Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 46
(1936)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 83]
| |
Snelverkeer voor honderd jaren
| |
[pagina 84]
| |
die alleen dienden op enkele vakken van de lijn Londen - Exeter - Devonport, de westerlijn naar Southhampton. Gelijk op deze lijn, liepen op de routes naar Hollyhead (de verbinding met Ierland) Liverpool, Birmingham, Manchester, Brighton, Dover en nog eenige, de mails, en daarnaast de particuliere diensten, de stagecoaches, die als een dicht spinneweb over Engeland lagen. De mailcoaches vormden een soort Rijksdienst, punctueel geregeld, doch particulier geëxploiteerd, onder superintendende van den Post Master-General, zetelende in het Post-Office te Londen. Dat was dus de dienst der posterijen, die langs vele hoofdwegen de post verzorgde, welke van tallooze tusschenstations uit over het geheele land werd verspreid. Op die hoofdwegen was de gemiddelde snelheid ongeveer twintig kilometer per uur, wel een verschil met onze trekschuit, want de mails vervoerden ook personen en reden dag en nacht, terwijl de particuliere coach-diensten in snelheid niet veel voor de mails onderdeden. Wat wonder dat dit geweldige bedrijf, dat in 1838 door de opkomst der spoorwegen uit elkaar werd gerukt, vele aantrekkelijke facetten had; dat men het niet heeft kunnen aanzien dat het geheel te gronde ging, en dat het zich in sportieven vorm in het laatste deel der 19e eeuw zelfs weer heeft hersteld. Evenzeer is het begrijpelijk dat dit reusachtige bedrijf vele en groote gevaren medebracht, en dat, naast het pittoresque, het onaangename ruimschoots zijn deel leverde aan de passagiers der snelgaande coaches. Het pittoresque van het coaching, en wat men er voor over had, proeft men uit den Pickwick, als hij met zijn onmisbaren Sam Weller en zijn drie vrienden het kerstfeest gaat vieren bij zijn vriend Wardle op Manor Farm, het prachtige landgoed in Kent waar zij al reeds eenmaal te gast waren. Pickwick brengt natuurlijk kerstgeschenken mee, eenige vaatjes oesters ‘real native oysters’ en een reusachtigen kabeljauw verpakt in stroo. Dat moet alles in de kast onder den bok, waar al heel wat in ligt, en de guard heeft moeite om dien grooten visch er in te krijgen tot hij eindelijk met visch en al in de kast verdwijnt. Allen lachen, Pickwick ook, maar hij geeft den guard een shilling om van den schrik te bekomen en op zijn gezondheid te drinken, wat deze dan ook met Sam Weller doet, want beiden komen terug tamelijk sterk riekend naar brandy. De guard was naast den koetsier de gewichtigste man op de coach, er weerden zeker aan hem de zwaarste eischen gesteld, de zorg voor het goederenvervoer en van de post en nog veel meer. Maar in den regel leed zijn vroolijkheid niet onder den zwaren dienst, en menige guard was virtuoos op de key-bugle, een soort cornet à pistons, met zeven toetsen. Een vroolijk wijsje tintelde dan ook door de klare winterlucht toen de coach afreed. De stalknecht had de voorpaarden, de leaders, vastgehouden, zooals zijn eerste en dure plicht was, de koetsier was na de reizigers op zijn plaats geklommen, en had de leidsels ter hand genomen, de guard had het teeken gegeven dat alles in orde was, en weg ratelde de | |
[pagina XXI]
| |
de heerrijder birch reynardson met een span appelschimmels uit de stallen van bicknell op de hollyhead route (naar een aquarel van henry alken)
de devonport mail in den sneeuwstorm van 1836 (27 dec.) waarbij 14 mails dicht bij londen verongelukten (naar een aquarel van henry alken)
| |
[pagina XXII]
| |
de groote bull and mouth yard met zijn reusachtige stallen voor de coaches in londen (naar een aquarel van henry alken)
post-boys, die op de twee-spannige chaisen het verkeer aanvulden, waar geen coaches reden (naar een litho van john sturgess)
| |
[pagina 85]
| |
koets over de keien. De mails mochten met het oog op de voorgeschreven groote snelheid niet meer dan twee passagiers binnen en drie buiten-op vervoeren, de stagecoaches brachten het tot vier binnen en negen buiten, ongerekend een massa dekbagage, zoodat men alle respect voor de wagenbouwers moet hebben die deze ranke coaches van amper drie meter lengte durfden bouwen. Als de Pickwickianen het vrije veld bereiken, laat de guard nog eens zijn key-bugle hooren, en nu doet de koetsier zijn zweep klappen, zoodat de paarden van den draf overgaan in den galop, want dat was de gewone gang. Het is alsof de dieren zelf plezier hebben in den snellen gang langs een heuveldaling en de koetsier acht het oogenblik gekomen om te laten zien dat het werk op een zwaar beladen koets met vier dartele paarden voor hem niet veel beteekent. Dat meent hij niet, maar het maakt effect als hij zijn hoed afneemt en op zijn schoot legt, zweep en leidsels in een hand neemt en met de andere zijn zakdoek opdiept om daarmede zijn voorhoofd af te vegen, en daarom is het hem te doen. De gebruikelijke term was ‘to work a coach’, en het werk op een coach wrerd hoog geschat. Men kan zich daarin goed indenken als men zelf wel eens een brik met vier paarden door de stad heeft gebracht, terwijl men achter twee paarden al zoo rustig zat als in zijn leuningstoel. Het is werkelijk hard werken, om er iets van terecht te brengen, en dan is er nog geen sprake van het eigenlijke werk dat den goeden koetsier tot een artist in zijn vak maakt. Als de paarden hun twree uren achter den rug hebben en hun twee-en-dertig kilometer hebben afgerend, worden zij snel uitgespannen en op stal gebracht, vier nieuwe staan al klaar, met de dekens nog op, ze worden in een paar minuten ingespannen. De guard doet zijn boodschappen en alles is weer gereed om verder te gaan, de dekken zijn al afgenomen maar de twee dikke heeren, Pickwick en Tupman ontbreken nog. Allen beginnen te roepen, want bij een coachdienst mag geen minuut verloren gaan, en snel komen de twee dikkertjes aangeloopen uit de herberg waar zij even een glas bier hebben gedronken. Het oponthoud was veroorzaakt doordien Pickwick met zijn verkleumde vingers zoo gauw geen geld kon op diepen om te betalen. ‘Kom dan toch, heeren!’ is het verwijtende woord van den koetsier, terwijl ze al weer op de koets klauteren, en voort gaat het weer. Zoo renden tegen Kerstmis vele duizenden paarden voor vele honderden koetsen, om de tallooze passagiers die ondanks felle koude bij voorkeur boven op de koetsen bleven, naar hun kerstfeest te brengen. Maar het kon ook wel eens anders zijn, zoo als de winter van 1836 heeft geleerd. ‘Rough cold night Sir, replied the man, and there's a wind got up, that drifts it across the fields in a thick white cloud.’ Dat zegt een der mannen, als de geheele familie, het arbeiderspersoneel incluis op Kerstavond in de groote keuken van Manor Farm zit bij een reusachtige bowl van Wassail, warm zwaar bier met suiker en specerijen, waarin gebraden appelen liggen te sissen. | |
[pagina 86]
| |
Dickens heeft dit vermoedelijk in 1836 geschreven, want de datum 24 December klopt precies met het begin van de vreeselijke dagen die het reizende Engeland vooral op 26 en 27 December heeft ondervonden. Welk een tegenstelling met de van opgewektheid tintelende tocht, onder de begeleiding van de vroolijke melodieën, die de guard aan zijn key-bugle ontlokt. Uit een grijs zwaar dak dat de aarde omfloerst beginnen de vlokken te dwarrelen. Dat is niet verontrustend, het gebeurt jaarlijks, de dienst is er op berekend, Wordt de trek te zwaar dan komen er nog twee leaders bij, en dan laat men om sneller te kunnen gaan de beide voorspannen berijden door de post-boys, zoodat de koetsier alleen het wagenspan, de Wheelers ment. Post-boys zijn er in overvloed, ze hebben met de post niets uit te staan. Zij berijden een of twee spannen voor lichte koetsen voor snel particulier vervoer, waar geen coaches loopen. Overal vindt men herbergen met stallen van 20 tot 30 paarden, met een evenredig aantal post-boys en staljongens, en een aantal gigs en andere lichte rijtuigen, gereed om direct te worden ingespannen en weg te rijden, een aanvulling van het verkeer op de groote wegen met hun coachdiensten, mail- en stagediensten. De maildiensten rijden de mail over groote afstanden telkens met nieuwe bespanningen, de stage-coaches loopen op veel kortere trajecten, ze zijn dus legio in getal. Naarmate de sneeuw valt helpt de eene dienst de andere maar het wordt nu toch zwoegen. Echter, de eer van het vak is er mee gemoeid en men geeft het niet op, voordat de natuur het gebiedt. En spoedig gebiedt de natuur het, een hevige storm zwiept de sneeuw op sommige wegen meters hoog op. Nu is het tijd om te redden wat er nog te redden valt, de post moet naar Londen, de post voor den koning, de staatszaken kunnen geen stagnatie verdragen. De guard spant de leaders af, laadt de post op het eene paard, zet zich op het andere en voort gaat het weer. De koets laat men aan zijn lot over, de passagiers, de koetsiers, de wheelers zwoegen langzaam door de sneeuw totdat eindelijk een halte is bereikt. St. Albans stroomt geleidelijk vol met volkomen uitgeputte menschen en dieren, half bevroren door de snijdende jachten der ijskristalletjes die als naalden in de huid prikken. De natuur heeft het verkeer geheel stop gezet; in stallen en schuren, overvol met de paarden waarvan al zooveel was gevergd, in de herbergen waar men troosteloos bijeen zit, liggen de scherven van dit prachtige verkeer, en op 15 plaatsen niet ver van Londen liggen de koetsen als wrakken in meters hooge sneeuw. Maar alles komt in actie, troepen worden opgecommandeerd, alles wat aan de wegen werkt wordt gerequireerd, ploegen van 600 man gaan den strijd tegen de sneeuw aanbinden en geleidelijk overwint de taaie werker, en herstelt zich het verkeer. De Post Master-General vaardigt een proclamatie uit om allen te danken voor de toewijding in deze moeilijke dagen betoond. Als de winter achter den rug is, en de lente het land van Kent tooit met zijn bloesempracht en | |
[pagina 87]
| |
andere streken met zware bladerdos en mollig mostapijt, ziet men de fleurige gele, blauwe en roode koetsen met de rappe vierspannen, appelschimmels, witvoeten, kastanjebruinen weer als poppetjes uit een speelgoeddoos tegen de gele strepen die het heuvelland tusschen groen en bloemen doorkruisen. Alles is weer zoo vol levenslust, dat men den ernst soms uit het oog verliest De nachtdiensten zijn meer dan ooit gezocht, de paarden zijn 's nachts zoo dartel, dat het rijden op de coach een waar genot is. Maar plotseling klinkt in de verte van het wijde landschap een verdacht snelle hoefslag. Het geluid zwelt aan, en de koetsier brengt zoo gauw mogelijk coach en bespanning zoo ver mogelijk links van den weg, juist bijtijds om een andere te zien voorbijstormen, met niemand er op. De zorgelooze staljongen was even van de leaders weggeloopen, en op een verkeerd begrepen geluid was het span er van door gegaan, om echter bij de eerstvolgende wisselplaats te stoppen. De eenige inzittende, een Franschman had niets van het geval gemerkt, maar hij was alleen geweldig verontwaardigd over zulk een roekeloos rijden onkundig van het gevaar waaraan hij had bloot gestaan. Want in de heuvelachtige streken waren de ongevallen talrijk en zwaar, eischte een botsing wel eens tien dooden, en droeg een zeker weggedeelte den naam van ‘het hospitaal’. Zorgeloosheid en roekeloosheid, gebrek aan rijkunst, ziet daar, drie factoren van beteekenis, en het was niet zonder reden, dat de Post-Master-General het mennen door heerrijders op de mails verbood. Als men nagaat waarop deze amateurs zich beroemden, is de maatregel alleszins begrijpelijk. Majoor Fane, overigens een uitmuntend coachman, reed op het traject naar Oxford nog al eens de Royal William, een concurrent van de Age, die ook beroemd was op de route naar Brighton. Een coach van de Age was het eerst aan een wisselplaats en het personeel had stalemmers op den weg gezet, om de Royal William tot stoppen te dwingen, maar Fane, ziende ‘this little game’, nam de vier paarden vast in de hand, legde de zweep over de leaders en stormde zegevierend voort, de stalemmers verbrijzelende, ‘splintering the buckets’. Een aardig bravour stukje, maar tevens misdadige roekeloosheid. Het aantal goede amateurs op de coach was groot, bijv. the Duke of Beaufort, Lord Algernon St. Maur en de geestige schrijver Birch Reynardson, een enthousiast amateur-coachman, die een landgoed kocht aan de Hollyheadroute, omdat de coachdienst daarop zoo goed verzorgd was. De lijn Londen-Hollyhead was de grootste mailroute, 414 kilometer lang. Deze lange weg werd door vele horsers van paarden voorzien, o.a. een gedeelte dicht bij het eindpunt door Bicknell, die zijn stallen te Bangor had, dicht bij de Menai, die het vaste land van Anglesea scheidt waarop Hollyhead ligt, als eindstation naar Ierland. Nu hield men zich niet al te stipt aan het voorschrift dat heerrijders niet op de mails mochten rijden, maar Bicknell had strenge instructies gegeven en dat verdroot Sir Reynardson zeer, want de stallen van Bangor gaven de fraaiste | |
[pagina 88]
| |
vierspannen, een lust om mee te werken. Maar het geluk zou hem dienen. Op een zekeren dag was Reynardson op weg naar een friend op Anglesey, het was slecht weer, ‘it blew great guns’, en de koetsier was bij de aankomst te Bangor zoo door en door op, dat hij direct naar huis ging. De man die hem vervangen moest was echter al de Menai over, omdat hij als getuige moest optreden in een geding, en men had bij aankomst verzuimd zijn voorganger te zeggen dat hij de coach nog even over de Menai moest brengen, waar William hem zou overnemen. Goede raad was duur. Er was niemand die een coach kon besturen, Bichnell zelf kon het ook niet, de paarden stonden gereed, maar geen koetsier! Dat was een ernstig geval, want een vertraging in de post naar Hollyhead zou Bicknell duur te staan komen. Reynardson zat te gnuiven, Bicknell die hem niet wilde laten rijden zat in de klem. Een van het personeel die wist wat Reynardson kon, fluisterde het Bicknell in, en deze begon toen te flikvlooien, en Reynardson te vragen, of hij hem de dienst wilde bewijzen de mail over de Menai te brengen. Nog eenige liefelijkheden van den aartscynicus Reynardson, en hij deed het, en had sinds dien tijd plein pouvoir om met Bicknell's spannen naar hartelust te rijden. Zoo was het echte type amateur-coachman, tegen geen moeilijkheden opziend, want het levendige span appelschimmels voor een zwaar beladen koets bij stormweer over de brug over de Menai te brengen is wel een brevet eerste klasse waard. De amateurs hebben de coach niet verloochend, toen in 1838 de spoorwegen snel en hevig slagen begonnen toe te brengen aan dit pittoresque vervoer. Reeds spoedig verschenen de ‘Four in Handclubs’, soms meer dan 50 coaches sterk, en menig vermogend bewonderaar van de coach met zijn vierspan van pittige paarden, heeft nog geregeld diensten onderhouden in ouden stijl. Nimmer zal ik het prachtige span vergeten voor de fleurig geschilderde mailcoach, de guard met zijn key-bugle en scharlaken uniform, dat ik in 1885 bij Herne Bay voorbij zag snellen, in het land der hoptuinen, en met een dicht voorjaarstapijt van primula's bekleede boschen, in dat schoonste deel van Kent, waar ook Pickwick zijn vroolijkste dagen sleet. De eigenaren en exploitanten der coaches vormden vaak afzonderlijke lichamen naast de horsers. Zij waren echter steeds ook de exploitanten van de Inn's, die over geheel Engeland verspreid een toonbeeld van welvaart waren, met de groote stallen voor de coach- en postpaarden, de postchaisen de woningen der post-boys en staljongens, en de gezellige taproom met zijn fraai buffet, groote conversatietafel en gemakkelijke leuningstoelen. De eindpunten der groote lijnen in Londen en de andere groote steden hadden bij de Inn, de Yard, waar men in- en uitreed door een poort, groote pleinen waaromheen de stallen voor de paarden en de coaches waren gebouwd, en waar elken dag de levendige tooneelen zich afspeelden van de aankomende en vertrekkende dag- en nachtcoaches, The great White Horse Celler, The Bull and Mouth, | |
[pagina 89]
| |
The Swan with the two necks, en de uit de Pickwick welbekende Belle Sauvage, die de oude Weller als zijn parochie opgaf, omdat hij daar altijd stalde. Coachexploitanten, Horsers en Innbezitters waren ook wel vereenigd in groote concerns, zooals dit van den beroemden Horne, en van Chaplin met zijn 1300 paarden, de Spread Eagle Inn, de Cross Keys, de Swan with the two necks, en de White Horse, terwijl een ander machtig concern, dat van Hall en Sherman de beroemde Bull and Mouth Yard exploiteerde. Laat ons in gedachte met de laatste coach in deze yard aankomen en het Londen betreden zooals het nu is, het Londen zonder paarden, van waar uit een net van wegen leidt dat den strijd met de rail heeft aangebonden. Want zooals de rail reeds in 1836 de toen zoo pittoresque weg ging bedreigen wreekt zich nu, in 1936, de weg op de rail en verovert de automobiel den trein. Maar de fleur is er af, om nooit terug te keeren en het gevaar is verveelvoudigd, de weg is een slagveld geworden dat jaarlijks zijn 8000 dooden en 150.000 gewonden oplevert.
de coach voor vier personen binnen, en de koetsier met negen personen en een groote deklast buitenop. london-exeter (272 km): 36 gld (binnen), 24 gld (buitenop)
|
|