Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 46
(1936)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 217]
| |
francesco guardi, rio dei mendicanti, venetië
verzameling van senator borletti te milaan | |
[pagina 217]
| |
Venetië, een herinneringGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 218]
| |
water. Het water dat ik nooit moe ben, misschien omdat ik er iets terugvind van onze noordersteden, van Antwerpen, van Amsterdam, het element, de natuurkracht die overal den pas afsnijdt en u obsedeert, aan haar ben ik de eerste openbaring van Venetië verschuldigd. Ik kwam van Cortina, over Cadore, land van woeste pieken en kermende stortbeken. Laat in den avond, voorbij Mestre, rolde de trein over de donkere watervlakte. De nacht blies door het raam de vreemde lucht van Venetië, - lucht van zee, mosselen, wier. Daar verscheen links, onwezenlijk drijvend op de lagune, een feestelijk verlicht paviljoen. Het leek een casino waar gepruikte nachtridders pharao speelden. Ik was nog niet te Venetië, en ik dacht seffens aan Casanova, aan Schiller's Geisterseher, aan de muziek van Hoffmann's Vertellingen. Er ontbrak niets dan getokkel van snaren, een gedempte vloek achter een masker dat mijn verbeelding er bijvoegde. De nacht, de maan, het kaarslicht dat sprinkelde in het dreigend-dichte water, volledigden het vizioen. En al zag ik later bij daglicht dat het niet anders was dan een landelijke herberg, - het doet er niet toe, het is Venetië's macht: gewone dingen door het mysterie van het water worden omgezet tot iets tooverachtigs dat u vervult met zoeten angst. De herinnering aan dat eerste vizioen stemt mij dankbaar. Ik had meer geluk dan de jonge Goethe die in September 1786 Venetië naderde langs de Brenta in een trekschuit met twee pelgrims uit het Paderbornsche, in de goede dagen toen er nog pelgrims langs de banen liepen, met den staf en de St. Jacobsschelpen, den reispas in een blikken doos en het naaigerief in een leeren foedraal. Goethe was trouwens niet zoo heel gevoelig voor het watermysterie van Venetië, en nieuwsgieriger naar de theaters dan naar de lagune; zij vond weinig genade en hij vijlde dit ondankbaar epigramma: Hast du Bajae gesehn, so kennst du das Meer und die Fische.
Hier ist Venedig: du kennst nun auch den Pfuhl und den Frosch.
Het water is schoon te Venetië. Schoon door zijn kleur, beweging en discreet geluid; zij wisselen met het uur en de jaargetijden. Geen straat is te vergelijken met de grillige ourve van het Canal Grande, triomfantelijke waterbaan ingedamd tusschen okeren en roze paleizen waar de gondels sierlijk laveeren in het kielzog der vaporetti. Ook de rio's hebben hun bekoring: zij zijn donker en mysterieus, schuiven tusschen de fondamenten der gebouwen, knagen aan tuinmuren onder romantisch neerhangende wilgetakken; en zelfs de geulen in de afgelegen wijken, met haar olieachtige glimmingen waar vruchtenschillen en stronken van groenten vlekken. Ik houd van de stem van het water als het spoelt over de ivoorgele treden naast de Rialto, als het smakt tegen de groen-beslibde trappen der paleizen. De enorme vlakte der lagune in het noorden, glanzend als grijs satijn, ademt rustig, schuifelt haar tongen over de zandbanken, knabbelt aan de van zeegras druipende | |
[pagina 219]
| |
meerpalen, klotst ver in de Sacca della Misericordia, tegen de oude muren van de raadselachtige Casa degli Spiriti. Het water geeft iets heroïsch, soms iets noodlottigs aan het dagelijksch leven. Er zijn nog schouwspelen die den lustigsten tijd van de Republiek suggereeren. Op den dag van een koninklijk bezoek zag ik uit het balkon van het Palazzo Pesaro het Kanaal in de schoone Mei-zon wemelen van gondels geroeid door gondeliers met den scharlaken feestsluier om de heupen, terwijl motoscafi snorden als horzels. In de kom van San Marco scheerden triremen met hun vlerken over het water; hier en daar waren zeiljachten die zich als witte vlinders voorzichtig op den spiegel hadden neergelaten, en een paar lichtgrijze kruisers met stugge schouwpijpen en glimmingen van staal en koper ankerden voor het Dogenpaleis. De beweging was precies dezelfde als in de dagen toen Antonio Canal de groote waterfeesten van zijn zorgeloozen decadenten tijd afbeeldde. Ook de gewone huiselijke bedrijvigheid is pittoresk: ik observeer uit mijn venster der Casa Petrarca de lange barkassen die voorttuffen met hun keurig geschikte groenten, arme schuiten beladen met oud huisraad, kleine gondeltjes met een paar manden tomaten of zilveren visch; en ik zie nog bij valavond op de lagune een gondel van ruw model, met twee in pij gedoken oude capucijnen die door een rechtopstaanden krachtigen jongen frater in rhythmische beweging werden geroeid naar San Francesco in Deserto, - een tafereel voor Léopold Robert. Dat doet mij denken aan de schilders. Ook in de kunst heeft het water ebbe en vloed. De Venetiaansche meesters der vroege Renaissance, in hun zucht om te vertellen en het leven der stad te beschrijven, konden het water niet missen. Carpaccio deed den bezetene genezen in een hoog balkon op het Canal Grande, overbrugd door de oude Rialto, terwijl hij rustig toekijkt uit een kleine gondel; Bellini schaarde de toeschouwers langs de kaden van een groenblauwe rio waar witte paters in het water duiken als in een zwemschool, en een neger gaat den sprong wagen onder de oogen van de Koningin van Cyprië. Doch toen de Renaissance het leven van den mensch in gloed zette, toen had het stadsbeeld geen beteekenis meer. De mensch werd het centrum van de wereld, de eerzuchtige kunstenaar beeldde hem uit in zijn schoonheid en hoogmoed, vertoonde zijn gestalte naakt, gedoscht in kostbare stoffen, in triomfen, aanbiddingen en marteliën, en liet zich niet afleiden door gebouwen en bruggen die hij geslagen had over die kwalijk riekende grachten. Titiaan toont een enkele maal den campaniel van San Marco en het Dogenpaleis in diepe verte achter een verschijning van O.L. Vrouw; Veronese, in zijn apotheosen, symboliseert de zee door een weelderige in satijn gestoken Amphitrite. Het was voor de kleinmeesters der XVIIIe eeuw weggelegd, het beminnelijk aangezicht van Venetië weer te ontsluieren, en zij deden het met de nieuwsgierigheid, de vriendelijke aandacht en de secure zorg van angstvallige portrettisten. Zoo zagen Antonio | |
[pagina 220]
| |
Canaletto en zijn neef Belotto de ruime kom van San Marco met de beweging van de feestelijke staatsvloot omringd van gouden gondels, het Canal Grande waar polospelers elkaar in 't water stooten, de Giudecca met het verkeer van handelsbodems. Toch werden zij voorbijgestreefd door den pikanten Guardi. Naast dezen waarachtigen schilder is Canaletto, met al zijn gave voor ruimte en atmosfeer, een meetkundige. Men hoeft slechts te kijken naar den korreligen muur der Mendicanti (verz. Borletti) om zich te overtuigen van de rasechte, hartstochtelijke schilderkunst van Guardi. Hij beminde het water. Hij kon de witte koppen doen kruivelen op de onbetreden groene straten als de sirocco blaast; hij wist de spelingen van de zon in de klotsende golfjes te vangen en het zachte avondlicht over de natte stoepen van de kerken te laten glijden. Er waait een frissche weldoende zeeadem in zijn schilderijen. Wat sta ik dichter bij dezen familiaren, scherpen waarnemer, te voeten uit in het nederig, prettig leven, dan bij Turner! Den Engelschen vizionair kunnen wij slechts langs een omweg bereiken. Niets dan onvoldaan verlangen, ideaal en spleen, zucht naar onmogelijke verheffing, uitputtende poging om te vluchten in fata morgana's van spelonkachtige paleizen die druipend rijzen uit de zee, in waterpartijen waar smaragd en robijn zich ontbinden in vloeibare zuren, en waar gij niet weet of dat nu Venetië is, of Carthago, of Golconde? Kerken, bruggen, paleizen - het klinkt gelijk het opschrift van een muzikale trilogie van Respighi. En tevens hebben wij daar de drie hoofdbestanddeelen van het vaste Venetië, waarmee veel geslachten den ouden zeeboezem hebben herschapen in de beverrepubliek van Goethe. Misschien zijn de kerken wel het vreemdst. De kunstgeleerden moeten maar niet opkijken. Want, is het een kunst haar eigenaardigheden te begrijpen, dan is het een andere kunst ze met een onbevangen hart te betreden en er zich over te verwonderen. Wij Westerlingen zijn zoo gewend aan onze Gothische cathedralen, aan de majestueuze oprijzing der slanke of logge, altijd statige torens met hun donkere galmgaten omfladderd door jammerende kraaien, aan de kloosterachtige Romaansche vouten, de triomfantelijke Gothische portalen, de heiligen die rustig uit hun nissen op ons neerkijken, de dreigementen van het Oordeel en het dagwerk der jaargetijden, dat wij moeielijk vertrouwd geraken met de kerken van Venetië die verrassen of verbluffen vóór zij u tot zich nemen. Wij hebben hier te kiezen tusschen een Oostersche basiliek, onafgewerkt Gothiek van een armoedige naaktheid, koudvoornaam pseudoclassiek en luidruchtig Barok. Beschouwen wij San Marco. Het exotische, de zeldzaamheid, het paradoxale trekken u aan, gij kunt geen weerstand bieden, maar gij wordt in de war gestuurd door die breede laagneergezeten constructie, door de bonte gevelvelden der vijf portalen, de wit marmeren kroonlijst die er uitziet als kantwerk (of als banketsuiker), de Kremlinachtige grijze koepels en de vele ballen aan de armen der kruisen die zijn | |
[pagina XLV]
| |
venetië - palazzi dario e orio
rio santi apostoli
| |
[pagina XLVI]
| |
venetië - buideldrager, caryatide
venetië - maskaron gezien van ponte della veste
venetië - palazzi gezien van salute
| |
[pagina 221]
| |
als groote marentakken. Het zal wel heel profaan klinken dat de gevel en de ingang de vergelijking naar voren roepen met een hippodroom. De schim van Ruskin moet mij niet verwijtend aanstaren, mijn geweten is gerust wanneer ik denk aan het kaas-experiment dat hij aanprijst om de structuur van het Byzantijnsch kapiteel te begrijpen! Maar, - die vijf portalen met hun schreeuwende mozaïeken, dat atrium waar gij een winket verwacht, het vuil-rood gordijn dat openwaait en geflonker van lichtjes ontdekt vóór het spektakel, doch vooral de vier bronzen paarden die hinniken op het balkon, hoe schoon die ook zijn, met hun krachtige pooten, glanzenden bronzen balg en Parthenon-achtigen kop, - en voeg daarbij dat bijna gansch het jaar een vloed en ebbe van kakelende toeristen in en uit San Marco stroomen, - dan kan men zich een oogenblik vergissen in de bestemming van het vreemde gebouw.... Doch hier begint het paradoxe, dat de gevel en het inwendige weinig aan elkaar beantwoorden. Zijt gij de basiliek binnen getreden, hebt gij u eerst gewend aan den hobbeligen mozaïekgrond van aandoenlijke oudheid, en aan het spelonkachtig licht met de zonnebalken die schuin ploffen door heel hooge ramen; hebt gij u neergezet tegen een der wijnroode pijlers; laat gij den blik gaan langs de hooge wanden en de vreemde gaanderijen waar overal wijdopengespalkte oogen staren, en bloemen ontbloeien en vogels nesten tot in de kopergele koepels, en ontdekt gij altijd meer figuren, verstard Byzantijnsch of oreerend in Renaissance-stijl; ziet gij de vier stroomen der Genesis die vloeien uit kruiken, de verzoeking van Christus in de woestijn en de roetzwarte duivelkens, de eerste reis van Jacob's zonen in Aegypten, het aanschijn der engelen zonder lijf op vleugelen die draaien gelijk propellers, de processies van patriarchen gewikkeld in Indische shawls en bisschoppen in garnaalroze gewaden, en de volkeren in wijden kring geschaard, van de gekolderde Parthen tot de geharnaste Romeinen; en hebt gij het geluk dat op een laten namiddag het orgel ruischt en de koren zegevierend zingen, - dan zult gij niet alleen den adem der historie voelen aanwaaien en met een ruk achteruit gaan in een diep verleden, maar u ook schamen over den eersten indruk die zich onvrijwillig heeft gekristalliseerd in een oneerbiedig beeld. Ofschoon wij de zuiverheid, de oprechtheid der Byzantijnsche mozaïeken van San Marco te Venetië nergens meer zullen ontmoeten, - slechts het afgelegen Torcello is ook dáárom merkwaardig, en, in mindere maat, Murano, - hebben de andere kerken een atmosfeer die ons verplaatst in langvergane dagen der beschaving. Doch wij staan ten slotte het dichtst bij de Gothische, waarvan Zanipolo en de Frari groot zijn gelijk reusachtige leege baksteenen hallen, waar graftomben in 't gelid staan langs de wanden. De Dogen van Venetië rusten hier naast elkaar. Zij liggen er in volle ornaat, met staatsiemantel en corno. Maar welke gevaarten! Die tombe van Niccolo Tron! Dat praalgraf van Marc-Antonio Bragadin die geleek op Lucius | |
[pagina 222]
| |
Verus en levend werd gevild door den Turk! Dat paradebed van Andrea Vendramin, al die hoogmoedige triomfbogen, geflankeerd door biddende engelen, bewaakt door heiligen en helden, balkons getorst door caryatieden of, zooals dat van den Doge Pesaro, geschraagd door Moorsche slaven wier zwartmarmeren knieën door hun gescheurde broek steken, trotsche monumenten, die als het ware de macht moeten uitschreeuwen tot na den dood, zoodat ik lust krijg om eens te gaan kijken naar de alkoof van den Doge Mocenigo waar twee engeltjes het gordijn oplichten, of naar die zwarte doodkist die eenzaam-hoog in de zuiderbeuk der Frari ligt, en die een onthoofden avonturier, den Graaf van Carmagnola bevat, zoo wordt mij fluisterend verzekerd door den koster. In Venetië dwalen van kerk tot kerk is een leerzame tocht, doch tevens een zoeken naar ingetogenheid, mystieke stemming, dat eigenlijk nimmer wordt bevredigd. Door de Renaissance en Barokkerken wordt de verhouding van San Marco omgekeerd: het gebouw is belangrijker dan de inhoud. Wel wordt gij voor het gebrek aan mysterie schadeloos gesteld door kunstwerken waaraan de meest glorieuze namen der grootmeesters verbonden zijn, en is er schier in elke kerk een kostelijk schilderij te ontdekken, doch de versieringen zijn te wereldsch en te weidsch, er is te veel lawaai van bazuinen, te veel drukte van gebaren, te veel wind in die zolderingen van San Pantaleone en San Sebastiano, en de mooiste plafons van Veronese of Tiepolo zie ik nog liever in de zoldering-vakken der Broederschappen. Maar de tegenstellingen van sommige bouwstijlen zijn welsprekende getuigen van het drama der uiteenloopende wereldbeschouwingen, van den strijd der kunstopvattingen, de conflicten van den smaak. In dat opzicht niets zoo typisch als het contrast tusschen de twee naburige kerken San Giorgio Maggiore en de Salute. De eene die vreedzaam op haar eiland ligt te gloren in de avondzon, met haar strengen gevel van Palladio; de andere opgericht door Longhena toen de Venetianen genoeg hadden van het zelfbeheerschte classicisme, - en hij vleide den smaak door die kerk te doen verrijzen uit de lagune, is het wel een kerk of is het een paleis van Neptunus, met oreerende heiligen, klapwiekende engelen, steunmuren gelijk slakkenhuizen, een triomftempel aangesleept door tritonen en krulstaartige meerminnen? De Barok viert hoogtij in de rijk uitgedoschte gevel van San Moisè waar geen torsaden van vruchten en bloemen zijn gespaard en zelfs obelisken en kameelen een tiepolesk Aegypten oproepen. Het godsdienstige wordt nog meer verloochend in Santa Maria Zobenigo, bevolkt met gesticuleerende figuren, waar op schilderachtige basreliefs, zeeslagen en plattegronden van Rome, Korfu, Spalato, de roemrijke daden verkonden van het geslacht Barbaro. Maar laat de stijlen zijn wat zij zijn. Elke bouwtrant spreekt van een tijd, tragisch of dartel, rijk of vervallen, zuiver of bedorven, het is alles menschelijk. Ik ga van de eene naar de andere, tot in de meest afgelegen arme wijken, | |
[pagina 223]
| |
tot de Madonna del'Orto met haar sober-gothieke gevel, Sant'Alvise zonder gevel, en San Pietro di Castello, verlaten cathedraal in een buurt van scheepstimmerwerven, naast een kazerne waar ik soldaten als apen achter tralieën zag gluren. Overal een vriendelijke populaire vroomheid, overal bonte papieren ruikers op de altaren, rijk en weelderig gevat tusschen groen marmeren spiraalzuilen gelijk dat der Jezuiten, nederig en dorpsch in San Giacomo di Rialto, het oudste basiliekje vlak bij de groentenmarkt tusschen de huizen gedoken; en verdwaalt de pelgrim in het Ghetto, dan zou ik hem aanbevelen ook even de Synagoog te bezoeken waar hij kans heeft dezen avond Shylock en Tubal te ontmoeten. Het plan van Venetië is van een ontstellende ingewikkeldheid. Voor een liefhebber van grondige stadskennis zijn er aardige problemen weggelegd, b.v. een wandeling van de kerk der Jezuiten naar die der Jezuaten, zonder te roepen op den gondelier! De teekening der straten, stegen, doorgangen, sottoportico's is een puzzle. En overal die bestendige aanwezigheid van Zuster Water. Goethe beweerde dat hij zich richtte op den stand der sterren om 's nachts zijn weg te vinden, maar dat heeft hij voorzeker bedacht, want hij had zich maar te richten op de groote S van het Canal Grande. En bovendien heeft de Venetiaan raad geschaft door honderd-vijf-en-zestig bruggen aan te leggen. Wat een element van schilderachtigheid! Carpaccio heeft het niet weinig gewaardeerd, en sloeg zelfs de Ponte della Paglia over het kanaal van een denkbeeldige stad in de Legende der H. Ursula. De bruggen zijn even essentieel als de gondels en de maskers. Haar zachtronde of hoekige welvingen trekken een mooie lijn in de altijd afwisselende stadsperspectieven. Is er niet een gedachte aan verbonden van mysterie en avontuurlijkheid? Zijn zij niet een gezocht decor in het romantisch theater? Wordt een van die smalle hooge bruggen 's avonds belicht door een bleeke lantaarn, dan laat zij niets te wenschen over voor Dr. Caligari. Voor de Brug der Zuchten die den vorm heeft van de felze der gondels, verwijs ik naar den vierden zang van Childe Harold. Maar de moeder der bruggen is de Rialto. Een geluk mag het heeten dat er niets is terecht gekomen van Palladio's project die een statige constructie ontwierp van drie smalle bogen waarboven een koude classieke tempel zou verrijzen. Heel het romantisch pittoresk ware verloren gegaan, dat pittoresk dat het Oosten suggereert, den tijd der Dalmaten en Levantijnen, kooplieden, straatmuzikanten en bedelaars, tulbanden, specerijen en koraal. En omdat men ze zoo vroom heeft bewaard weten wij niet wat wij er het meest moeten aan bewonderen, den ongeëvenaarden stouten worp van haar boog, de spelonkachtige diepte van haar vout, de gele treden langs waar zij het spoelend water bereikt, den breed uitgelegden opgang van haar drie gelijkloopende trappen van zeven en vijftig treden, de kleur van de snuisterwinkeltjes die zijn als de hokjes van een bazar, of de bonte drukte van het verkeer die haar maakt tot een heerlijk levend orgaan der stad? | |
[pagina 224]
| |
De paleizen van Venetië, - palazzi, bekoorlijk woord dat wordt gebezigd voor zelfs bescheiden woningen, maar altijd een brevet van voornaamheid, van stijl; zij hebben zoovelen begeesterd dat het onbescheiden lijkt om er nog van te spreken. Als ik op de veerpont sta naast het Palazzo Erizzo, dan ontvouwt zich daar vóor mij een waaier van paleizen die de doorluchtigste namen dragen, zwaar van geschiedenis, van herinneringen aan zeeslagen, feesten, processen, executies, namen die weelderig ruischen of straf klakken lijk vaandels, Loredan met zijn filigrane van Gothische vensters, Rezzonico met zijn trotsche kolommen waar Browning op het mezzanino woonde en stierf, het sierlijk gelaat van Foscari, Balbi met zijn obelisken, het elegante Pisani-Moretta, het doopsuiker-roze blok van Layard waar zich eens het portret van Mohamet II door Bellini bevond, - alle volmaakt in hun geraffineerde ongewilde schilderachtigheid die rijst boven het water en in het water wemelt, terwijl de weerspiegelde meerpalen zich lijk palingen in de diepte boren. Van elk paleis gaat een indruk uit van verfijnde luxe en intimiteit. Aan haren oorsprong moeten wij maar niet te veel denken, - om het even of zij weerden aangelegd door patriciërs, handelsmagnaten of parvenus, door oer-echte Veneten of inwijkelingen uit Bohemen of Sicilië, Duitschland of Morea, of uit Vlaanderen zooals de Van Axel's die van Mechelen waren, en de Gheltoff's van Antwerpen. Maar de Byzantijnsche en Lombardische bouwmeesters, de architecten die de ranke spitsbogen optrokken en den Renaissance-geest in den breede uitvierden, zij hebben die steenen droomen vastgelegd op den onzekeren bodem der lagune en die droomen staan daar nog aan elkaar geklonken als de teekens van welvaart en verval. Met sublieme achteloosheid zijn de bouwtranten door elkaar geworpen en de tijden hebben ze gekleurd in de teerste nuancen van zurig groen tot geronnen bloed. Het blijft de vraag of de Lombardische en Gothische palazzi, slank in de hoogte getrokken, niet meer in harmonie zijn met de bodemgesteldheid dan de opvallig te breed aangelegde Renaissance-paleizen - een kwestie die door Ruskin met passie, door Maurel met fijnen smaak werd besproken, en die trouwens niet ontsnapt is aan de aandacht van den jongen Goethe. Met de Venetiaansche palazzi is het gelijk met de oude huizen in onze steden: de weelderigste zijn niet altijd de schoonste, en met de bewaring heeft onze emotie heelemaal niets te maken. Ik ken er in afgelegen buurten die er uitzien als pakhuizen en die meer indruk maken dan de hoovaardige Pesaro met zijn bestruisveerde marmeren helmen. Het Palazzo Dario is een van die huizen op het Canal Grande waar ik zou willen wonen. Vijftiendeeuwsch groot burgerhuis in Lombardischen stijl, als in gebakken klei, met vlekken roos en bruin; Moorsche schotels met marmeren knobbels zijn in den gevel gevat, doen denken aan de Saracenen. Het staat aandoenlijk scheef, leunend op éen heup, alsof het wat moe is. Het figureert op het repertorium van mijn illusies, samen met een huis op de Heerengracht, en een | |
[pagina XLVII]
| |
venetië: canal grande
isola san michele
| |
[pagina XLVIII]
| |
venetië - een huis
Foto Fiorantini | |
[pagina 225]
| |
op Manchester Square. Niet alleen door hun bouw en wonderbaar verfdoozen-coloriet zijn de palazzi schoon. Ook tal van bijzonderheden voegen er iets pikants bij; het gaat zooals met den mensch: een wrat, een trek om den mond suggereert een heele figuur. Daar zijn de meerpalen die scheef in 't water staan, versierd met een grappig topje als van een oude theedoos, sommige met een wapenschild, bonte mirlitons geverfd in de kleuren des huizes, indigo met zilveren sterren, geel met kaneelkleurige vlammen. Dan zijn er de lantaarns, de kleine in ijzer gevat aan het deurpostament, en de staatsielijke galjoenlantaarn in de vestibuul der groote palazzi, die 's avonds groenachtig licht geeft alsof er een gezelschap van schimmen werd verwacht. Ook de schoorsteenen zijn een typisch Venetiaansch bouwornament, de absurde trechtervormige schoorsteenen die Carpaccio en Bellini hebben geschilderd, breed uitloopend als windvangers van oceaanschepen, en die minder bestemd schijnen om den rook der magere kacheltjes uit te laten dan om in winternacht Sint Niklaas en zijn negerknecht te ontvangen. Het eigenaardigst zijn misschien de steenen maskers boven de poorten, geniussen die de tooverpaleizen bewaken, vreemde geheimzinnige mascarons, menschengezichten, grijnzende koppen van krijgers, goden en godinnen, nymfen, saters, bacchanten, symbolen van de zee, van den oorlog, van den handel, of gesnavelde griffioenen, of bultige kwabbige grotesken van da Vinci of Giulio Romano. Ik weet er een zitten boven een oude bouwvallige deur, naast de Ponte delle Veste, dat gelijkt op Hypnos, aangrijpend 's avonds bij lantarenschijn, bleek, slapend masker dat droomt boven het donkere water. Er zijn veel elementen die Venetië beminnelijk maken, maar zij zijn disparaat en men heeft altijd lust om het geheim van haar fascineerende bekoring te bepalen zonder in dien strijd van ontleding en extase heel ver te komen. Er is meer dan haar vreemd eigenaardig gelaat, het paradoxale water, de tooverachtige paleizen, meer dan het onwerkelijke, het tooneelachtige dat den Président des Brosses deed spreken van ‘cette ville singulière par sa disposition, ses façons, ses manières de vivre à faire mourir de rire’. Er is de geest van haar verleden die obsedant is; nergens staat men zoo dicht bij de vergane beschaving als hier, want het hedendaagsche is binnen de stad slechts vertegenwoordigd door eenige bioscopen die zich beschaamd versteken. Het verleden, - dat is de Christus in majesteit, dat zijn de vier bronzen paarden, de H. Ursula, de Assunta der Frari, de schamoteurs van Longhi, het graf van Manin.... Elkeen doe zijn keuze. Met alle ontzag voor de felle levenskracht en de veelgeroemde gezondheid der Renaissance, en met bewondering voor de daverende apotheose van den mensch, ben ik slechts geestelijk door haar ingenomen. Ik voel mij niet vertrouwd met de opulente schoonen van Titiaan, rustig gelijk Elyseïsche godinnen; de demonische furia van Tintoretto beklemt gelijk een naderend onweer; ik sta als een vreemde onder de triomfen die Veronese tot in de wolken uitzingt.... | |
[pagina 226]
| |
In veel aspecten is het leven een weerkaatsing van de XVIIIe eeuw. Allerlei flitsende indrukken suggereeren den burgerlijken, vriendelijken en sceptischen tijd, de steek van een carabiniere, de geur van een zabaïone, namiddaglicht op een barokgevel. Venetië heeft nog niets ingeschoten van de familiariteit der oude vedute. Venetië blijft voornaam en intiem, en de Piazza, le salon de l'Europe. De welafgesloten winkelhaak van Piazza en Piazzetta, de kaai der Schiavoni, de trappen van den Rialto, de rio's met de ronde ruggen der bruggetjes zijn geanimeerde Canaletto's en Guardi's. De straten roepen de oude huiselijke ambachten voor den geest, het gekleuter van decadente, provinciale en toch schrandere bedrijvigheid, niet alleen door de namen ontleend aan de bombazijnwerkers en ijzerpoetsers, goudsmeden en wolkammers, maar ook omdat de huidige negoties samenhokken in de stegen waar zij genesteld zitten in donkere winkeltjes en klammige binnenkoertjes. Boekenzaken onder de gewelven der Nieuwe Procuratiën zijn diep, rommelig en gastvrij. Café Florian met zijn ongemakkelijke stoeltjes en absurde tafeltjes is het rendez-vous van nietsdoeners die er zitten met gezichten gelijk encyclopedisten; en de populaire cafétjes zooals de Trovatore waar de espresso sijpelt uit den glimmenden, sissenden percolateur hebben een zeldzaam-gemoedelijke intimiteit. Dat familiare leven, eenvoudig en vergenoegd, wordt vergeestelijkt door de figuur van Goldoni die guitig neerkijkt op de drukte van den Campo S. Bartolomeo waar het ruikt naar koffie, anijs en gedroogde kruiden. Zijn standbeeldje is volmaakt in zijn genre, en slechts te vergelijken met het roetig beeld van Samuel Johnson, achter St. Clement's Dane, aan den ingang der City. Beiden staan op hun plaats, midden in de ruischende beweging van hun volk. Ook het uitzicht der schepen roept nog levendig het ottocento voor den geest, de lage vrachtschuiten beladen met vruchten en groenten, die traag varen voorbij de stad en wier gele en okeren zeilen uitlossen tegen den achtergrond van roze kerken en witte kloosters, en de houtschepen, de trabaccoli van Dalmatië, die er wat piraatachtig uitzien en samenschuilen achter het Tolhuis. Dat alles is avontuurlijk en romantisch. Geen wonder dat de romantische verbeelding zich gaarne te Venetië beweegt, - decor bij uitnemendheid van de Romantiek in haar acuutste vormen, met hare voorliefde voor den nacht, het wonderbaarlijke, het verborgene, soms het spookachtige. De gedachten gaan van Casanova, langs Childe Harold, Schiller en Hoffmann tot een onvoltooid romantisch verhaal van Hugo van Hofmannsthal dat te Venetië aanvangt. Mysterie bevangt mij in het oud donker Palazzo Querini-Stampalia: kleine cabinetten gelijk alveolen in een rots, poppige dubbele deurtjes van kermistheaters, met belachelijke kristallen knopjes. Ook denk ik nog aan den namiddag bij den schilder Italico Brass, die zijn atelier heeft in de Abbazia della Misericordia, waar ik schilderijen zag van Magnasco bevolkt met monniken die zich als larven bewegen in beangstigende refters | |
[pagina 227]
| |
en in fatale landschappen; om niet te spreken van de wassen hoofden van paters, woeste asceten en zelfkastijders, in de sacristij van den Redentore. Dat is ook het prestige der maskers, symbool van den nood om de werkelijkheid te verschalken en het leven om te zetten tot een fantastische comedie. Romantisch zijn ook de vele herinneringen aan het Oosten, alles wat ons dichter brengt bij het morgenland, om het even tot welken tijd het behoort. Ik zie de teekens van Orient in den vorm van het Dogenpaleis - een kasbah van roos marmer, in den Baktrischen kameel die verschijnt in een surrealistische koer van Tintoretto, in den blazenden Perzischen leeuw op de zuil der Piazzetta, in de Cleopatra van het Palazzo Labia, in het Arsenaal dat lijkt op de Chineesche poort van een Opitz-carrousel, in de curve der gondels van zwart lak op watergroen, in de pyramiden der Egyptenaren van S. Marco, in de Spadaria met haar winkeltjes, en uitstekende tentjes, en afgesloten door een poort, - oostersche straat in den trant van Decamps. Venetië, complex in vorm en geest, is misschien te bepalen minder als een wezen dan als een betrekkelijkheid die zich wijzigt volgens onze aanpassing. Haar dubbele geest zit in twee beelden die ik allebei kan zien op de Piazzetta: in het Oosten, de koperen Fortuna met losse haren, draaiend naar alle winden op den wereldbol der Dogana, symbool van de zeevaart en haar wisselvalligheden: in het Westen, hoog tegen de flank van San Marco, het mystiek gloeiend teeken van traditie en standvastig geloof, het beeld der Moeder Gods, 's nachts verlicht door twee heilige lampen.
12-1-1936. |
|