Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 45
(1935)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 304]
| |
Mudéjar kunst in Spanje
| |
[pagina LXV]
| |
afb. 1, sevilla, hoofdingang van het alcazar
| |
[pagina LXVI]
| |
afb. 2 en 3, granada, alhambra - fragmenten van muurdecoraties in stuc
afb. 4 en 5, granada, alhambra - leeuwenhof en detail van de badkamers
| |
[pagina 305]
| |
Spanje een rol vervulde in de ontwikkeling der menschheid. Uit de XIe eeuw v.Chr. dateren nederzettingen der Phoeniciers, die waarschijnlik Cadix, Cordoba en Sevilla stichtten. De Grieken hebben hun weg naar Spanje gevonden en nadat de Carthagers 't Zuiden en Oosten van Spanje in hun strijd met de Romeinen betrokken hadden, werd Spanje, vooral onder Augustus een zeer belangrijk deel van het machtige Romeinse rijk. Als de Germanen Spanje overstromen, vinden ze weinig tegenstand en spoedig ontstaat een bloeiend West-Goties rijk met Toledo als hoofdstad. Dit Gotiese rijk ging echter ten onder door de komst der Arabieren, die in 711 de straat van Gibraltar overstaken, daartoe waarschijnlik uitgenodigd door de verbitterde Joden, die onder de West-Gothen een ondragelik bestaan leidden. De verovering van Spanje door de Moren is met verwonderlike snelheid gegaan; reeds in 718 was bijna geheel Spanje in hun bezit. Slechts in het Noord-Westen, in Asturië, hielden enige resten der Gotiese legers stand. Hier ontstond onder Alfons de Kuise, tijdgenoot van Karel de Grote, een apart koninkrijkje. Daarnaast lag Navarre en meer naar het Oosten Catalonië, dat wel eerst door de Arabieren veroverd was, maar vanwaar deze spoedig door de Franken werden verdreven. Van het Noorden uit is toen de ‘reconquista’ begonnen, de zeer langzame herovering van Spanje door de Kristenen. In 1085 wordt Toledo bevrijd door Alfons VI van Castilië; in 1212 vindt de grote slag van Las Navas bij Tolosa plaats, waarbij Alfons VIII een grote overwinning op de Moren behaalt; ± 1250 ontneemt Ferdinand de Heilige Cordoba aan de Moren. In 1492 valt eindelik ook Granada, waarna de bekende Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië het nu weer geheel kristelik gemaakte Spanje tot één koninkrijk verenigen. Van dit ogenblik dateert Spanje's grootheid als politieke macht, waaraan de onmetelike rijkdommen, die uit het pas ontdekte Amerika toevloeiden, schitterende luister bijzetten. Van het midden der VIIIe eeuw tot het eind van de XVe eeuw hebben Arabieren en Kristenen dus in Spanje naast elkaar geleefd en het is dus volkomen begrijpelik dat er een vermenging van kunst en kultuur heeft plaats gehad. Het is hier niet de plaats om de toestanden uitvoerig te beschrijven die van deze vermenging het gevolg zijn geweest. Slechts het volgende kan hieromtrent gezegd worden. De Arabieren, die het eerst in 711 overstaken, waren van een zeer liberale en ruim denkende richting. Zij waren verdraagzaam voor de Goten en bevoordeelden de Joden, die in groot aantal aanwezig geweest schijnen te zijn. De Kristenen behielden hun kerken, huweliken van Arabieren met Kristelike vrouwen werden toegestaan. Mohammedanen en Kristenen gingen dus vrij met elkaar om en men staat verbaasd over de liberale opvattingen in deze tijd van Moorse over- | |
[pagina 306]
| |
heersing, die weliswaar van tijd tot tijd door overheersing van meer fanatieke vorsten werden afgewisseld. De vermenging van de Moorse en Kristelike inzichten blijken voor de kultuur uiterst vruchtbaar te zijn geweest. Een rijk geestelik leven en een prachtige beschaving waren er 't gevolg van. Spanje was in deze tijd, toen Parijs 't alles overheersende centrum van de scholastieke wetenschappen was, het bolwerk van de vrije gedachte. Het komt mij voor dat deze merkwaardige kultuur lang niet voldoende bekend is bij de bewonderaars der Middeleeuwen. Wonderlik is die vermenging zeer zeker geweest; vele Kristenen kenden uitsluitend Arabies. De Bijbel was voor hen in 't Arabies vertaald; zij hadden een aparte ritus in de kerk en werden Mozarabes genoemd. De Arabieren hadden Griekse wetenschap en filosofie in Klein-Azië en Egypte leren kennen en door hun kontakt met Byzantium tot de hunne gemaakt. Dit alles werd nu overgebracht naar de bloeiende universiteiten in Zuid-Spanje, waar wiskunde, sterren- en aardrijkskunde evenals medicijnen intensief werden bestudeerd. Poëzie en muziek bloeiden; het onderwijs stond op een hoog peil en er waren slechts weinig analfabeten. Deze kultuur was een prachtige vermenging van Griekse wetenschap (Aristoteles), Joodse en Arabiese wijsheid, later door Kristelike elementen nog verrijkt. In het oeuvre van de beroemde mysticus Ramon Llul of Lulio (1232-1315) vinden we al deze elementen terug. Een aardige illustratie van de vermenging van deze, schijnbaar zo verschillende opvattingen, vinden we in het feit dat het grafschrift van Fernando de Heilige (gest. 1252) in het Hebreeuws, Arabies, Spaans en Latijn was gesteld. Voor de kunst die deze kultuur begeleidt, is het Moorse element verreweg het belangrijkst. Toen de Moren Spanje binnendrongen, vonden ze er naast overblijfselen der Romeinse bouwkunst de uiterst sobere, zelfs primitieve, maar toch ook weer originele kunst der West-Gothen. Hoe deze kunst er precies uit heeft gezien, is moeilik te zeggen. Gave bouwwerken zijn er niet over; de Moren hebben de kerken die ze in Toledo, de hoofdstad van 't rijk en elders vonden, verwoest. Wel hebben ze talrijke details uit deze monumenten voor hun eigen bouwwerken gebruikt en zo bevat de Moskee te Cordoba merkwaardiger wijze thans nog verschillende West-Gotiese kapitelen. In algemene vormen herinneren deze nog aan de laat antieke kapitelen met acanthusbladeren, maar de uitvoering is uiterst grof en de antieke details zijn vermengd met geometriese motieven, sterren, rosetten enz. die behoren tot de vormen der oeroude kunsten, die de volksverhuizing heeft verbreid. Enkele andere bewaard gebleven fragmenten van West-Gotiese bouwkunst vertonen deze zelfde geometriese dekoratie. Niettegenstaande het feit dat de West-Gotiese kerkjes zeer klein van afmeting zijn geweest en meestal met hout bedekt, paste men er steeds zuilen | |
[pagina 307]
| |
toe met arcaden, zowel om bij 't interieur de schepen van elkaar te scheiden als om een enkele keer een soort portiek van buiten aan te brengen, bijv. San Miguel de Escalada. In Asturië, waar de West Gothen, gelijk gezegd, stand hebben gehouden tegen de Moren en waar een Kristelik rijk met Kristelike kerken ontstond, zijn nog dergelijke kerken of gedeelten er van bewaard. De meesten dateren van na de komst der Arabieren, maar toch kan men naar analogie van deze kleine gebouwen zich een voorstelling vormen van de vroegste West-Gotiese kunst. Merkwaardig is dat zeer waarschijnlik de hoefijzervormige boog in deze eerste West-Gotiese kunst reeds bekend is geweest, het type van boog dat immers voor de Moorse kunst zo karakteristiek is geworden. Wel zeer groot is de tegenstelling tussen deze primitieve West-Gotiese kerkjes en de prachtige moskeen en paleizen, die de Arabieren reeds dadelik na hun komst in Spanje lieten bouwen en waarvan de beschrijvingen ons aan de toverachtige pracht der duizend en een nacht doen denken. Van al deze rijkdom is niet veel meer over dan de moskee te Cordoba, waarvan een gedeelte in de XIIIe eeuw tot Kristelike kerk werd verbouwd, en het bekoorlike Alhambra te Granada. Het vorstelike lustoord Madinat (= stad) az Zahra, de stad die door Abderrahman III in 13 jaar gebouwd was vlak bij Cordoba, is thans een grote ruïne. Sedert 1910 tracht men iets terug te vinden van de weelde en de pracht van vroeger, waarvan een Arabies schrijver Al Makkari (gest. 1631) ons de beschrijving geeft. De fragmenten die deze opgravingen bloot legden en de beroemde moskee te Cordoba behoren tot hetgeen de eerste bloeitijd der Moorse kunst in Spanje heeft nagelaten; het Alhambra dateert in hoofdzaak uit de XIVe eeuw, uit de tijd dus waarin de late Gotiek reeds bloeide en waarin de Mudéjar kunst eveneens tot ontwikkeling was gekomen. Voor wij ons nader verdiepen in deze Mudéjarkunst, zal het nuttig zijn ons een voorstelling te vormen van de voornaamste eigenschappen der Moorse kunst, zonder welke de Mudéjar kunst ondenkbaar is. Allereerst dient dan gekonstateerd te worden dat niet de konstruktie, maar de dekoratie het belangrijkste is in de Moorse kunst. Plattegrond en gehele architektoniese conceptie van het gebouw zijn in de Moorse kunst niet zeer interessant. Zowel de moskee te Cordoba als het Alhambra mogen dit bewijzen. De beroemde moskee te Cordoba is eigenlik een enorme zaal, voorafgegaan door een voorhof en oorspronkelik gedekt met een horizontaal plafond. Dit werd geschraagd door een woud van zuilen die in statige lanen de ruimte en de lengte geleedden in 11 schepen. Aan het eind van het middenschip, dat iets breder was dan de andere, bevond zich de mihrab, de gebedsnis, het geestelik middelpunt van de moskee. Architektonies betekent deze nis geen sterk accent. Men kan bijv. niet zeggen dat de blik onweerstaanbaar naar dit middenpunt van de eredienst wordt getrokken, gelijk in de Gotiese | |
[pagina 308]
| |
kathedraal naar het hoogaltaar. Staat men eenmaal voor de nis, dan wordt men ten zeerste geboeid door de fraaie bewerking er van, het rijke en zeer geraffineerde decor. In de tegenwoordige toestand is de mihrab zeer zeker als architektonies middelpunt niet te herkennen. De moskee, door Abderrahman I in 785 begonnen en al spoedig twee keer verlengd, waarbij de tegenwoordige mihrab de laatste en fraaiste werd (± 970), bleek toch nog te klein te zijn. Daarom werd in 987-990 de moskee aan de ene zijde in de breedte uitgebreid met zeven schepen. De mihrab kwam daardoor niet meer in het midden van de breedte te liggen, want de ene helft werd nu veel breder dan de andere helft. Plaatsruimte verbiedt ons nader in te gaan op dit probleem, het werd hier alleen ter sprake gebracht omdat hier een der karaktertrekken der Moorse bouwkunst duidelik wordt. Het zou onmogelik zijn om bij een Gotiese kathedraal eenvoudig enige schepen aan het noordelik zijschip toe te voegen en 't zuidelik zijschip zo te laten, zonder dat daardoor het gehele gebouw uit elkaar zou worden gerukt. Bij de Moorse bouwkunst kan dit tot op zekere hoogte wel; wij vinden er hetzelfde als bij de Moorse ornamenten: ze zijn ‘oneindig’; niet gekomponeerd voor een bepaald vlak of symmetries om een middelste as. Men kan de ruimten evenals de ornamenten aan elkaar ‘rijgen,’ in voortdurend rythme naast elkaar zetten. Men kan de gebouwen dus ook voortdurend uitbreiden. Dit geldt evengoed voor de paleizen, gelijk het Alhambra duidelik aantoont. De plattegrond van het Alhambra bestaat uit een aaneenschakeling van ‘patio's,’ van pleinen die aan alle zijden omgeven zijn door rechthoekige woonruimten van verschillende afmetingen. De zo juist geschetste neiging is zeer karakteristiek voor de Moorse kunst en we zullen deze dan ook terugvinden in het Mudéjar, waarin immers deze Moorse elementen zich vermengen met de typies Gotiese vormen en opvattingen. Voor beter begrip van deze Mudéjar kunst moeten we nog iets langer stilstaan bij de Moorse kunst. Voordat we het ornament nader bestuderen, brengen we in herinnering dat de zuil en de boog onafscheidelik bij de Moorse kunst behoren. In de latere periode komt daar nog het stalactiet gewelf bij. In de moskee te Cordoba vindt men wel fantastiese oplossingen, die het geheel boeiend en zelfs sprookjesachtig mooi maken, maar de zuilen zelf zijn voor 't grootste gedeelte nog afkomstig uit West-Gotiese of Romeinse bouwwerken; de schachten zijn òf verkort òf er is een stuk van onderen aan gezet om ze allen even hoog te maken; de kapitelen zijn veelal grof en hebben geen specifiek Moors karakter. De bogen uit de iets jongere gedeelten zijn geschulpt en met ornamenten versierd. Op de foto's ziet men gewelven afgebeeld; deze zijn er echter later ingevoegd. Tegenwoordig is men bezig het plafond dat onder de gewelven met zijn horizontale balken aanwezig is, weer bloot te leggen. | |
[pagina LXVII]
| |
afb. 6, saragossa, s. gil
| |
[pagina LXVIII]
| |
afb. 7, cordoba, mezquita, puerta del perdon
afb. 8, sevilla, raam in het alcazar
afb. 9, toledo, s. maria la blanca
afb. 10, toledo, kathedraal, ingang kapittelzaal
| |
[pagina 309]
| |
In het Alhambra heeft de zuil een veel originelere vorm gevonden: slank en lenig verheft zich de schacht, die een kubusvormig, fraai bewerkt en van onderen even uitgebogen kapiteel draagt. Zuiver geproportioneerd, gaan de slanke onderdelen in elkaar over. De zuilen dragen de arcades, die zich in verschillende vormen voordoen, aan de onderzijde soms gedekoreerd als waren het stalactiet gewelven. De afbeeldingen 4 en 5 mogen hier nader toelichten wat te uitvoerig wordt om in finesses te beschrijven. Het Moorse bouwwerk ontleent zijn ware leven en karakter echter pas aan de ornamenten, die het geheel overdekken en overspinnen. Deze versiering kan van allerlei aard en materiaal zijn: een grote rol spelen hier de in prachtige kleuren geglazuurde tegels. Op afb. 5 ziet men hoe deze tegels als een warm uitziend, maar in werkelikheid koel tapijt de onderkant der muren en de schachten der zuilen bekleden. Daarboven wordt vaak een tweede materiaal aangebracht, waarin een rijk ornament is geperst of gesneden: het stuc. Men kan deze laat-Moorse kunst weliswaar verwijten, dat men hier met een soort ‘schijnkunst’ te maken heeft, dat dit stuc maar aangeplakt is en dat de versiering niet logies uit het karakter van de constructie voortvloeit; wie echter de zalen van het Alhambra persoonlik heeft doorkruist, weet dat alle theoretiese overwegingen daar zwijgen en dat men de grootste bewondering heeft voor wat de dekoratieve fantasie der Moorse architekten hier tot stand bracht. Figurale dekoratie, is gelijk bekend, bij de Moorse kunst uitgesloten en men zal de menselike gestalte dus tevergeefs zoeken zowel in vrije plastiese uitbeeldingen als verwerkt motief in 't ornament. De kunstenaar was dus aangewezen op geometriese en plantaardige motieven, waarbij gestyleerde dierfiguren komen en de bekende koefiese lettertekens. Met onuitputtelike vindingrijkheid heeft hij telkens weer nieuwe combinaties gevonden en met groot talent deze ornamenten op gebouwen en voorwerpen aangebracht. De producten der Moorse en Spaanse-Moorse kunstnijverheid zijn wereldberoemd en waren dat reeds in de middeleeuwen. Zijden weefsels, ceramiek in allerlei diverse technieken, voorwerpen in leer, hout en ivoor werden om strijd gemaakt. Op al deze voorwerpen bewondert men de streng gestyleerde motieven, die op boeiende en uiterst geraffineerde wijze tot patronen zijn samengesteld. Men vergelijke daartoe zowel de eenvoudige maar toch levendige tegelversiering op afb. 5, als de uitvoerige details op afb. 2 en 3. Het specifiek Moorse moet men echter niet alleen in de motieven, waaruit het ornament is samengesteld, zoeken, maar ook in de wijze waarop het is toegepast. Wij constateerden hier reeds de voorkeur voor het ornament, dat niet ‘afgepast’ is, niet ontworpen voor een bepaald vlak zoals bijvoorbeeld in de Renaissance het geval is. De Moorse ornamenten zijn gelijk men zegt ‘oneindig’ en ‘overspinnen’ het vlak op karakteristieke wijze. Met groot talent weet de kunstenaar grote vlakken zo met ornament te bedekken, | |
[pagina 310]
| |
dat eentonigheid steeds vermeden wordt, terwijl het vlak als zodanig zeer sterk blijft spreken. Zelfs een gehele voorgevel, gelijk die van de moskee in 't Alhambra wordt als één groot vlak beschouwd, waarbij alle uitspringende of uitstekende details worden vermeden. Zo'n gevel ziet er dan ook uit of hij met een tapijt bedekt is. Men diene er zich nu goed van te doordringen dat tot ver naar 't Noorden toe de Moorse kunst haar vertegenwoordigers telde en dat talloze voortbrengselen der verfijnde kunstnijverheid, in de eerste plaats de bekende Spaans-Moorse ceramiek over heel Spanje verbreid waren. Geen wonder dus dat dit alles van grote invloed is geweest op de ontwikkeling der Spaanse kunst. Om deze invloed beter te begrijpen, was het nodig de Moorse kunst en vooral het Moorse ornament aan een ietwat nauwkeuriger onderzoek te onderwerpen. Terwijl de Moorse kunst in volle bloei verkeert, komt van het Noorden af in de Kristelik gebleven provincies het Romaans en daarna de Gotiek binnendringen. De eerste voortbrengselen van deze stijlen kunnen wij buiten beschouwing laten, want zij vertonen niet dadelik typies Spaanse kenmerken. Weldra echter treedt de vermenging op met de Moorse kunst en dan ontstaan die verrassende effecten en fantastiese kombinaties die aan de Spaanse Gotiek zulk een apart karakter geven. Na deze inleiding zal de term Mudéjar beter te begrijpen zijn. Volgens A.L. Mayer komt Mudéjar van ‘mudelajat’, hetgeen onderworpen betekent. Elders vond ik dat het woord is afgeleid van ‘mudeddjan’, 't geen betekent: wat vergunning heeft om te blijven. De naam geeft dus aan dat Mudéjar de kunst is der onderworpen Moren, der kunstenaars dus die toestemming hadden om te blijven nadat de Kristenen het heft weer in handen hadden. En inderdaad bewonderden de Kristenen de Moorse kunstenaars en de producten hunner kunst zo, dat zij er alles op zetten om van hun werk te profiteren. De rollen zijn nu omgekeerd: toen de Arabieren Spanje binnenvielen, stonden zij de Kristenen toe om te blijven, maar van de betrekkelik primitieve kunst, die deze hadden, konden zij niet veel leren. Na de herovering staan de Kristenen den Moren toe om te blijven, terwijl zij van de kunst die zij bij de overwonnenen vinden, enorm profijt trekken. Mudéjar kunst is dus eigenlik kunst, gemaakt door Moorse artiesten onder Kristelike heerschappij of voor Kristelike en Joodse opdrachtgevers. 't Merkwaardigste is echter dat ook Kristenen deze soort kunst maken. In de kathedraal te Toledo vinden we hiervan een frappant voorbeeld. Er bevindt zich daar een kapel, waarvan de bouwmeesters een zekere Mohammed en Faradj zijn, maar die geen enkel Arabies element, noch in de architektuur, noch in de dekoratie bevat. Daarentegen is de kapittelzaal (afb. 10) een typies voorbeeld van Mudéjar kunst, waarvan we echter weten dat deze in 1510 is begonnen en door Kristenen is gebouwd o.a. door een zekere Ber- | |
[pagina 311]
| |
nardino Bonifacio. Wij zien hieruit hoe nauw in de middeleeuwen Moorse en Gotiese kunst met elkaar verbonden zijn. Van de vermenging van de Moorse kunst met het Romaans is uit de aard van de zaak geen sprake. Toen 't Romaans in het Noorden van Spanje uit Frankrijk kwam, leefden Moren en Kristenen nog gescheiden. In zijn ‘Histoire de l' Architecture religieuse espagnole au moyen-âge’ geeft Lampérez als definitie: ‘Mudéjar bouwkunst is voor Kristenen gemaakt en combineert Mohammedaanse en Kristelike (Gotiese) elementen in verschillende verhoudingen. Zij dankt haar ontstaan aan Moren, die in dienst werken van hun overwinnaars, maar in vele gevallen zijn het de laatsten, die door de overwonnenen geïnstrueerd werden.’ Het komt mij voor, dat er eigenlik nog aan toe gevoegd moet worden, dat in de Mudéjar kunst de nadruk toch sterk op het Moorse element moet vallen. Moorse invloeden zijn er in details reeds vroeg in de Gotiek te konstateren; zo komen op het triforium van de Frans-Gotiese kathedraal te Toledo eigenaardige gekruiste en uitgetande bogen voor, die sterk Arabies aandoen, en zo vertoont een andere kerk in Toledo (San Juan de los Reyes) inscripties langs de muren, die sterk lijken op de Arabiese friezen van lettertekens. Toch vindt men deze en dergelijke monumenten niet met de naam Mudéjar aangegeven. De werken, die wel deze naam verdienen, zijn vollediger Moors van karakter. Volgens Elie LambertGa naar voetnoot1) zijn er verschillende redenen waarom de Moorse kunst zo lang zijn invloed heeft behouden. Natuurlik werden de, ten opzichte der verfijnde Arabieren nog half barbaarse, overwinnaars getroffen door de luxe en de betovering der Oosterse kunsten, door de volmaaktheid van het Mohammedaanse kunsthandwerk. Daarbij moeten zij echter ook de praktiese kant er van bewonderd hebben: de snelheid der uitvoering, de goedkoopte van het materiaal, zooals baksteen, hout, pleister of stuc. Met dit alles vergeleken, was de bouw der Gotiese kathedralen met hun gebeeldhouwde dekoratie in zandsteen veel kostbaarder. Hoe dan ook, vanaf de XIIIe eeuw ongeveer vinden we talrijke Mudéjar bouwwerken over Spanje verbreid; men kan deze verdelen in de meer eenvoudige en de meer luxueuse monumenten, die men door bepaalde artiesten liet vervaardigen. Toledo behoort tot dat deel van Castilië, dat het eerst wordt bevrijd: een gehele reeks van nog primitieve kerken ontstond dadelik. In de omgeving van Leon ontstonden eveneens reeds vroeg kleine kerken met Moorse detaillering in baksteen. Merkwaardig is dat aan de Benedictijner abdij St. Tirso bij Sahagun (prov. Leon) tal van Mohammedanen in dienst waren. Rijker van dekoratie zijn de baksteen monumenten in de provincie Aragon. In Saragossa, Teruel, Tarazona en andere kleine plaatsen vindt men hiervan verschillende fraaie voorbeelden (afb. 6). Men ziet daar torens, | |
[pagina 312]
| |
die duidelik herinneren aan de minaretten der moskeen, in wier plaats de kerken werden gebouwd. Geometriese ornamenten, geschulpte en door elkaar gestoken spitsboogfriezen die in de bovenste lagen ruiten vormen, dekoreren zowel de op eenvoudige grondslag opgetrokken torens als gedeelten van het exterieur van sommige kerken (afb. 15). Polychrome tegels brengen daar soms een kleurig accent in. De wijze waarop deze ornamenten de muren geheel vlak als een tapijt bedekken, doet sterk Moors aan, terwijl wij tegelijk daarmee Gotiese details aantreffen. Het beroemdste voorbeeld dezer torens is niet in Aragon, maar in Sevilla te zoeken. Het is de z.g.n. Giralda, die c. 1190 gebouwd is en die in werkelikheid de minaret is van de grote moskee, waarvoor de enorme Gotiese kathedraal in de plaats is gekomen. Als klokketoren van deze kerk vormt zij daar thans een geheel mee, en levert 't sprekend bewijs dat de architekten, die in 1402 met de bouw begonnen, de schoonheid der Moorse kunst wisten te eerbiedigen. De reiziger die Spanje doortrekt, wordt telkens getroffen door de kombinatie van Moorse en Gotiese kunst. Zo vindt men in het beroemde klooster Las Huelgas bij Burgos een fraaie kapittelzaal met Moors plafond en heeft een bekend paleis in Saragossa eveneens zulk een ‘artesonado’ plafond. Wij beelden hier bovendien de voornaamste poort af die toegang geeft tot de vroegere moskee te Cordoba, maar die dateert uit 1377, toen de moskee reeds als Kristelike kerk in gebruik was, (afb. 7). Ook bij de verschillende graftombes, waaraan de Spaanse kerken rijk zijn, konstateren wij dezelfde vermenging van Moorse en Gotiese elementen die karakteristiek is voor het Mudéjar (afb. 11 en 12). Bij de eerste oogopslag treft ons de Moorse dekoratie van de hier afgebeelde grafmonumenten. De tegels op afb. 11 vormen wederom een ‘oneindig’ ornament, dat de muur als een tapijt bekleedt; merkwaardig goed sluit daarbij de strak gestyleerde figuur zich aan van de Gotiese ridder, een gegeven dat eigenlik in 't geheel niet in 't cadre van de Moorse kunst past. Iets vrijer in sommige details doet de als afb. 12 gereproduceerde sarcofaag aan met de motieven der kastelen en der heraldiese leeuwen, maar ook hier verraadt de wijze van indeling de Moorse kunst. Een tweede rubriek vormen de meer kostbare en meer beroemde monumenten. Als eerste voorbeeld kan vermeld worden: S. Maria la Blanca te Toledo, van oorsprong een synagoge en ± 1200 gebouwd voor Joseph ben Schoschau, vorst der Joden te Toledo en raadsman van koning Alfons VIII afb. 9). In 1405 werd het gebouw tot kerk gewijd; niettegenstaande allerlei restauraties en wijzigingen in de bestemming, blijft dit merkwaardige monument toch nog zeer verwant aan de moskeen waarvan men te Tinmel en Marrokech (Afrika) de ruïnes nog vindt. De soberheid van dit prachtige interieur met de karakteristieke kapitelen past volkomen bij het vroege Moorse type. Vooral in Cordoba en Sevilla, waar de Kristenen aan 't bewind waren, was men zo dicht in de buurt van Granada dat 't ons niet behoeft | |
[pagina LXIX]
| |
afb. 11, sevilla, s. paula
graf van D. Leon Enriguez
afb. 12, burgos, klooster las huelgas
sarcofaag van de abdis da blanca (?) | |
[pagina LXX]
| |
afb. 13 en 14, sevilla, casa de pilatos - binnenplaats en ingang
afb. 13 en 14, sevilla, casa de pilatos - binnenplaats en ingang
afb. 15, saragossa - detail van de kerk la seo
| |
[pagina 313]
| |
te bevreemden, dat men van de laat-Moorse kunst op de hoogte was. Verwonderliker is het eerder dat men zo liberaal was om deze vorm van kunst niet te mijden. Direct na de herovering van Cordoba werd in de moskee zelf een kerk gebouwd en daarbij een kapel gemaakt, waarin Ferdinand III, bijgenaamd de Heilige, werd bijgezet. In 1371 zijn belangrijke onderdelen gewijzigd om tot graf te dienen voor Alfons XI. De tegenwoordige dekoratie dateert uit de XIVe eeuw. De Oosterse versiering doet vreemd aan als men bedenkt dat deze een grafmonument siert voor een Kristelik vorst. De wanden zijn met een lambrizering van gekleurde tegels bedekt, waarboven een fraai en zeer gevarieerd decor prijkt van hier niet nader te beschrijven motieven. Niettegenstaande de veranderingen uit de XVIe eeuw en de restauraties uit de XIXe eeuw bezit het beroemde Alcazar te Sevilla, het paleis dat Pedro de Wrede in 1354 begon te bouwen, nog zeer fraaie gedeelten die kunnen wedijveren met 't Alhambra. Moorse kunstenaars werden door de Kristelike vorst ontboden uit Granada en Toledo om dit paleis te dekoreren, dat wederom bestaat uit een reeks rechthoekige zalen, die rond drie zijden geschaard zijn van de Patio de las Doncella's (jonge meisjes), gebouwd van 1369-1379, maar onder Karel V veranderd. Overal vindt men diens devies ‘plus ultra.’ Zeer fraai is de hoofdingang (afb. 1). Onder het vooruitstekende dak loopt een zeer fijn fries van stalactieten, waaronder gekoppelde ramen met gelobde bogen. Vooral de beide onderste ramen van de voorgevel zijn door hun rijke, maar steeds vlak blijvende versiering zeer karakteristiek voor de Moorse en Mudéjar kunst. Wij beelden hier nog een detail af (afb. 8). Typies is dit, door een slanke zuil en twee bogen geleedde raam (ajimez); de ingang van de kapel doet ons zien hoe wonderlik fraai het Mudéjar de Gotiek weet te combineren met de Moorse tegels, waarvan het altaar zelfs geheel gemaakt is. De prachtige tegels, die zowel wat techniek als kleurenspel uiterst geraffineerd zijn, vormen een der grootste charmes van de Mudéjar gebouwen. Een schitterend voorbeeld hiervan vindt men te Sevilla in twee paleizen: de Casa de las Dueñas, in 't bezit der hertogen van Alva en 't paleis der hertogen van Tarifa of de Casa de Pilatos (afb. 13 en 14). De patio van het laatste paleis, zo genoemd omdat men er een copie in zag van 't huis van Pilatus, is wederom een goede illustratie van de eigenaardige vermenging der stijlen in het Mudéjar. De arcaden en hun dekoratie zijn typies Moors, terwijl de traceringen van de balustrade der eerste etage Goties zijn. Hoe goed laten zich beide stijlen verenigen! De klassieke beelden in de hoeken behoren tot de kunstcollectie, die de eigenaars bezaten van dit schitterende huis, dat, in 1533 voltooid, gedurende de eerste eeuw van zijn bestaan een centrum was van kultuur. Herrera, Pacheco, Cervantes verkeerden hier gaarne. De Spaans-Moorse Ceramiek, waarvan 't Rijksmuseum enige fraaie borden | |
[pagina 314]
| |
bezit, heeft in deze tegels, die even rijk van decor zijn als doelmatig als muurversiering, wel een har er hoogtepunten bereikt. Het is natuurlik onmogelik hier een beschrijving te laten volgen van alle Mudéjar kunstwerken die Spanje verder bezit. Bij het doorkruisen der verschillende steden, bij het bezoeken van kerken en paleizen kan men telkens verrast worden door gebouwen of onderdelen daarvan, in deze fantastiese stijl gemaakt. Zo bezit het Aarts-bisschoppelik paleis in de, door de beroemde kardinaal Ximenes in 1508 gestichtte universiteit te Alcala de Henares een schitterend gedekoreerde Mudéjar zaal, terwijl het paleis reeds in de stijl der Renaissance werd gebouwd. In Toledo, waar dezelfde kardinaal Ximenes een herleving van de studie en de kunst der Islam aanmoedigde, bevinden zich eveneens nog bekoorlike voorbeelden van Mudéjar kunst, waarvan zelfs bij een weinig uitvoerige studie de in 1357 gestichtte Synagoge vermeld moet worden. Dit eenvoudige gebouw werd later als kerk gebruikt en is thans nationaal monument. Het bestaat slechts uit een zaal met gaanderij voor de vrouwen en een prachtige open dakstoel met dekoratie. Een magnifique fries in stuc met gestyleerde bladmotieven loopt onder een Moors blindboogfries en dekoreert de muren in de hoogte, onder het dak. Maar ook naast deze grootse monumenten wordt de reiziger in Spanje telkens weer getroffen door torens, die er uitzien als minaretten of door dekoraties van geometriese patronen, ontstaan door dooreen gestoken blindbogen. Prachtige tegels langs de wanden van een kapel in een Gotiese kathedraal (o.a. te Saragossa) roepen herinneringen op aan 't Alhambra, evenals rijk gedekoreerde plafonds. Spits- en hoefijzervormige bogen, die soms weer uitgetand zijn, koepels met geometriese indeling, omlijstingen der ramen, honderden details bewijzen dat de Moorse kunst een buitengewoon taai leven heeft gehad. Lang nadat de Islam en haar aanhangers Spanje verlaten hadden, bleef de kunst der Islam voortleven. Zij deed dit voornamelik in de wijze van dekoreren en in de ornamenten zelf; de konstruktie daarentegen blijft in de meeste gevallen Goties. Essentieel voor deze versiering is de neiging tot het sterk styleren der motieven, waarbij figurale motieven ontbreken, en tot het met behulp dezer motieven bedekken der vlakken geheel als een netwerk of tapijt, zonder dat zij een afgepast ornament vormen. Hoe deze traditie of deze dekoratieve aanleg zich handhaaft, ook wanneer zij in een gebouw van overwegend Goties karakter wordt toegepast, kan men bestuderen aan de bekende kapel van de Connetable in de kathedraal te Burgos. De Tudorbogen, die de smalle gaanderijen bekronen die langs de drie zijden lopen welke de kapel afsluiten, dragen aan de binnenzijden, als versiering een rand van dansende engeltjes. De beentjes dezer engeltjes vormen als 't ware de diagonalen van een ornament, dat met deze beentjes als motief was ontstaan. De eerste indruk is dus die van een geometries decor; pas bij nauw- | |
[pagina 315]
| |
keuriger studie ziet men de engelfiguurtjes. Dergelijke dingen komt men in Spanje herhaaldelik tegen en niet het minst in die soort bouwwerken, die de naam plateresco dragen. Ook dit is een betrekkelik vage term; het kan zelfs gebeuren dat men bij de ene schrijver een monument als de patio van het Infantadopaleis te Guadalajara van 1461, aangegeven vindt als plateresk, terwijl een andere schrijver het een Mudéjar kunstwerk noemt. Inderdaad zijn deze beide stijlen niet zo heel scherp te onderscheiden; ook bij de platereske kunst is de constructie Goties. In engere zin is het plateresco de naam voor een stijl van versiering speciaal uit de overgang van de XVe naar de XVIe eeuw. Het is een vorm van laat-Goties decor, waar uit de aard van de zaak dus Moorse elementen in voorkomen, nu echter nog vermengd met details uit de vroege Italiaanse Renaissance. Goede voorbeelden van 't plateresco zijn o.a. de façade van S. Gregorio te Valladolid (1488-96) en de façade van de Universiteit te Salamanca, benevens diverse details aan de z.g.n. Nieuwe kathedraal aldaar. Gelijk in alle andere landen van Europa begon tegen het eind van de XVe eeuw ook in Spanje de Italiaanse Renaissance met haar op geheel nieuwe begrippen berustende ornament, meer en meer bekend te worden. En gelijk overal elders blijft ook in Spanje de constructie voorlopig ongewijzigd, maar verandert de versiering naar Italiaanse trant. Op de gevels te Salamanca ziet men duidelik aan tal van onderdelen dat de Renaissance in details reeds bekend was, even duidelik herkent men er daarnaast Gotiese tradities in. Vindt men er echter niet eveneens de geest van de Mudéjar kunst in terug en zou het daaraan niet toe te schrijven zijn dat de termen plateresco en Mudéjar soms voor eenzelfde monument gebruikt worden? Inderdaad treft ons telkens weer in deze platereske stijl dezelfde neiging tot het sterk stijleren der motieven die bij het Mudéjar aanwezig is en eveneens de voorkeur om de vlakken volkomen met het ornament te bedekken, terwijl het muurvlak zelf sterk blijft spreken. Deze voorkeur, deze liefde voor het ornamentale, is de erfenis der Moren; het is zeer zeker een grote verdienste der Spaanse kunstenaars dat zij deze erfenis zo lang in ere hebben gehouden.
Delft, Mei 1934. Litteratuur: A.L. Mayer, Der Spanische Nationalstil des Mittelalters, Bibliothek d. Kunstgeschichte, Seemann, Leipzig 1922. |
|