| |
| |
| |
Pieter Saenredam als teekenaar
door P.T.A. Swillens
VAN niet een der Zuid- of Noord-Nederlandsche kunstenaars, die zich hebben beziggehouden met het uitbeelden van ‘perspectieven’ - een begrip, waarmede men in vorige eeuwen onderwerpen als ‘kercken, galerijen, saelen, gebouwen en andere dinghen, zoo van buiten als van binnen’, omvatte -, bezitten wij zoovele teekeningen als van den Haarlemschen schilder Pieter Saenredam. Zijn voorgangers op dit speciale terrein als Vredeman de Vries, de beide Neefs en de van Steenwijcks, zijn tijdgenooten Bartholomeus van Bassen, Albert Cuyp, Dirck van Deelen, de Berckheijdens, Daniël de Blieck en zij die na hem kwamen als Gerard Houckgeest, Hendrik van Vliet en Emanuel de Witte hebben ons van dien aard weinig of niets nagelaten. Het is waar, dat Saenredam zich welhaast uitsluitend met perspectieven, meer in dit onderwerp bijzonder met kerkinterieurs heeft beziggehouden, terwijl de anderen het slechts een enkele maal hebben behandeld. Doch wij weten ook, dat Saenredams werkwijze voor elk door hem vervaardigd schilderij een teekening (schets) noodig maakte, waar zijn kunstbroeders wellicht hun schilderijen in de kerken hebben afgewerkt of althans hun onderwerp ter plaatse op het paneel hebben geteekend.
Saenredam was, ten opzichte van zijn werkwijze een ietwat uitzonderlijke verschijning. Hem te volgen op de uren en dagen, dat hij, met schetsboek en teekenstift gewapend, in een bepaalde stad van kerk tot kerk ging om daar zijn concepties op papier vast te leggen en hem vervolgens op zijn werkplaats te bespieden, als hij bezig was die schetsen op zijn paneelen over te brengen, is ongetwijfeld een zeer merkwaardige excursie. De uiterst zorgvuldige dateeringen en de veelal zeer uitgebreide aanteekeningen, die de kunstenaar op de hierna te noemen teekeningen maakte, zijn ons voortreffelijke gidsen om hem op die wegen, en wel van jaar tot jaar en van maand tot maand, dikwijls ook van dag tot dag te volgen.
Pieter Saenredam is in 1597 te Assendelft geboren, doch kwam reeds in 1608 naar Haarlem, waar hij tot zijn overlijden, in 1665, heeft gewoond. Zijn vroegst gedateerde teekening, die wij tot heden kennen, een gezicht in de St. Bavokerk te Haarlem, is uit 1627; zijn vroegst bekend schilderij, met een gezicht in dezelfde kerk, draagt het jaarmerk 1628. De kunstenaar was dus reeds dertig jaren oud eer hij zich aan het onderwerp ging wijden, dat zijn naam zou vereeuwigen. Dat hij reeds voordien, zij het dan in bescheidener mate, zich met dergelijke onderwerpen heeft beziggehouden, meenen wij te moeten aannemen op grond van de omstandigheid dat deze vroegste
| |
| |
werken een rijpheid en gaafheid vertoonen, die niet plotseling voor den dag getreden kunnen zijn. Het werk, dat wij van Saenredam van vóór die jaren kennen is echter van geheel anderen aard, als planten en bloemen, plattegronden, portretten, boek-illustraties en dergelijke. Het zou ook nog vijf jaren duren eer Saenredam zich uitsluitend tot het kerk-interieur zou bepalen.
In Haarlem, waar zijn woning niet ver van de St. Bavokerk was gelegen, had hij ruimschoots gelegenheid om van tijd tot tijd daarin een of meer schetsen te maken. Tot aan 1636 heeft hij vrij regelmatig in die kerk gewerkt en van vele teekeningen, in die jaren ontstaan, heeft hij, dikwijls onmiddellijk, schilderijen gemaakt. In 1632 verbleef hij eenige weken in 's Hertogenbosch, maar - het is reeds opgemerkt - toen werd zijn belangstelling nog niet uitsluitend tot het kerkinterieur gericht. Wij kennen uit dien tijd talrijke teekeningen van hem, als gezichten op en om de stad, eenige oude gebouwen, belangrijke kunstwerken uit eenige kerken, doch van een kerkinterieur in eigenlijken zin is niets te vinden. Opmerkelijk is ook, dat wij niet een van de aldaar gemaakte schetsen voor een schilderij gebruikt vinden. Waartoe de meesten ook weinig geëigend zouden zijn. Ik meen echter op goede gronden te moeten aannemen, dat Saenredam in 's Hertogenbosch meer teekeningen heeft gemaakt dan wij tot heden van hem kennen.
Eerst toen hij het volgend jaar, 1633, eenige weken in zijn geboorteplaats Assendelft vertoefde, heeft hij zoo goed als uitsluitend kerkinterieurs geteekend. Slechts één blad is ons uit die dagen bekend, waarop hij een gezicht op het dorp met de (voormalige) St. Odulphuskerk heeft gegeven.
Dergelijke uitstapjes heeft hij meermalen ondernomen. Zij waren altijd van korten duur en brachten hem nooit op grooten afstand van zijn woonstad Haarlem. Het langst heeft hij in Utrecht gewerkt, waar hij in 1636 ruim vijf maanden is geweest en waar hij in al de toen bekende kerken heeft geteekend. In Juli 1641 zien wij hem in Amsterdam werkzaam, waar hij een teekening maakte van het oude Amsterdamsche stadhuis, waarmede hij zes volle dagen is bezig geweest. Vervolgens wras hij in 1644 in Rhenen; dan maakt hij in 1650-'51 een aantal schetsen van en in de Nieuwe kerk te Haarlem om tenslotte in 1661 nog eenige weken in Alkmaar te verblijven. Ook in die steden heeft hij niet anders dan kerkinterieurs geschetst. Buiten die gelegenheden en tijden heeft hij, zoover wij thans weten, niet geteekend, althans geen kerkinterieurs.
De aanleidingen tot deze korte reizen te bespreken, valt buiten mijn onderwerp.
Deze wijze van werken vinden wij bij andere kunstenaars nooit toegepast. In den regel teekenden de Hollandsche schilders hetgeen hen op een bepaald oogenblik inspireerde, maakten zij studies van allerlei onderdeden of motieven die zij voor hun schilderijen noodig hadden, ontwierpen compositie- | |
| |
schema's voor hun grooter op te zetten doeken, waarbij zij herhaaldelijk gebruik maakten van de hier genoemde schetsen of stelden daaruit een nieuw geheel samen. In ieder geval teekenden zij vrij regelmatig en voortdurend. Bij Saenredam zien wij van dat alles niets gebeuren. Hij maakte binnen betrekkelijk korten tijd een groot aantal schetsen - alleen uit Utrecht kennen wij er thans niet minder dan 31 - en deze gaven hem de stof voor een even groot aantal schilderijen, waaraan hij vele jaren achtereen werk had. Saenredam had niet, als zijn kunstbroeders, een aantal schetsen noodig voor één schilderij, doch slechts één schets was hem daarvoor voldoende en deze werd, in den regel met zeer geringe wijzigingen, overgenomen. Aan die schetsen had hij, een dag, soms anderhalve of twee dagen gewerkt, zelden langer. Slechts één geval is bekend, dat hij aan een teekening zes dagen bezig was, die van het oude stadhuis te Amsterdam, thans in het museum Fodor aldaar.
Hij teekende bijna steeds op licht getinte - gele, bruine, grijze en blauwe - papieren en gebruikte voortdurend ander materiaal. Wij kennen van hem krijt-, pen-, gewasschen-, met verf en/of krijt gekleurde teekeningen, en ook zulke waarbij deze materialen gecombineerd zijn gebruikt, als zwart krijt en met wit ‘gehoogd’, enz. Het schijnt dat de kunstenaar in deze niet een bepaalde methode heeft gevolgd, doch zich liet leiden door de ingeving van het oogenblik, het beschikbare materiaal of door de eischen die het gegeven hem stelden.
Het is echter voor Saenredam zeer karakteristiek, dat hij zelden die teekeningen onmiddellijk op zijn paneelen overbracht, doch voordat hij tot schilderen overging, zeer nauwkeurige en groote perspectivische-constructie-teekeningen maakte, waarop hij alle afmetingen en afstanden precies had uitgezet en het verloop der lijnen en vlakken volgens de regelen en wetten der perspectief berekende en uitvoerde. Enkele dezer constructie-teekeningen (ik gebruik hier deze betiteling ter onderscheiding van de teekeningen - schetsen -, die hij direct in de kerken maakte), worden nog in eenige musea bewaard. Het is zeer de moeite waard dit soort teekeningen aandachtig te bestudeeren, omdat wij daaruit de mate der kennis van de perspectief bij Saenredam leeren kennen, maar bovendien de methode door hem en zijn tijdgenooten gevolgd, kunnen ontleden. Deze methode blijkt gelijk te zijn aan die in de toenmalige leerboeken betreffende deze materie, voorgeschreven.
De contructies zelve werden in potlood (of krijt, lood) uitgevoerd en daarna het feitelijke beeld van het kerkinterieur, dat uit die contructie was te voorschijn gekomen, meer zichtbaar gemaakt door de contouren en essentieele onderdeden daarvan met inkt te overtrekken.
Die constructie-teekeningen vertoonen echter nog andere bijzonderheden, die ons zeer duidelijk de werkmethode van Saenredam demonstreeren. De inktlijnen, waarover ik hierboven sprak, dus die lijnen die het eigenlijke beeld van het interieur omschrijven, zijn op de originalia alle met een of ander
| |
| |
scherp gepunt voorwerp ingekrast en de achterzijden van die bladen, met grafiet of iets dergelijks, ingezwart. Uit deze verschijnselen is te concludeeren, dat de kunstenaar deze teekeningen op een ander teekenvlak heeft gecalqueerd. Dit andere teekenvlak kan niet anders zijn geweest, dan het paneel waarop het schilderij zou worden gemaakt. Vergelijken wij de afmetingen van de constructie-teekeningen met de schilderijen van gelijke onderwerpen, dan blijken deze, tot in alle onderdeelen gelijk te zijn. Op sommige schilderijen zijn die gecalqueerde potloodlijnen nog duidelijk te zien. Voordat Saenredam tot schilderen overging, vond hij zijn onderwerp nauwkeurig geconstrueerd, in dunne en strakke lijnen op zijn paneel en kon hij, de liniaire elementen verder ter zijde stellend, zich geheel aan de coloristische overgeven. In het ontstaan van Saenredams schilderijen zijn dus drie étappes te onderscheiden: 1. de schets in de kerk gemaakt, 2. de perspectivische-constructie-teekening, 3. het schilderij (zie afb. 1, 2 en 3).
Een nauwkeurige vergelijking van de in de kerken gemaakte schetsen en de constructie-teekeningen leert ons, dat Saenredam nog andere gegevens ter beschikking moet hebben gehad, nml. plattegronden, opmetingen en detail-teekeningen, waarop alle afstanden, maten en omtrekken waren genoteerd en aangegeven. Het is mij gelukt om enkele van zulke teekeningen te vinden, waarop inderdaad deze notities waren vermeld. In verband met deze aanteekeningen moet ik hier wijzen op die, welke wij ook op vele van zijn schetsen aantreffen. Herhaaldelijk vinden wij daarop vermeld het woord ‘oogh’, boven of beneden een punt waarom een kringetje is getrokken en daaronder ‘afstand 3 voet’ (of daaromtrent). Hiermede duidde de kunstenaar het z.g. oogpunt aan, d.i. het punt dat recht voor zijn oog in den horizon, was gelegen op een afstand boven den grond (het grondvlak), als aangegeven. Deze bijzonderheden waren hem onmisbaar bij het vervaardigen van de constructie-teekeningen en zelfs een van de grondslagen voor zijn berekeningen.
Een ontleding van de perspectief in de schetsen schenkt ons de wetenschap, dat deze soms verre van volmaakt is. Men kan dat verschijnsel op rekening stellen van zijn perspectivisch zien, maar er is m.i. ook alle reden om aan te nemen, dat de kunstenaar zich inzake de perspectief in die schetsen niet al te zeer heeft bekommerd, omdat toen reeds bij hem het plan bestond, dit onderdeel tot in alle bijzonderheden, op andere bladen en in grooteren vorm, te verzorgen. Ook in andere opzichten, als in hoogte en breedte van het geheel en van de onderdeelen, in onderlinge afstanden, enz. vertoonen de schetsen veelal belangrijke afwijkingen met de constructie-teekeningen. Doch al déze bijzonderheden vinden wij op de plattegronden en opmetingen nauwkeurig genoteerd (zie afb. 4 en 5).
Meermalen is er verschil van meening tusschen verschillende schrijvers geweest betreffende de betrouwbaarheid van Saenredams teekeningen als
| |
[pagina LXXIX]
[p. LXXIX] | |
afb. 1, p. saenredam, eerste schets in de st. bavokerk te haarlem, 14 october 1634 - gemeente archief, haarlem
afb. 2 en 3, p. saenredam, rechts de constructieteekening van november 1634 van de st. bavokerk en links het schilderij (museum, warschau) naar deze constructieteekening, volgens opschrift ‘even dus groot geschildert, dit volleyndt ofte gedaen met schilderen den 15 october 1635’
| |
| |
afb. 4, p. saenredam opmeting van zuilen, bogen etc. in de st. bavokerk te haarlem
afb. 5, p. saenredam, opmeting van de st. janskerk te 's hertogenbosch, 29 juni 1632
| |
| |
‘historische getuigen’. Ik moet opmerken, dat men in die jaren nog geen onderscheid had gemaakt tusschen de schetsen en de constructie-teekeningen, zelfs het verschil in teekenstijl over het hoofd had gezien. De schetsen zijn alle met de vrije hand gedaan, de constructie-teekeningen in hoofdzaak met liniaal en passer bewerkt. Bovendien laten deze laatste ook zelden eenige artistieke behandeling zien, zijn niet met krijt of in kleuren opgewerkt en vertoonen steeds de constructie-(hulp-) lijnen.
Dat de discussies tusschen bedoelde schrijvers geen vruchtdragende resultaten hebben opgeleverd, spreekt vanzelf, want de een had zijn oog gericht op de schetsen, de ander op de constructie-teekeningen en schilderijen. Uit het bovenstaande is reeds gebleken, dat wij de schetsen slechts onder groote reserve als historische getuigen kunnen aanvaarden, althans als men die getuigenis wil opvatten als een preciese weergave van de werkelijkheid. Daarentegen kunnen de constructie-teekeningen en de schilderijen, plus de plattegronden en opmetingen als zoodanig voortreffelijk fungeeren.
De werkwijze van Saenredam nu eenigszins kennende, moeten wij besluiten om in zijn schetsen geheel andere artistieke elementen en bedoelingen te zien dan in zijn schilderijen zijn geopenbaard. Die schetsen dienden hem om den indruk van het geheel vast te leggen, de hoogte, breedte, diepte, de verhoudingen, snijdingen en overgangen te weten en de licht- en schaduweffecten, de algemeene toon en kleur te bepalen, kortom, om de situatie van het geval en de plaats van de onderdeelen in het geheel in zijn geheugen te helpen bewaren. Het was den kunstenaar daarbij allerminst te doen om een volkomen preciese afbeelding der werkelijkheid te geven. Zooals reeds is opgemerkt, bediende Saenredam zich van velerlei detail-teekeningen en aanteekeningen om tot die juistheid en volkomen overeenstemming te komen. Het is mij zelfs mogelijk te bewijzen, dat dergelijke hulp-teekeningen nog in grooter getale aanwezig zijn geweest, dan wij tot heden van hem kennen. Ook van onderdeelen, als wapenborden, versieringen, enz. schijnt hij afzonderlijke schetsen te hebben vervaardigd.
Het verlies aan die preciesheid in zijn schetsen - die, in feite het geheele aspect in den regel weinig storen, - heeft de winst geschonken dat de onmiddellijke indruk zoo helder en rein mogelijk is gebleven; dat zijn teekeningen, als geheel beschouwd, buitengewoon stemmingsvol zijn geworden en een vlotheid in technische uitvoering toelieten, die door niets geremd, doch gestuwd werd door een sterke, innerlijke ontroering. Men kan daarbij de veronderstelling wagen, dat de begeerte om in betrekkelijk korten tijd zooveel mogelijk schetsen te maken, den meester mede een drang is geweest tot die kunstzinnig-spontane uitvoering.
De teekeningen van Saenredam dragen een sterk samenvattend en comtemplatief karakter. De kunstenaar schijnt zich daarbij bovenal te hebben ingesteld om ‘de ruimte’ en ‘het ruime’ te geven. Hij verwaarloost veelal
| |
| |
allerlei bijzonderheden, als mobiele meubelen, versieringen, architectonische details, enz. doch is blijkbaar buitengewoon bekoord geworden door de werking van het in die ruimten binnenvallende, altijd getemperde licht, dat stil en sereen langs de mat-gekleurde, zacht-getinte wanden vloeit, dat alle dingen schijnt samen te binden tot een machtig geheel. Maar door dat, in zijn felheid geremde licht worden ook de kleuren en toonen tot harmonisch gestemde accoorden verbonden. Hij moet den plechtigen ernst gevoeld hebben van de slanke, hoog-oprijzende zuilen, van de machtige beweging der spitsbogige gewelven. En temidden van dat alles ontwaarde hij de spitse, fonkelende glanzingen op de gekrulde armen der koperen licht-kronen, ontdekte hij ook de enkele roode vlek in een muurschildering, die als een felle vlam oplaaide in het schemer-donker van de lage zijkeuken. In de teekeningen van Saenredam hebben wij allereerst te zien des kunstenaars verlangen om de machtige poëzie van het kerkinterieur te geven, wat ook ongetwijfeld in deze zijn voornaamste bedoeling zal zijn geweest en waarin hij ook voortreffelijk is geslaagd.
|
|