| |
| |
| |
Naar aanleiding van het nieuwe gebouw der H.A.V. bank te Schiedam
Architect W.M. Dudok
door Ir. F.C.J. Dingemans
DOOR het ontbreken van een traditie, een algemeen aesthetisch inzicht, zijn de uitingen van de bouwkunst in dezen tijd van zeer verscheiden aard. Voor buitenstaanders moet soms wel de indruk gevestigd worden van een groote stijlloosheid, een ongebreidelde willekeur.
Toch is deze verscheidenheid verklaarbaar, deels uit oorzaken, die met het wezen der bouwkunst zélf in verband staan, deels door invloeden van maatschappelijken of individueelen aard.
Het is onmogelijk zich van de uitingen der hedendaagsche bouwkunst een juist beeld te vormen, zonder de factoren, die in dezen tijd de bouwkunst beheerschen, nauwkeurig te analyseeren. Een beoordeeling zonder deze beschouwingen, moet steeds meer of minder van subjectieven aard zijn, en als zoodanig in algemeenen zin van weinig beteekenis zijn.
Een van de factoren, die een verscheidenheid van vormgeving in de bouwkunst ten gevolge hebben, is de aard der bouwkunst zelf, die in wezen tweeslachtig is. Zij is een kunst èn een techniek. Haar uitingen zijn gehouden aan economische voorwaarden, aan technische mogelijkheden. Toch wordt als ‘kunst’ van haar verlangd, dat zij meer dan een verstandelijk product zal zijn, dat zij zich door vorm en kleur, materiaalkeuze en verhoudingen als iets ‘schoons’ aan ons zal manifesteeren.
Een tweede probleem vormt de vraag, of de architekt als gemeenschapsmensch aan maatschappelijke banden is gebonden, dan wel het zelfstandige, individualistische kunstenaarsbestaan voor den architect de meest geëigende levenshouding is.
Wij zien deze tegenstelling het duidelijkst als wij een figuur als Berlage vergelijken met die van den jonggestorven Amsterdamschen architect de Klerk. Berlage ziet voor alles de bouwkunst als een cultureel belang voor de gemeenschap. Hij stelt voorop, dat de bouwkunst een redelijke basis moet hebben, dat zij zich als gemeenschapskunst op een rationeel beginsel zal moeten ontwikkelen. De Klerk daarentegen ziet als de taak der bouwkunst zuiver de schoonheidsopenbaring, en hoezeer zijn werk nog altijd boeit en bekoort door een sprookjesachtige veelheid en verfijning van vormen, blijkt
| |
| |
toch duidelijk, dat een tekort aan constructief en maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel hiermee dikwijls samenging.
Naast beide voorgaande problemen is het de persoonlijkheid van den kunstenaar, van den architect zelf, welke een onmiskenbaren invloed heeft op het karakter van zijn werk. Het is tenslotte het persoonlijke gevoelsleven, dat meer of minder het aesthetische ideaal bepaalt. En bij ieder mensch is dit gelegen tusschen twee uitersten. Wij kennen den innerlijken strijd van den mensch, die de onvolkomenheden van deze wereld slechts na veel innerlijken strijd kan aanvaarden, die sterk de tegenstelling voelt tusschen het beperkt-menschelijke en de wereld, die van goddelijken oorsprong is - tegenover de andere menschelijke natuur, die deze wereld in al haar uitingen in vrede en wijsheid weet te aanvaarden. Wij kennen de dramatische bewogenheid van een Rembrandt tegenover de sereene rust van een Vermeer, wij kennen een Beethoven naast een Bach, wij kennen een Guido Gezelle, een Vincent van Gogh.
Ook bij de bouwkunst van onzen tijd kent men vaak aan het werk de persoonlijkheid van den architect. De strenge, systematische opbouw van de Bazel's werk kenmerkt diens rustige, harmonische persoonlijkheid. De fantastische, levendige natuur van Kromhout vindt men terug in de speelsche, rijzige vormgeving van de beste van zijn werken.
Wanneer wij nu Dudok's werken in hun vollen omvang in dit verband bezien, geeft ons dit een vast omlijnd beeld van diens persoonlijkheid. Slechts hij, wiens leven een voortdurenden strijd kent naar de hoogste geestelijke waarden, kan iets tot stand brengen, dat van een zoo groote dramatische bewogenheid is, en daarnaast van een zoo volledige harmonie, waar de grootste tegenstellingen tot een zoo groote eenheid worden samengebonden.
In Dudok's werk vindt men veel, dat aan muziek doet denken. Wij zouden den aard van zijn werk lyrisch kunnen noemen. Trouwens in het weinige, dat Dudok als stylist heeft gepubliceerd, komt menige passage voor, waarin sprake is van den invloed van de muziek op den geestelijken ondergrond van zijn werk. ‘Een gebouw moet zijn als een melodie, die men nafluit, klaar en duidelijk,’ heeft Dudok eens gezegd.
De muziek in haar rythme van klanken en harmonieën is wellicht de meest onstoffelijke van alle kunsten, en wellicht daardoor is zij het meest geëigend de taal te zijn, waardoor het hoogste ideëele besef van den eenen mensch tot den ander spreekt. Dat nu juist de bouwkunst als de meest gebondene, de meest materieele van alle kunsten een innerlijke verwantschap heeft met de muziek is zeer opmerkelijk. Want tenslotte is het een wonder, dat door vormen en verhoudingen, door kleuren en materialen, door tegenstellingen in open en gesloten, horizontaal en vertikaal, de meest hoogstaande uitingen van de bouwkunst boven hun stoffelijke beteekenis uit, zich ons doen kennen als dragers van ideeën van hooge onstoffelijke waarde.
| |
| |
Wanneer de karakteristieke beteekenis van Dudok's werk ons duidelijk is geworden, zullen wij tot de conclusie komen, dat hierbij niet het technisch construeeren, doch het bouwen als kunst voorop staat, dat door de subtiliteit der idealen en de onstoffelijkheid van zijn beginselen een werken in groepsverband, het vormen van een school is uitgesloten. De figuur van Dudok zullen wij steeds als een individualistisch kunstenaar, als eenling in zijn tijdsverband moeten zien.
Ik schreef hierboven, dat bij Dudok ondubbelzinnig het bouwen als kunst wordt gewaardeerd. Hierbij dien ik als verduidelijking te voegen, dat Dudok's werk in bouwtechnisch opzicht buitengewoon gaaf van constructie is. Hier geen schoonheidsexcessen ten koste van bruikbaarheid en duurzaamheid, doch de techniek in al haar perfectie in dienst van het hoogere ideaal, door een geestelijken drang tot volmaaktheid boven haar materieele en zakelijke beteekenis verheven.
Het is aan Dudok's werk merkbaar, hoe de kunstenaar zich verlustigt in den technischen gaven vorm van de uiterste simpelheid, als de uiteindelijke oplossing van een scherp en juist gesteld probleem, hoe de drang, zijn werk tot rijkdom en gaafheid op te voeren, hem doet zoeken naar edele, tijdbestande materialen, naar heldere, zuivere kleuren en weelderige, warm-kleurige weefsels.
Dit maakt ons tevens duidelijk, waarom Dudok's werken op sommigen een modern-mechanischen indruk maken, waarom sommigen Dudok een voorliefde voor épatante effecten, een prachtlievend aanwenden van kleurige en edele materialen verwijten. Het zijn zij, die slechts het uiterlijk effect waarnemen en aan wien de geestelijke waarde van het werk als kunstwerk ontgaat. Want de karakteristieke beteekenis van een kunstwerk moet men trachten te verstaan. Zooals Schweitzer zegt in zijn boek over Bach, is datgeen wat aan het kunstwerk zinnelijk waarneembaar is ‘ein mittler zwischen zwei tätige fantasiën’.
De karakteristieke geaardheid van Dudok's persoonlijkheid, de uitzonderlijke plaats die hij onder de hedendaagsche architecten inneemt, zullen meer of minder van invloed zijn op de waardeering, welke zijn werk in ons land ondervindt.
Merkwaardig is de groote waardeering van buitenlandsche zijde. Vooral in Duitschland en Engeland beschouwt men Dudok als een der belangrijkste architecten van dezen tijd. Deze waardeering vormt wel een contrast met die in ons land waar allerlei ‘principieele’ meeningsverschillen vaak een objectieve waardeering in den weg staan.
In de eerste plaats zullen zij, die de bouwkunst als een academisch probleem van vormen en verhoudingen zien, die het bouwen als een métier, een vaardigheid beschouwen, voor Dudok's werk weinig waardeering voelen.
| |
| |
h.a.v. bank schiedam architect w.m. dudok
hal tapijt 't paapje meubels gispen
| |
| |
h.a.v. bank - schiedam: dakterras
directiekamer kleeden 't paapje, meubels gispen, schilderij w. schuhmacher
| |
| |
Dan komt de groep van de ‘Nieuwe Zakelijkheid’, die de bouwkunst in maatschappelijk en cultureel verband beschouwt, die wel de aesthetische beteekenis van de bouwkunst erkent, doch deze ten achter stelt bij de voorwaarden van maatschappelijken en technischen aard. Zij maken vooral bezwaar tegen het feit, dat Dudok zich niet in een gemeenschapsverband voegt, het aesthetisch effect van een bouwtechnische noviteit boven haar cultureele of maatschappelijke beteekenis stelt.
Een andere groep vormen zij, die de bouwkunst zien in meer traditioneel verband, als een verfijnde uiting van het bouwambacht. Zij zoeken aansluiting bij de goede plattelandsarchitectuur in ons land uit het einde der vorige eeuw of wel bij de bouwkunst in de Skandinavische landen, waar een gezonde bouwtraditie tot op heden is bewaard gebleven. Ook zij voelen in beginsel weinig verwantschap met Dudok's werk; niet alleen is de voorkeur voor strakke, rechtlijnige vormen, mechanische werkwijzen en harde, glanzende materialen hun vreemd, doch ook de statige, suggestieve vormgeving van Dudok's werk vormt wel een groot contrast met de stilte, ingetogen verfijning, die meestal kenmerkend is voor het werk van hen, die tot deze groep gerekend kunnen worden.
In verband met het voorgaande zouden wij tot de conclusie komen, dat Dudok's werk in ons land tenslotte voornamelijk waardeering zou vinden in een kleinen kring van kunstzinnig ontwikkelden, die onbevooroordeeld staan tegenover het hedendaagsche kunstgebeuren en hierin een zelfstandig oordeel durven te vellen. En mijns inziens zou hiermee de waarheid dicht benaderd zijn.
Gaan wij Dudok's loopbaan als architect na, dan blijkt deze van een merkwaardige voorspoedigheid te zijn. Oorsponkelijk als genie-officier opgeleid, daarna als ingenieur bij Gemeente-werken te Leiden benoemd, volgt in 1917 zijn aanstelling als Gemeente-architect van Hilversum.
Het blijkt spoedig dat deze benoeming voor Dudok van groote beteekenis zal zijn. Immers breidt Hilversum zich in de jaren na den oorlog op ongekende wijze uit, zoodat aan de hand van een nieuw uitbreidingsplan niet alleen een groot aantal woningen en landhuizen worden gebouwd, doch tevens door de gemeente verscheidene scholen en andere gebouwen van openbaar nut worden gesticht.
Het is 1921 als de school aan de Boschdrift de aandacht op Dudok's werk vestigt. Dan volgt spoedig het plan voor het nieuwe Raadhuis, dat zijn naam voorgoed vestigt. In een speciaal nummer van het Bouwkundig Weekblad worden de ontwerpteekeningen gepubliceerd en alle bekende figuren van de Nederlandsche architectenwereld beijveren zich, met een waardeerend woord deze plannen ter uitvoering aan te bevelen.
Omstreeks 1928-'29 komen deze plannen in uitvoering. Dudok bouwt dan
| |
| |
ook de ‘Bijenkorf’ te Rotterdam, welke opdracht hem naar aanleiding van een prijsvraag wordt verstrekt. Als dan in 1929 het Leidsche Raadhuis afbrandt, krijgt hij de opdracht een plan te maken voor den herbouw.
Wanneer dan ongeveer gelijktijdig met het indienen van de plannen voor het Leidsche Raadhuis, het gebouw van de Bijenkorf te Rotterdam en het Hilversumsche Raadhuis gereedkomen, is Dudok de meest besproken architect in Nederland.
Er ontbrandt dan een strijd over de beteekenis van Dudok als architect, waarbij behalve de aesthetiek, de politiek ook wel eens een woordje meespreekt. Soms is in de wijze van argumenteeren van architecten en aesthetici een schroom te onderkennen, iemand met een zoo snel groeiende reputatie (ongeveer een 10 tal jarige practijk als zelfstandig bouwmeester) als den meest in aanmerking komende voor deze opdracht te erkennen, en daarmee Dudok's opkomende reputatie te bevestigen.
De aanvankelijk waardeerende stemming slaat om. Er wordt met ongekende heftigheid tegen het plan-Dudok geageerd. Men colporteert zelfs met uit de krant geknipte reproducties van een bouwkundige teekening, om handteekeningen tegen het plan-Dudok te verzamelen. De Raad van Leiden noodigt tenslotte meerdere architecten uit aan een prijsvraag voor een ontwerp deel te nemen, waarop Dudok zich terugtrekt.
Het is of na de Leidsche Raadhuis-questie Dudok's carrière een rustpunt heeft bereikt. De uitbreiding van Hilversum komt tot staan, zoodat van gemeente-wege weinig of niet meer wordt gebouwd. Enkele groote particuliere opdrachten komen niet tot uitvoering.
In een tijd dus, waarin Dudok's productiviteit tamelijk beperkt is, wordt een gebouw van de H.A.V.-Bank te Schiedam, dat anders door zijn betrekkelijk beperkten omvang weinig of geen aandacht zou hebben getrokken, een aanleiding om de figuur van Dudok temidden der hedendaagsche bouwkunst nog eens nauwkeurig na te gaan, en dit laatste werk aan vroegere plannen en bouwwerken te toetsen.
De aard van de opdracht zelf is door zijn onzuivere samengesteldheid voor den architect niet in alle opzichten aantrekkelijk. Op een betrekkelijk klein terrein, aan twee zijden aan een straat, aan een derde zijde aan het water gelegen, moet een aantal winkels worden gebouwd, waarboven kantoorlokalen. Een tweeslachtigheid dus in de opgave, die van invloed zou kunnen zijn op het uiteindelijk effect van het gebouw.
In de oplossing van Dudok voor deze opgave is echter deze tweeslachtigheid betrekkelijk weinig merkbaar, zijn integendeel beide elementen tot een gelukkige compositie samengegroeid. Boven een open galerij, waarin de etalages en vitrines coquet verspringen, vormen de kantoorruimten een massale eenheid. De groote glasvlakken der kantoorlokalen loopen rond den hoek langs nagenoeg het geheele gebouw. Een breede betonband, aan het
| |
| |
einde speelsch opgebogen, vormt een bovenafsluiting. Een piquant-kleine ingang (wellicht iets te klein) in een groot gesloten muurvlak, een enorm glasvlak aan de waterzijde, welk de hal verlicht, een reclamezuil van blank, roestvrij staal, dit zijn de meest kenmerkende onderdeelen van het exterieur. Hoe tenslotte deze heterogene motieven in hun groote dimensies en hun contrasten van horizontale en vertikale geleding tot een eenheid zijn gegroeid, welke als zoodanig van een uitgesproken karakter is, is als karakteristieke eigenschap van Dudok's werk ook voor dit bouwwerk markant.
Inwendig een verscheidenheid van ruimten, die men uitwendig niet zou vermoeden. Een hal van een uitgesproken weidsche ruimtewerking vormt het centrale punt. De vloeren en de bekleeding der wanden zijn hier van wit marmer met enkele zwarte banden. Een enkel blauw-wit tapijt van 't Paapje te Voorschoten, een groepje meubelen van Gispen, verder een wonderlijk spel van gesloten wanden en groote glasvlakten, uitgebouwde vloeren, een trapleuning als een sierlijk verloopende lijn van glanzend chroom, dat zijn de stoffelijke middelen, waarmee Dudok iets opbouwt, dat van een subtiele bekoorlijkheid is.
Een tweede fraaie ruimte is de directiekamer, waaraan verbonden de vergaderzaal. Hier ook meubels van Gispen, een fraai dik-wollen vloerkleed in een eigenaardig streeppatroon van 't Paapje. De wanden bekleed met geschilderd linnen, van een korrelige, levendige materie. Het geheel van een fijnheid van toon en rustige afgewogenheid van kleuren en vormen, zooals alleen hij tot stand kan brengen, wiens vooruitziende geest het geheele bouwkundige probleem in al zijn veelvoudigheid tot in de finesses beheerscht.
Dan volgen de uitgestrekte kantoorlokalen, waar de lichte, effen wanden en de fijnverdeelde glasvlakken, de vorm en de ordelijke plaatsing van kasten en meubels een openheid en rust geven, die het werken daar tot een vreugde moeten maken. Verder toiletruimten en garderoben, een safe-inrichting, een verwarmingskelder en een dakterras, alles van een uiterste ordelijkheid en een verzorgdheid in de details, welke een duidelijke aanwijzing zijn, dat hier niet op uiterlijk effect is gewerkt, doch dat hier de geheele mensch vol toewijding in zijn werk is opgegaan.
Principieele bezwaren? Natuurlijk! Wie zou in dezen tijd geen principieele bezwaren hebben! Maar laat mij er over mogen zwijgen. Het gaat bij de kunst niet om principes, maar om schoonheid. De H.A.V. Bank is een schoon gebouw, dat Dudok op zijn eigen, karakteristieke wijze bouwde. En waren alle gebouwen schoon en edel, deze wereld werd voor het oog een lusthof en het leven werd nog meer waard geleefd te worden.
|
|