Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 45(1935)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Ballade van het moede hart door Karel Jonckheere Zal onder deze stolp van ijlen avondschijn mijn jonge en moeë vreugd nog naar de sterren stijgen, wier eeuwig rillen mij doorbrandt met zoete pijn? Of vouw ik mij ten nacht, die naârt in rust en zwijgen? O talmend taken langs den harden aardewand - ik voel de weeke nachtbries huivren in de kilte, de zee verblauwt zoo ver reeds van het donzen strand: - Spreek rap uw wensch, mijn hart, of sluit u op de stilte. - ‘Wat baat deze avondlijke drang naar hooger vreugd? Ik sla mijn vlerken lam naar diepgewaande sferen: gij jubelt in uw blinde en onbezonnen jeugd om louter schijn of vindt uw vreugd in vaag begeeren. Schenk mij den slaap en strek u zelf als deze zee, die ademt zonder doel of storremt zonder haten; vergeet uw zijn, en leer noch morren, noch in beê uw handen reiken. Glimlach, wacht en sterf, gelaten.’ [pagina 120] [p. 120] - Hart! Als de zon dees valschen koepel smelten zal en ik ontwaakt zal rijzen uit dit zieke talmen, - ik hoor een nieuw getij wild zwellen overal - zal dan geen diepre kreet uit 't nieuwe leven galmen? De sterren, zie, zijn saam in de oude zon gebald, zij stralen hunne klaarte in mijne versche oogen, aanhoor de meeuwe die uit zuivre luchten valt en scherp en schoon zijn bek zal snijden door uw logen. - ‘Gij arme gek, ik ken u beter dan gij zelf, ik klop reeds in uw bloed, lang vóór gij waart geboren: een broze vlinder zijt gij langs dit leêg gewelf die meent in eigen fladdren stemmen Gods te hooren. Vorige Volgende