Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 46(1936)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 176] [p. 176] Belijdenis door M. Mok De avondnevel hangt boven de landen, stilte en droom houden de wereld vast met zachte roerelooze handen. Ik zie niets meer, ik wankel, op den tast naar groote zekerheiden, afgedreven in schemering en duisternis - ik bid, dat ik nog iets mag vinden in dit leven, een troost, een onvergankelijk bezit. Een troost van adem, zoet als bloemengeur, een troost van oogen, waarin sterren branden, een hart, waaraan mijn moe gelaat mag stranden, opdat er zaligheid aan mij gebeur'; een hand die streelt, en het ontfermen trilt door al mijn leden, dat ik schier moet breken onder den last van de gena en smeeken: laat af - niet dit geluk heb ik gewild.... [pagina 177] [p. 177] O neen, ik bid, ik bid niet meer, mijn kind. Ik heb zoo lang in eenzaamheid gelegen, en nu, mijn oogen dauwen, want ik vind Uw lichtende gestalt' op alle wegen. Gij schrijdt mij door de nachten tegemoet, ik slaap, ik strek mijn armen naar Uw luister - dit is de hemel reeds, waarin geen duister, geen vuur van angst en eenzaamheid meer woedt. In deze wereld ben ik opgenomen voor alle eeuwigheid, en aan Uw zij dwaal ik, een kind gelijk, dat al zijn droomen ontluiken ziet, als bloemen in de Mei.... Maar ochtenduur, wanneer de luchten breken, en door het lichaam huivert nog de gloed van de extase, die geen dood vermoedt - maar reeds begint een zwarte stem te spreken.... Toch, Liefste, weet ik, dat ik U bemin, dat deze troost mij nimmer kan begeven: Gij zijt de ademtocht, die mij doet leven, dit gansch heelal en zijn verborgen zin en ik ben voor altijd met U verweven. Vorige Volgende