeder. En ik had de waanvoorstelling, dat schoonheid, goedheid waarborgt. Ik kende immers noch het eén noch het ander! Mijn dorst naar beiden was in de oorlogsjaren bijna tot een ziekmakende obsessie gegroeid.
Mijn vrouw is mooi. Laat mij niet meér zeggen. Zij wilde geen kinderen. Zij wilde slechts mij.... en heerschen. Het was niet haár schuld. Haar wereld en de mijne lagen zoó ver uiteén, dat alleen het besef, wat wij beìden tekort kwamen, ons samenleven tot iets goeds had kunnen maken: een pósitief leven. Maar wij waren ook beiden te zeer gebonden gebleven. Ik heb nooit geweten, wat een ‘vrij’ leven was. Vrij van óverbewust reageeren.
Ik ben nu achter in de veertig en ik ben moe. Mijn werk doe ik alleen, omdat een dag gevuld moet worden met iéts, en de wereld verwacht, dat ik werk. Mij losmaken, van wat er van mij verwacht wordt, kan ik niet meer.
Mijn vrouw heeft geen sterke gezondheid, zij vergt veel zorg en aandacht. Zij houdt van haar précairen toestand, zij koestert er zich in, en zij zegent zichzelf en mij, dat wij zoo verstandig geweest zijn, geen kinderen te hebben. Raisonnable.... hij lachte even, bitter. - De eénige onverstandige daad van mijn leven, was de oorlog. Wat wij daár aan onverstand gespendeerd hebben, moet ik mijn leven lang verder boeten, met een teveel aan verstand, en een tekort aan gevoel.
Un enfant.... hij stokte een moment. - Daárom moest en zou ik dat beeldje hebben. Het was voor mij een tastbaar geworden jongensdroom: een moeder, die je begreep, die je ‘tendresse’ gaf! Ik had mij altijd voorgesteld, dat het zoó was: bij je moeder was rust, veiligheid. Bij haar vondt je vergoeding voor alles, wat leelijk, minderwaardig en onbegrijpelijk scheen. Daarom.... uw beeldje heeft mij vervolgd, en toen ik het niet kon bemachtigen, was dat voor mij een aanwijzing temeer van het noodlot. Het bewees me, dat voor mij de verwerkelijking van een illusie niet was weggelegd.
Sentimental? Peut-être....
Ik hield het in Parijs niet uit, ik ben naar Lille getrokken. Maar ook daár benauwde het me na eenige maanden, hoewel het rustiger leven mijn vrouw goeddeed. Zij erkende dat echter liever niet, want haar zwakte is haar machtigste wapen tegen mij.
Ik heb alles in het werk gesteld, om die opdracht ter bestudeering van de bouwstijlen hier op Mallorca, te krijgen. Het gaat erom, wat hier oud is, te herscheppen en bruikbaar te maken voor villabouw in Bretagne. Het onderzoeken van al die brokjes schoonheid was een genot, en ik miste niets; niet de wereldsche genoegens, niet de société.... tot ik u vond.
Dien eersten avond - vous souvenez-vous? U stondt daar en keek uit over de zee. Mon Dieu, nergens is de zee zoo puur en doorzichtig als hier....
| |
| |
U wás er en er ging rust van u uit. Toén besefte ik, wat ik miste. En u liet mij komen - onbevreesd! U vroeg mij niet.... ik heb uw talent om te zwijgen bewonderd. En nu.... als ik heenga.... zal ik nooit meer eenzaam zijn, want ik weet u hier. En wat ik sinds mijn kinderjaren gezocht heb, weet ik hiér bewaard, á jamais.
Hij zweeg. Aan hun voeten was het nauw'lijks waarneembaar gerucht van de zee. De hemel was verbleekt tot doorschijnend rose en mistgrijs en nam aan den horizon de zilver-glanzende oneindigheid op.
Op den muur lag de hand van den man tot een vuist gebald.
Clara keek naar die hand. Gefascineerd, kon zij naar niets anders meer zien. Goéd was die hand.
Zij hield den adem in,.... boog zich voorover en legde beide haar eigen handen om die gesloten vuist. Toen, heel zacht vouwde zij de vingers open tusschen haar palmen. En daarna vleide zij haar wang tegen die saamgeklemde handen, bracht ze aan haar lippen.
- Niét doen! De man schokte op. Maar in eén gebaar trok hij haar op 't zelfde oogenblik dichter naar zich toe, hief haar op, tot haar gezicht bijna het zijne raakte. - Clara, petite Clara.... et vous.... qui êtes-vous? Votre vie....
Zij glimlachte. - Daar is niets over te vertellen. Ik had een leven, dat uitsluitend aan anderen behoorde, sinds ik naam had als beeldhouwster. Voór dien tijd was ik vrìj, en tevreden. Ik werkte, ik verlangde niets anders. Toen kwam de roem en toen kwamen de menschen, en daarom ben ik hierheen gevlucht.
- Laat je niemand achter?
- Niemand, die mij wérkelijk lief is. Ik moest mezelf terugvinden.... ik kán niet werken, als ik niet vrij ben. Hier is het goed. Ik betreur niets.
- Wil je niet terug?
- Nog niet, o nee, nog lang niet! Ik wil ook niet aan een bepaalden termijn denken, niet afbakenen. Alleen werken, wanneer ik wil, ik bedoel: wanneer ik gedreven word, zooals....
- Zooals?
Zij dacht aan de twee figuren in haar atelier en stokte.
- Zooals bij dit beeldje - zij bloosde om den leugen. - Maken, wat gemaakt moét worden. Altijd beter. En wachten, wachten kunnen....
- Attendre.... Hij legde een arm om haar heen. Zij stond roerloos. Dit - was de vervulling - dit herkennen....
- Vanavond.... hij zag haar niet aan. - Deze avond.... Ik heb mijn leven lang gewacht. Nu ik heb gevonden, moet ik gaan. Hoe kán ik....
- Vous pouvez rester. Zij hoorde zich zelf spreken en verwonderde zich niet. Hij lichtte haar gezicht in beide handen hoog.
- Wil je, dat ik blijf?
| |
| |
- Ja.
- Is het.... heb je nooit liefgehad?
- Nooit.
- Mon Dieu....
Zij legde haar hoofd tegen zijn schouder. Zij kon niet bewust denken; zij zuchtte, diep. Het klonk als een snik. Hij nam haar handen en vouwde ze ineén. En toen kuste hij haar - haar oogen, haar open voorhoofd, haar zachte, gewelfde lippen. - Chérie, toute chère, liefkoosde hij.
Zij liet het óver zich komen.... zij was niet bang. Dit was, wat komen moest.
Zij zaten aan de ronde tafel, de anjers tusschen zich in. Zij aten het knappende brood en de gezamenlijk gebakken omelette.
En later keken zij naar het donkeren van den nacht. Zij zagen de sterren komen, en hun stemmen fluisterden, terwijl zijn handen de hare niet los lieten.
Het leek, of alleen dìt oogenblik hun het besef van tijd gaf. Niet, wat wás. Oók niet de dagen, dat zij elkaar kenden.... en evenmin de toekomende, waarin zij opnieuw alléen zouden zijn.
- Tendresse, fluisterde Raymond nog eens. - Tendresse.... c'est plus que l'amour.... c'est tout, tout.... Et tout ceci, c'est nous: la mer, le silence, la nuit-même.... n'est-ce pas, Clara?
- C'est nous, herhaalde zij. Ze stond op, nam hem bij de hand en ontsloot de deur naar haar kamer. Als voor een heiligdom wachtte hij eén seconde stil op den drempel. Toen wendde zij zich naar hem toe, en haar oogen wijd en ernstig in de zijne:-
- C'est nous.
Bij het opkomen van de zon stonden zij op het terrasje en zagen de zee rimpelloos glanzen, een diepe, stralend-blauwe spiegeling.
- Wij hebben alle uren van den dag samen gekend, zei Raymond. - Den middag, den nacht...., den ochtend....
Zij glimlachte tot antwoord.
- Ik zal niet meer komen, voór ik heenga.
- Neen, liever niet meer.
- Geloof je, Clara, dat er voor ons een andere mogelijkheid is, dan déze? Als je het gelooft, als je het weét, moét je het zeggen!
- Voor óns niet - Raymond. Want jij hebt nooit de vrijheid gekend en ik kán niet gebonden leven. We zouden geen van beiden weten, hoe ons zélf te zijn. En kunnen we dat volhouden? Jij en ik niet!
- Neen, jij en ik niet. Maar.... ik wil dat er iéts van mij bij je is.... ik wil je iets geven, dat mij heél lief is. Ik heb alleen zoo weinig, niets dan het
| |
| |
boekje van Verlaine, waaruit ik je heb voorgelezen. Ik kocht het, toen ik zeventien jaar was; het heeft mij nooit verlaten. Ik heb er overal in aangeschrapt en ik heb nu naast mijn naam, den jouwen erin geschreven. Wil je dat aannemen?
Zij kuste de vingers, die het boekje omklemden. Hij citeerde, terwijl zijn stem trilde: ‘Et puis voici mon coeur, qui ne bat que pour vous....’
Vous souviendrez-vous, Clara?
- Toujours. Je....
Zij vluchtte in huis; toen zij terugkwam, hield zij het beeldje van de vrouw met het jongetje in de hand.
- C'est á vous, zei zij eenvoudig.
- Clara.... petite....
- Ik kon het niet verkoopen, omdat ik het slechts kon afstaan, wanneer het zijn bestémming had gevonden. Nu is het van jou. Want.... als je nu gaat, moet er toch eén illusie voor je vervuld zijn. Et tout ce qu'il y a de tendresse, sera pour vous.... á jamais.
Hij nam het beeldje van haar aan, streelde het met behoedzame vingers. Daarna zette hij het voorzichtig op het muurtje voór hen en boog zich over Clara's naar hem opgeheven gezicht. Hij tastte dat gezicht áf met zijn vingertoppen, als wilde hij de merkteekenen ervan onuitwischbaar gegrift weten in zijn huid. En toen stonden zij roerloos, als aanéén geklonken, hun oogen in elkaar. Zóó lang zagen zij elkaar aan, dat zij eindelijk beiden de oogen sluiten moesten.
Nog éénmaal kuste hij haar, en zijn eenig antwoord was: - Ik zal trachten, mij dit waardig te maken....
- Ga nu, ga nu, smeekte Clara. Zij hield het niet langer vol.
Hij stond op den weg en zag óp naar haar. Geen van beiden sprak een woord. Zij keken slechts. Er was geen geluid, nergens. Toen drukte Clara het boekje tegen haar borst en trad terug van het muurtje.
Nu bleef alleen de zee.... en achter haar het leege huis.
Hoe lang zij in het atelier stond, op dezelfde plaats, waar zij zoo dikwijls naar het geronk van zijn naderenden motor geluisterd had, wist zij niet. Zij herhaalde in stilte, altijd weer: Het kon niet anders.... het kon niet anders.... En iéts blijft toch: plus que l'amour, zei Raymond.... En het beeldje heb ik....
Zij keek, intens en gespannen, naar de figuren van den man en de vrouw.
Dit is, mét het andere, het beste, wat ik gemaakt heb, wist zij. Maar nooit zal iemand het zien. Want het diepste van jezelf, de eenige werkelijkheid, kán niemand zien.... zoomin als een droom gezien wordt. En wat wìj gekend hebben, was duizendmaal mooier dan een droom.
Een snik ontsnapte haar. Zij beet op haar lippen: dát nooit.
Haar oogen zochten.... en vonden.
| |
| |
Met beide handen greep zij den hamer, en toen, door één slag, verbrijzelde zij het beeld.
Zij stond voor het open venster en zag uit over de zee.
- Nu is het voor altijd van ons.... Deze plek....
Desnoods ál het andere verliezen, als ik dìt maar behouden mag.... Als ik hier mag terugkomen.... Deya....
Augustus '35.
|
|