Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 46
(1936)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| ||||
Teekenonderwijs in Santiniketan
| ||||
[pagina 91]
| ||||
historie te hulp moeten roepen om de plaats van Bengalen in Indië, die van religieuse hervormingen gedurende de laatste eeuw in Bengalen, die van de Tagore-familie in de cultuur aan deze hervorming en zijn groote leiders verbonden, die van Rabindranath in zijn familie, en die van Santiniketan in het leven van Rabindranath te begrijpen. Ik haal dit alles aan, niet om vagelijk te laten zien wat ik allemaal hier niet zal kunnen vertellen, maar om te laten zien, dat Santiniketan niet ‘maar zoo’ daar is. Het zou als een oase in het in vele opzichten lethargische moderne Indië gezien kunnen worden, een oase in de geestelijke en cultureele historie van Hindoestan is het zeker niet; eerder een nog niet tot symbool verworden nieuw getij op oude spelingen om waarheid en wezen der dingen. De afdeeling voor beeldende kunst in Santiniketan kan eigenlijk niet heelemaal vergeleken worden met eenig andere inrichting van deze soort omdat zij werkt onder omstandigheden, die zóó verschillen van wat normaal is in scholen, zoowel in de Indische steden Calcutta, Bombay, Lahore, Lucknow, e.a., als in Europa, dat deze omstandigheden op zichzelf voor een groot deel stimuleerend werken op de ontwikkeling van leerlingen en leeraren tezamen. Santiniketan toch ligt als een zelfstandige gemeenschap op negen en negentig mijl ten N.W. van Calcutta, en nog anderhalve mijl, d.w.z. ongeveer twee km van het dorp Bolpur, dat het naastbijzijnde spoorwegstation is. Op z'n westersch gezien kan het een kolonie genoemd worden. Er zijn eenige honderden bewoners. Als centrale figuur Rabindranath, de dichter. In West-Europa kent men hem meest als Nobelprijs-winnaar, en aan de weinigen, die hier onder zijn gehoor zijn geweest, zal zeker de bijna sprookjesachtige waardigheid van zijn gestalte zijn bijgebleven. Maar, wie bovendien door de eerste charme van het ‘andere’ het creatieve element in zijn wezen ontdekt heeft, zal wellicht begrijpen, dat een kolonie als Santiniketan, die om deze figuur gegroeid is, van belang is in het land van zijn geboorte. Bengalen spreekt over ‘the poet’ en is er trotsch op dat hij een Bengali is. Hij zou nergens anders geboren willen zijn en waarschijnlijk zou geen ander land, geen andere provincie van Indië zelfs, hem hebben doen ontplooien als het zingende Bengalen. Zijn beste gedichten zijn liederen, waarvan hij ook de muziek componeerde. Er zijn er meer dan vijf en twintig honderd. Helaas voor Europa in het Bengaalsch en even essentieel onvertaalbaar door rythme en klank als de natuur van het land waaruit ze als direct geboren schijnen. Tagore noemt Santiniketan zijn beste gedicht. Toen de dichter bijna veertig was begon hij een school tot ieders groote verbazing. De omvang van een dergelijk experiment in Indië vijf en dertig jaar geleden kan nauwelijks vergeleken worden met de meest vrijzinnige pogingen in modern West-Europa. Wel is Bengalen door de eeuwen soepeler gebleven in zijn reacties dan andere streken van Hindoestan en is de Tagore-familie, zelf oorspronkelijk Bramaansch, naast de meer orthodoxe Bramaan- | ||||
[pagina 92]
| ||||
sche families van Bengalen als bij uitstek vrijdenkend bekend geweest, maar hier was bovendien het paedagogisch experiment van een dichter in de oogen der kritische menschheid al van te voren tot mislukking gedoemd. Tot op heden is de publieke opinie over Santiniketan nog verdeeld in Calcutta. Maar het oorspronkelijk schooltje op het landgoed van Rabindranath's vader is uitgegroeid tot een kolonie van eenige honderden bewoners, vier uur reizen van Calcutta, de hoofdstad. Thans vindt men er een heele compositie van lagere school, middelbare school, universiteit (verbonden aan die van Calcutta), kunstafdeeling, bibliotheek, enz., enz. Misschien zou het Rabindranath nu nog moeilijk vallen te definiëeren naar welke opvoedkundige beginselen zijn experiment tot een levende gemeenschap is geworden. Ongeveer twintig jaar geleden heeft hij in AmerikaGa naar voetnoot2) gezegd: ‘We become powerful by knowledge, but we attain fullness by sympathy.’ En ook: ‘It will be difficult for others than Indians to realise all the associations that are grouped round the word “ashram” the forest sanctuary. For it blossomed in India like its own lotus, under a sky genereus in its sunlight and starry splendour.’ Inderdaad moet het voor de vele internationale bezoekers moeilijk zijn het door den dichter geliefde woord ashram te gebruiken voor de tuinstad, die hem in enkele uren of enkele dagen getoond wordt. Maar de Europeaan, die het voorrecht had eenige maanden in deze omgeving door te brengen zou wel graag de afstand tusschen Europa en Bengalen willen verkorten om zijn landgenooten dit onvoleindigde lied van Tagore mee te laten zingen. Santiniketan is internationaal. Praktisch genomen leven we hier in de velden. De verbindingsweg tusschen Bolpur en het volgende dorp aan de rivier, Goalpara, loopt dwars door het centrale grasveld, waaraan o.a. het ‘guesthouse’ en de villa van de familie Tagore liggen. Dat grasveld is een heele vlakte. Achter den tuin van het guesthouse loopt een breede laan onder schaduwrijke sálboomen, waaraan de verschillende internaten, de gemeenschappelijke keuken, enz., liggen en vandaar uit gaan andere open wegen waarlangs grootere en kleinere woonhuizen verspreid zijn. Al deze zonnige landwegen verliezen zich van onze slechts enkele kilometers wijde hoogvlakte weer in nog landelijker atmospheer van Bengaalsche rijstvelden, met hier en daar boomen, meest palmen om een dorp. Het is hier altijd warm. In den winter, die voor mij een warme zomeravond in Holland beteekent, bibberen mijn Bengaalsche vriendinnetjes onder een wollen shawl en verbazen zich dat ik het niet koud heb. Doordat wij op onze roodaardigen platten heuvel wat boven de normale lage rijstvelden uitsteken is de werking van kleur-lucht-effecten nog geaccentueerd. Vooral in het regenseizoen als de hemelsche stortvloeden afwisselen met zonomrande wolken. Zoo is het levensterrein van Santiniketan. Zoo is het studieterrein van ‘Kala-Bhavana’. Het centrale punt van werkzaamheid is het museum, waarin | ||||
[pagina 93]
| ||||
ook de bibliotheek van deze afdeeling is ondergebracht. Hier werken we niet alleen, hier leven we. Hier ontmoeten we elkaar. We maken deel uit van het leven dat door de kolonie gonst en we kunnen niet helpen dat dat spreekt door ons werk. In de eerste dagen heb ik moeite uit te vinden wie de leerlingen zijn en wie de leeraren. Nandalal Bose is directeur. Niemand noemt hem zoo. Hij komt eenige dagen later dan hij verwacht werd. Hij komt me vriendelijk tegemoet. Ik ben de eenige Europeesche dit jaar. Er zijn er nog andere geweest. De jongelui wonen in miniatuur-bungalows aan een zijde van het museum. Op dezelfde grasvlakte als deze zijn de studio's; voor jongens en meisjes. Ieder apart. De meisjes zijn in de minderheid. Zij wonen, voor zoover ze niet de dochters zijn van in de kolonie verblijfhoudende functionarissen, in het algemeene meisjestehuis. Ik woonde daar ook de eerste maand, wat niet weinig bijdroeg tot onze toenadering. Ik weet in het begin niet hoe de menschen te betitelen in het Bengaalsch. Nand. B. zegt: ‘Dat komt vanzelf. Sommige leerlingen noemen mij Master Moshaï, (zooiets als: mijnheer de meester) andere Nandbabu, (mijnheer Nand; zoo worden de Bengaalsche heeren algemeen aangesproken. Jan Smit zou in dat geval Jan Babu worden genoemd, nooit Smit Babu). Enkele meisjes zijn als mijn dochters, een paar van de oudere leerlingen zeggen oudere broeder. (Er is een speciaal woord voor deze relatie; dada, of da achter de naam zelf. Inderdaad gelden deze familierelaties met een soort vergeestelijkte subtiliteit.)’ Er zijn nog andere leeraren. Daar is Surendranath Kar, de architect, die ook aan de teekenafdeeling is verbonden. Er is Masuji, een Christenmaratha, die zelf eerst leerling was. Binode Mukerji is eigenlijk bibliothecaris. Hij is meestal te vinden in de zaal bij den ingang, maar soms helpt hij de jongste meisjes. Hij is bijna blind omdat zijn pupil verkeerd gebouwd is. Het andere oog heeft hij niet meer. Toch vervult de bescheiden jonge man een belangrijke plaats, want hij is een werkelijk en zuiver kunstenaar. Er zijn er nog andere. De muziek- en danslessen worden ook in dit gebouw gegeven. En af en toe lezingen en tentoonstellingen. We loopen op bloote voeten binnenshuis. In Santiniketan dragen ook de Europeanen Indische kleeren. Het omringende landschap is steeds met ons. Wijd, wijd, met groepen van palmen dichtbij en in de verte. De roode bodem is onregelmatig. Soms waden we door het zand van een droge rivier en soms door het water van een natte. Langzaam absorbeerend. We komen door de dorpen van Santals (niet Bengaalsche inboorlingen, die een eigen leefwijze hebben, een eigen godsdienst, eigen muziek, eigen dorpen). Dan bloeien de natuurlijke instincten op in een van onze meisjes in liefde voor de natuur en ze neemt een geit in haar armen. Ze vraagt een Santalvrouw om de pot, die deze op haar hoofd draagt. Hij is te zwaar. De vrouw loopt lachend mee. Een troep pikzwarte naakte Santalkindertjes loopt hard weg als ze gekiekt moeten worden met ons | ||||
[pagina 94]
| ||||
vriendinnetje. Dit was een feestdag. Soms weten we van ellende geen raad om gebeurtenissen. Zoo is Santiniketan. Licht en schaduw. Maar de schaduwen zijn niet zwart. Ze zijn uit kleurige substantie. Wij weten het allen min of meer. Sommigen realiseeren het, maar niemand ontkomt aan de atmospheer die de kolonie belevendigt. Onze groep van vandaag zal niet wéér zoo zijn, morgen zal een nieuwe zijn beeld schilderen op het canvas van Santiniketan. Nandalal Bose is ergens in een Bengaalsch dorp met een groep schooljongens. We zullen hem daar zoeken. Hij weet veel over de beteekenis van het dorpsleven te vertellen. Hij gaat niet uit om te reconstrueeren als zooveel anderen. Hij wekt diep begrijpen en zin voor schoonheid. Als we later bij de tent van de schooljongens aan de rivier zitten, zegt iemand, dat Kala-Bhavana eigenlijk een stukje land hier zou moeten hebben als pied á terre te midden van deze schoonheid. Dan glimlacht het heel donkere teedere gezicht en zegt: ‘Het schijnt heel moeilijk schoonheid te bewonderen zonder de neiging het te bezitten.’ Hier ligt de kracht van Kala-Bhavana. De vraag naar regels ter bescherming van een systeem komt niet op omdat het leven er voortdurend vervuld wordt. Geen leegte, geen haat. Natuurlijk wordt er gewerkt. Het begint 's morgens om half zeven. De Indische dag begint vroeg. Om elf uur wordt er gegeten in de algemeene keuken. Van twaalf tot twee rustperiode en van twee tot half vijf zitten we weer met ons teekenbord op matten op den grond. Het onderwijs is individueel. Het maakt den indruk dat dit zoo vanzelf gegroeid is. Instructie wordt derhalve gegeven naar aanleiding van het werk van de leerlingen, die ook zooveel mogelijk aan hun eigen werksfeer worden overgelaten. Behalve in de grootere zaal van het museum werken we twee aan twee in een ateliertje. We komen regelmatig onder het oog van den meester, die kalm van den een naar den ander in de verschillende gebouwtjes wandelt. Liefst wordt in een gesprek aanduiding gegeven over mogelijke veranderingen of verbeteringen. Inzicht wordt in de eerste plaats ontwikkeld. Het hangt vanzelf van den leerling af in hoeverre zijn gevoeligheid de nieuwe gezichtspunten weet te verwerken. Ieder van ons is vrij rond te loopen, bij zijn buren te gaan kijken en te praten. Het gebeurt betrekkelijk weinig. Wel kan men de studenten dikwijls verdiept in 't een of andere werk in een van de breede vensterbanken van de boekerij vinden. Om een techniek te toonen werkt een leeraar wel eens aan de teekening van een leerling. Voornamelijk gebeurt dit bij de allereerste beginnelingen. Langzamerhand leeren ze dat zelfstandig zien op den duur een eigen techniek schept. Er zijn hier natuurlijk evenveel talentloozen en middelmatigen als op Europeesche scholen. Een groepje dilettanten die ook wel graag een paar vrije uren aan ‘art’ willen besteden komt 's middags van de andere onderwijsafdeelingen. Het doet ze veel goed. Dilettanten en talentloozen worden niet alleen maar gedúld in Santiniketan, al wordt het | ||||
[pagina 95]
| ||||
soms betreurd dat velen in den korten tijd van hun verblijf niet heel ver zullen komen. De heele cursus duurt drie à vier jaren. De keuze van een onderwerp wordt meestal aan de leerlingen overgelaten, voor zoover het dan niet tegen het leerplan ingaat. Er zijn b.v. eenige bepaalde technieken te leeren. Soms gaat een groep of een enkeling dagenlang naar de naburige dorpen om te schetsen. Men kan dezelfde personen soms aantreffen in verschillende functies. Dat blijkt het duidelijkst als Rabindranath uit het heele ashram een bezetting samenstelt voor de opvoering van een van zijn eigen tooneelstukken. Dan zie ik mijn jongsten teekenleeraar in het orkest, dan blijkt iemand van het bureau plotseling een goede stem te hebben en de oude heer zelf, die de volledige regie van zijn stukken in handen heeft, maakt wel eens een danspas om het de meisjes in te prenten hoe dan wél. Het verband tusschen muziek en dans en beeldende kunsten wordt niet alleen als een waardevolle mogelijkheid beschouwd maar als een essentiëele noodzakelijkheid. Deelnemen aan den cursus wordt niet toegestaan voor minder dan zes maanden. Voor een beginneling zelfs dat minimum niet. Het verschijnsel, dat de leerlingen bij aankomst geen onbeschreven vellen papier zijn geldt hier als over de heele wereld. De eerste teekeningen zijn veelal vage herinneringen aan min of meer bekende Indische schilderwijzen. Ze hebben heel wat af te leeren om tenminste origineel te kunnen zijn. Kala-Bhavana bestaat sinds 1918. Toen is Nandal Bose het met twee leerlingen begonnen. Sindsdien heeft men hem in Calcutta aanbiedingen voor een beter gesalarieerde positie gedaan. Maar, ‘waar vind je luchten als in Santiniketan’, zegt hij, en blijft. Hij is zelf een van de meest bezielde schilders van Indië. Hij vernieuwt zijn school steeds door zichzelf te vernieuwen. ‘Na de vacantie,’ zei hij mij eens, ‘zullen we alle inspiratie van goede schilderijen van de muren halen om eens alleen op eigen kunnen te steunen het volgende kwartaal.’ Ondertusschen stuurt hij je, als het voorkomt in het werk, naar de bibliotheek om b.v. te gaan zien hoe Japanners met een enkele penseelstreek iets hebben weten uit te drukken. Ik herinner me hoe ik eens een copie gemaakt had van een roofvogel zittend op een kleine vogel, die hij zoojuist gedood heeft. Het was als copie werkelijk niet ver van het origineel. Een van de andere leeraren ging er een eindje van af staan en bekeek de twee. ‘Yes, very good, véérrie good!’ Toen N. kwam zei hij, ‘kijk, als je de kleur van deze nek meer in één strakke tint had gehouden, zou de uitdrukking nog meer onmeedoogend onontkoombaar zijn geweest.’ Hij heeft me eens als opgave opgedragen een beeld te schilderen, dat een kalmeerende invloed zou hebben. Hij liet me vrij wanneer te beginnen. Toen het in mij klaar was kwam hij af en toe bij me zitten en deed mee door een enkele vraag. Toen het af was zei hij: ‘ja, dat geeft een kalmeerende indruk.’ Ik herinner me ook nog de verukking van een van de oudere jongens, die als vacantieopgave had: ‘maak een beeld van jezelf zooals je moeder je ziet.’ | ||||
[pagina 96]
| ||||
Dat er veel overeenkomst bestaat tusschen de ideëele basis van Santiniketan en de beste pogingen op dit gebied in de moderne westersche wereld is wel duidelijk. Uit mijn beschrijving zou eenig essentiëel verschil misschien zelfs moeilijk te distilleeren zijn. Inderdaad is de vrijheid bedoeld ter wille van harmonische ontwikkeling van ieder individu een sterk sprekend punt van overeenkomst, dat het voor Santiniketan misschien meer dan voor eenig andere oostersche gemeenschap mogelijk maakt uit een bron van universeel en internationaal gerichte levenshouding te blijven putten zonder aan de uitingen van zijn inheemschen aard te kort te doen. Want door de schema's van opvatting die hiér zoowel als dáár vernieuwing accentueer en, trilt dáár de Indische psyche rijk in het door de zon gekoesterde Bengalen. Santiniketan is geen gemeenschap die als zoodanig voorbeeld wil zijn. Het is zich welbewust dat het misschien niet meer dan door inspiratie een voorbereiding kan zijn voor wijdere levenskansen. Het wil putten uit oude bronnen maar is ten slotte minder Indisch gefundeerd door de historie, die slechts studiemateriaal kan zijn, dan door de psychische reacties van deze Indiërs zelf, die uit de essences van het land geboren zijn. Ze weten het niet allemaal. Velen gaan er genietend en vergetend en ook slapend doorheen. Willekeur is het niet. Onze instrumenten worden gestemd. We zullen ze zelf moeten bespelen. Hier kunnen we Indisch gestemd worden omdat we in Indië zijn. In Europa kunnen we wel enthousiast voor het oosten gemaakt worden. Dat is niet hetzelfde. Als ge wilt luisteren naar het Indisch rythme kan Kala-Bhavana u met het geheim van Indische kunst vertrouwd maken. Niet omdat we daar in Indische kleeren leven en Indisch eten en omdat het er anders is dan in Europa. Met stijl heeft het niet te maken. Ik zal probeeren nog iets over dat geheim mede te deelen voor ik eindig. Men kan het aangeduid vinden in de Veda's, de alleroudste geschriften der Hindoes. In latere epische en godsdienstige litteratuur vindt men erover. Het is uiterst moeilijk te vinden in de overweldigende massa der klassieke gegevensGa naar voetnoot3). Waarschijnlijk zal geen modern Indisch kunstenaar u nog willen of kunnen trainen naar aanleiding van klassieke eischen. Maar het geheim houdt zich niet schuil. Kunst is voor Indië meer dan een aesthetisch genot. Aan alle kunst ligt een aesthetische emotie van hooge orde ten grondslag, die we in het westen misschien individueel mogen herkennen, maar die door Hindoes als een wet vereischt wordt voor het scheppen van ware kunst. Het is bijna als een norm. Maar die norm is bewegelijk met de ervaring zelf. Deze norm zetelt niet in het voltooide kunstwerk. Neen, deze is identiek met den staat van emotioneele extaze in den kunstenaar, hetzij opgewekt door invloeden van buitenaf, hetzij in zijn eigen gemoed. Het mag beschreven zijn in een opeenvolging van psychische wetten, er mag zijn aangeduid hoe deze staat bereikt werd door deze en gene, het is uiteindelijk een toestand waarin de kunstenaar volkomen | ||||
[pagina XXIII]
| ||||
nandalal bose aan het werk
| ||||
[pagina XXIV]
| ||||
‘uttarayan’, het huis in het noorden, waar de familie van den dichter woont - ieder jaar, bij den aanvang van het regenseizoen, wordt op ritueele wijze, binnen een mozaïek van gekleurde erwten een boompje geplant
leerlingen luisteren naar een lezing in de open lucht
| ||||
[pagina XXV]
| ||||
fresco door leeraar van kala-bhavana.
fresco door leerlinge van kala-bhavana.
alpòna, typisch bengaalsche, met rijstwater geschilderde, gelegenheidsversiering
| ||||
[pagina XXVI]
| ||||
koperen bengaalsche ‘couverts’ in afwachting van een feestmaal.
voorportaal van de studio's voor de meisjes
in den winter, die een warme zomeravond in holland is, bibberen indische vrouwen onder een wollen shawl.
de jongste teekenleeraar met strijkinstrument
| ||||
[pagina 97]
| ||||
is vereenzelvigd met de hoogste religieuze vreugde, die hem maakt van zoodanige scheppende vervulling, dat alles wat in dien toestand door hem gemaakt werd, het absolute van deze scheppende ervaring moet weergeven. Met de persoonlijkheid van den kunstenaar heeft het niet meer te maken. Er bestaat een woord voor dezen toestand, rasa. Dat woord heeft door de eeuwen nuances van diepte in beteekenis gekend. Wat het in zijn verste beteekenis ten slotte specifiek Indisch maakt is, dat het de grondslag is voor alle ware kunst, maar tegelijkertijd de essence van philosophische systemen is geweest, omdat philosophie, religie en kunst, inplaats van elkaar te ontmoeten in overeenkomstigheden, tezamen werden geboren in het centrum van menschelijke zielen, dat in innigste identificatie met de bron van actief uitdrukkingsvermogen zijn weefsels door verschillende instrumenten van menschelijk bewustzijn weefde. Gedurende de scheppende periode bestaat dan geen verschil meer tusschen creatieve essence van het heelal (den schepper), kunstenaar en object, en als het goed is wordt later op dezelfde wijze de toeschouwer in het proces betrokken. Dat ware kunst boven methode en materiaal uitgaat, er in alle geval niet van afhankelijk is, is in de westersche wereld al wel tot gemeengoed geworden. Dat het er niet mee te maken heeft zou wat veel gezegd zijn omdat dat alle aanleiding tot scheppende werkzaamheid zou kunnen uitsluiten.... maar misschien verdient een zienswijze die een proces van inspiratie wil erkennen als van natuurlijke orde wel een oogenblik onze aandacht. Art is only that flame. | ||||
Litteratuur:
|
|