Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 45
(1935)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 239]
| |
De marionetten van Grietje Kots
| |
[pagina 240]
| |
voeding van het kind.... Evenals bij het teekenen onder goede leiding, wordt aan de kinderen ook bij dit marionettenmaken alvast zooveel mogelijk hun eigen initiatief gelaten, doch dat initiatief behelst niet meer een uitbeelding op een plat vlak, nu is het er een in de ruimte, m.a.w. speelt hier de fantasie van het kind in ruimtelijkheid. Verder wordt voor de leerlingetjes niet uitsluitend het potlood of een andere teekenstift middel tot uitdrukking, doch liggen de middelen voor hen te kust en te keur te grijpen: wat kan men niet allemaal gebruiken, als men zich zet tot het maken van poppen? Het marionettenklasje zit dan ook midden in een rommel, dien men een heidenschen rommel zou noemen, had niet de leidster alles in open kartonnen doozen geborgen, waarin de kleine handjes herhaaldelijk - als ze weer wat hebben moeten - zitten te graaien. Te graaien naar een lapje bruin fluweel, omdat het paard, dat ze maken zullen, met aller instemming een ‘vos’ zal worden, of naar een snipper van een oud bruin bontje, omdat van zoo'n half leerachtig en half harig ding prachtige paardenooren zijn te maken, of naar twee stukjes rood koraal, omdat de neusgaten van een kabouter, die ook al op stapel staat, er frisch mee zullen uitzien, of naar een holle damesjapon-knoop, die, met aan ijzerdraad geriste gelijkkleurige kraaltjes als oor, tot een - exotisch! - theekopje kan worden omgetooverd, of.... maar u vult zelf wel in, ik zou aan het opsommen kunnen blijven. Zie intusschen hoe de meisjes en jongens - van 7 tot 11 jaar - om de ateliertafel zitten. Zij zijn - over hun eigen schat gebogen of met de ellebogen op den tafelrand - even verdiept in hun poppencreaties als uw jongen verdiept was in zijn teekening - een holenteekening! - van torens en boomen op uw postpapier. De kleine handjes naaien de bruine japonstof om een worstje van klei heen: de buik, zeggen ze, van het paard. Die klei hebben ze natuurlijk eerst zelf geboetseerd. Hoe zit een paard in elkaar? Heb je eerst eens een paard goed bekeken, Tini? vroegen we. O ja, maar het was wel erg ‘moeijik’ geweest, en inderdaad een lichaam van een behoorlijk ros ziet er niet uit als een cacaobus - geen nood echter, waarom zou de paarderomp niet zoo blijven? - Tante Griet zal er hoogstens even wat van zeggen, denk ik, misschien geeft ze twee deuken met haar duim tegen het borstgedeelte, dat immers bij een paard juist zoo mooi omlaag loopt, maar dan doet ze het met de kinderen samen, opdat de heele paardconstructie kinderwerk blijft. En Tini, die gekozen heeft het paard te maken, en die de klei heeft gevormd, naait met haar kleine meisjesvingertjes omzichtig steek na steek, totdat ze bij den hals belandt.... en wat moet dat nu, zij zit er mee! Haar oogen kijken al naar Tante Griet, die echter in den anderen hoek bij Raldo staat: Raldo maakt uit een laag sigarenkistje plus veel pijpedoorstekers en een geelkoperen gordijnring een vogelkooitje, en waar hij met een boor het brosse kistjeshout door te groote haast bezig is te splijten, kwam de Tante te hulp. Tini gaat daarom maar door op haar arme eentje. Ze draait het bruine | |
[pagina 241]
| |
paardelichaam naar rechts, naar links, ze trekt de stof aan den hals met den draad zooveel mogelijk op een propje, en dan: haar handje verdwijnt in een klein doosje en ze haalt er een completen paardenkop uit. Met twee ovale natriumgele metalen knoopen voor de oogen: een Nibelungen-paard - zeker een sprookjes-paard, Tini? Ja, zegt ze, het is het woonwagenpaard, die woonwagen is een sprookjeswoonwagen. Maar vind u, dat ik die kop nu al aan de hals kan zetten? Het is zoo raar! - Maar daar komt de leidster juist aan en bepraat met het kleine kind de voors en tegens van verschillende oplossingen met dien hals. Een halszaak! En even later zie ik het meisje met frisschen moed den kop aan den bruinen romp vastnaaien. Als in een klas de kinderen aan het teekenen zijn, is dat wel een klassewerk, maar geen gemeenschappelijk werk, integendeel in heel hooge mate een individueel werk. Ieder kind verdiept zich in een, door den onderwijzer voorgeteekend of in natura ten toon gesteld voorwerp, of wel het volgt zijn geheel persoonlijke fantasie. In het marionettenklasje van Grietje Kots zitten de kinderen ook meestal elk in zijn eigen werk verdiept, maar zij kunnen dat niet anders doen dan in een voortdurend besef van samenwerking. Hoe is de klas bijvoorbeeld met dat woonwagensprookje begonnen? Een van de kinderen had een paar stukken mica opgediept onder de andere kramerij vandaan, die in de doozen ligt, en had die rookerige doorzichtige dingen in triomf laten kijken: Echt iets voor oude vensters! had het uitgeroepen. En toen stonden ze in een kring en bouwden hun nieuwe plannen op: vensters voor een woonwagen, zei er een, een groote woonwagen met een prinses erin. O ja, een ander: en die garenklossen als wielen! Maar dan moeten we een paard hebben om ervóór te spannen. Een bruìn paard, zooals van boer Lamphen. We laten - zegt weer een ander stemmetje! - die wagen ontmoeten door een toovenares! Ik wil zoo graag eens een toovenares maken, Tante Griet! En het meisje haalt uit een hoekje een lapje goudgeel glinsterend figurantengoed en laat zwart stopsajet zien, dat ze voor de haren van de bij voorbaat geliefde heks gebruiken wil en een geribde knoop voor tiaraächtig hoofddeksel! Op den gelen mantel zal ze een zon, een maan, en veel papieren sterretjes plakken. Welnu - zit daar soms geen opvoedende kracht in, in dat gemeenschappelijk bedenken door de kinderen van ‘eigen’ sprookjes.... die ze - met hun tweeën of drieën in het marionettentheatertje verscholen - straks enthousiast voor u opvoeren, zonder souffleur, ja zelfs meestal zonder vastgelegde tekst, want achter de coulissen geven ze elkaar door fluisteren en door kleine ribbestooten - een heel enkelen keer met hun allen in een lachbui schietend - aanwijzingen voor een aardig, een ander weet het nóg aardiger of - gelukkig! - ook wel voor een kinderachtig verloop van het marionettensprookje! Het is geen schooltje. Het is een kleine gemeenschap. Een in de marionettensfeer levende kinderfamilie! Wie van ons - als we geen kinderen zijn - denkt nog aan marionetten? | |
[pagina 242]
| |
De eenige Hollandsche marionet, die algemeen bekend is gebleven en steeds succes heeft, is de heer Jan Klaassen! (In Zuid-Duitschland en Oostenrijk heet hij Casperle. In Engeland Punch. In Frankrijk Guignol. In Spanje Don Cristoval. Er zullen wel lezers zijn, die de lijst kunnen aanvullen). Maar reeds de oude Egyptenaren kenden marionetten, en overal in Europa, door alle eeuwen heen, zijn zij juist voor de volwassenen een groote vermakelijkheid geweest en ....ook een middel tot politieke en cultureele uiting.Ga naar voetnoot1) Het leven heeft sinds de opkomst van de gedrukte pamfletten, de pers en de caricatuur en tegenwoordig door de populariteit van tooneel, film en radio aan het zoo expressieve maar in verband met onze technische verwendheid zoo primitieve middel van het marionettenspel helaas geen behoefte meer. Het is daarom - van een klein aesthetisch reveil afgezien - nog alleen van belang in achterlijke Europeesche gebieden, én.... voor de kinderen. Maar waar het middel zoo buitengewone uitdrukkingskracht heeft, en het juist door zijn eenvoud precies aan den geest van het kind zich aanpast, dat er zijn verbeeldingsleven zoo gaarne mee vult, daar verdient deze eerste proefneming van de Gooische schilderes en marionettenvervaardigster, om jonge kinderen aan het produceeren van poppen en aan het spelen met die poppen te zetten, alle aandacht. In ‘de eeuw van het kind’ probeert men immers van alles, om in het wordende menschje een eigen initiatief en een eigen fantasie zich zoo rijk mogelijk te doen ontwikkelen, liefst zou ik zeggen als het kan in vereeniging met zijn kameraden. En in dit maken van marionetten zit juist alles wat in dezen gedachtengang goed is: namelijk combinatie van gemeenschapszin, ruimtelijke fantasie en handenarbeid. Als men dan verder doordenkt op dit middel van ontwikkeling (en tevens van pleizier) voor het opgroeiende kind, dan wordt men gewaar, hoe het meedoen aan zoo'n marionettenklasje ook in den meest volstrekten zin het goede omgekeerde is van bijv. kinderbioscoopbezoek. Kleine jongens en meisjes moeten vaak worden beziggehouden. Dat is in veel gezinnen maar al te waar. De ouders weten op vrije middagen soms weinig raad met het ontevreden gezicht van hun spruiten, hun rondhangen bij de ‘groote menschen’, hun landerig urenlang liggen lezen in een kinderboek. En dan nemen zij ze maar mee naar de bioscoop, het nooit falende redmiddel, de panacee. En wat gebeurt daar? Het kind ziet er - gesteld nog het gunstige geval, dat er kinderfilms worden afgedraaid - reeds uitgewerkte fantasieën.... van anderen. Het kind is daarenboven bijna altijd er zelf passief bij. Zijn hersenleegte wordt gevuld met een verbeeldingsleven, dat hem (interessant of niet) als het ware wordt opgedrongen. Is dit niet juist het omgekeerde van wat Griet Kots hun geeft? Daar, in haar atelierkamer, verzint de heele groep jonge | |
[pagina 243]
| |
kinderen van stukje tot beetje een eigen - natuurlijk uitsluitende primitief scenario, maar het kind is zelf primitief. En in kameraadschap met de leidster ontwikkelen zij dan - niet passief maar actief, dat is het mooie - hun eigen fantasiewereld. Wat voor jonge volkeren, bijv. voor die der middeleeuwen, rijk genoeg was aan verbeeldingsmogelijkheden (n.l. het marionettenspel), dat is precies van pas voor het jonge volk, anders gezegd voor onze kinderen. Weinig dingen acht ik voor het kind en voor de maar juist volwassenen zoo opvoedend als sommige tooneelspelen. Het West-Europeesche onderwijs, dat volgens getuigenis van het ruimst begaafde deel van hen, die de inrichting ervan bepalen, behept is met den kanker van de mandarijnigheid, de veel- en betweterij, vindt in Engeland de reeds heel verstandige correctie van de sport. Niet natuurlijk van de ‘sport’ om naar sport te kijken, maar van een methodische en faire beoefening ervan. De Engelsche jongens weten daardoor minder, en zijn meer. Misschien zou - dunkt mij althans - een ideale opvoeding deze zijn: de Engelsche opvoeding onder invoering van obligatoir tooneelspel (uitsluitend de beste klassieke stukken) voor kinderen, bij wie de puberteit is ingetreden en daarmede de ontvankelijkheid voor het poëtische in 't algemeen, en het dramatische in het bizonder. Voor de uitwerking van deze gedachte is dit opstel over kinder-marionetten niet de juiste plaats. Maar ik wil alleen zeggen, dat de verstandelijke en psychische verdieping, die de rijpere jeugd winnen kan door inleving in dramatis personae en in de heele sfeer van een grootmenschelijk tooneelstuk, voor de kleintjes wellicht gereed ligt in zoo'n opbouw - zèlf, met eigen oordeel en eigen handjes - van een poppentooneel. In die sprookjes leven zij zich, door het marionettenmaken en spelen, in op de wijze der eigen verantwoordelijkheid. Het voordeel, dat voor oudere kinderen het instudeeren en telkens repeteeren van belangrijk-menschelijke rollen oplevert, wordt door de kleintjes verkregen, wanneer zij niet maar het ééne sprookje na het andere door de juffrouw of door moeder hooren vertellen, maar wanneer zij het geheel van zoo'n feeënspel zich, voorzoover een kind dat kan, geheel eigen maken, met hun hoofdjes én hun handjes allebei. Ik heb kunnen opmerken, dat de meisjes en jongetjes in een marionettenklas van het een op het ander komen. Ook volwassenen ondervinden, dat het in het wezen van iedere plastische bewegingskunst ligt, dat ze haar werkingssfeer gaarne uitbreidt: Het tooneel leidt tot decoratieve kunst en zelfs tot pogingen, die zuivere architectuur naderen, het leidt tot het huwen van muziek aan actie, en zoo kan men wel voortgaan. Het poppenspel heeft dezelfde lust in associeering. Van marionettentooneel komt het kind vanzelf tot de zingende marionet -, maar ook tot een verheviging van het element der verrassing, dat in zulke, aan touwtjes handelend optredende poppen zit: de dreumes gaat al heel gauw de marionet met goochelarij verbinden.... Het kind forceert dan echter de zucht naar het onverwachte en op zichzelf ver- | |
[pagina 244]
| |
bazende, en een goede leiding zal daarom zulke invallen - als uitzonderingen - laten gaan, maar ervoor waken, dat het mooie marionettenwerk er niet door wordt afgeleid naar een ermee verwante maar verstandelijker en daardoor lagerstaande sfeer. Ik zag ook in de les bij Grietje Kots die goochellust zich even baan breken. Het was opvallend met welk een spottend pleizier een van de kinderen zich eraan wilde overgeven. Opvallend ook, omdat reeds van ouds de poppenkast en de goochelarij zijn samengegaan. Het marionettenspel is naar het schijnt in China, duizenden jaren geleden, uit de goochelarij ontstaan en heeft zich in elk geval nooit heelemaal daarvan losgemaakt, zoodat ook nu nog het - ginds soms rijkaangekleede, populaire marionettenspel wordt uitgevoerd door een goochelaar. Die vereenzelviging van goochelarij en sprookje is - of vergis ik mij? - typeerend voor den aesthetischen maar onmystischen Chinees! Als onze kinderen echter zich van een poppenspel bedienen, varen zij pardoes met volle zeilen naar droomland toe, en dan zijn hun gevoelsleventjes er ook geheel mee gemoeid. Geen paard van peluche, geen hond van astrakan, geen vogelnest van lucifers en watten of hun hart hangt eraan in een menschelijk verbond. Een hémelsche illusie vormt het marionettentooneeltje voor het kind. Trouwens in de Duitsche taal is het gezegd geworden door den naam, die van kindswege aan de poppekast gegeven is: de kinderen spreken van ‘das Himmelreich’. Wordt, zal iemand vragen, door het zelf actief meedoen aan het marionettenspel, de sprookjessfeer niet verstoord voor het kind? Ik heb dit bezwaar in 't eerst zelf voelen opkomen, maar ik ben gerustgesteld door het bijwonen van een marionettenklas. Voor het kind gaan droom en werkelijkheid voortdurend in elkaar over! De kleine Jan, die een houten paard ziet, is even het paard, is daarna weer Jan, om soms én Jan én paard tegelijk te zijn. De leerlingetjes van Tante Grietje naaien een oor aan een lossen paardekop of buigen de ijzerdraad-pootjes van een pas gereedgemaakte vink even realistisch-weg als een kleermaker een voering verstelt, maar dat verhindert niet, dat straks het paard en de vink lévende figuren voor hen zijn in het sprookjesspel. Ja, men mag verder gaan: die voor de fantasie van een volwassene soms een oogenblik griezelige, al te aparte paardekop, raken zij aan met niet de geringste bevreemding: immers in hún droomleven geldt sterk het ‘pars pro toto’: een deel figureert bij elk kind heel gemakkelijk voor het geheel. Het meisje, dat aan den lossen paardekop zat te naaien, streelde dit voorwerp, (dat - als het grooter was - voor een slagersvitrine geschikt zou zijn geweest), zooals een amazone met liefde haar eigen ros op den hals klopt. Behalve dat kinderen op de beschreven wijze een actief aandeel krijgen aan den opbouw van het telkens varieerende levens-sprookje, geeft het marionettenwerk hun gelegenheid onderscheid te gaan voelen in besturen van mooie en minder mooie bewegingen. Met de poppen, die zij eenmaal ge- | |
[pagina LV]
| |
1. leerlingetjes van een marionettenklas
2. kerstboom met kaarsen van pijpestekers en roode kraaltjes
| |
[pagina LVI]
| |
3. kinderhanden spelen het marionettenspel
4. nestje met vogel en negertje
| |
[pagina 245]
| |
maakt hebben, en waar hun hartje aan hangt, spelen zij nu de bekende sprookjes of soms wel grappige drama's van eigen verzinsel. Hun leermeesteres heeft hen ingewijd in de geheimen van de bewegingsmogelijkheden der marionetten. Wat in de poppenkast met de hand gebeurt, die in de pop schiet als in een handschoen, en bij de wajang met lange stokjes, door den gehurkten executant van onderen bewogen, - gebeurt bij de besturing van onze Europeesche (en de Chineesche enz.) marionetten door draden, waaraan romp of hoofd, en armen en beenen verbonden zijn. Van twee stokjes in kruisvorm gaan de draden meest uit. Ook, en dat verrijkt inderdaad de beweging der poppen, gebruikt men vaak twee aparte stokjes, die elk met andere ledematen van dezelfde marionet in verbinding staan. Grietje Kots op haar beurt doet de kinderen de allereenvoudigste methode volgen, waarbij alle draden, waarmee een pop bediend wordt, in één enkel stokje uitkomen, zoodat de marionetten-bestuurder, alleen door het in verschillende richtingen doen overhellen van dat korte stukje hout, de positie van de poppelichaamsdeelen beïnvloedt. Maar nu kunnen de kinderen eens zien, en niet alleen zien doch beleven, hoeveel gratie uitgaat van deze onwillekeurige mouvementen, waarvan zij de hoofdbeweging in hun hand hebben. Om aan deze opmerking meer relief te geven dan ik zelf zou kunnen, veroorloof ik mij een aanhaling uit eenige zeldzaam klare en mooie notities van H. von Kleist, die men o.a. vinden kan in het aardige verzamelwerkje ‘Marionetten’, dat in '25 onder redactie van Werumeus Buning, van Wessem en Kelk, bij S.L. van Looy verschenen is. Kleist heeft in 1801 een beroemd eerste-danser bij de Opera telkens weer een marionettenvertooning zien bijwonen, en hij stelt hem vragen.
‘Ik vroeg naar de mechaniek van deze figuren en hoe het mogelijk was, de afzonderlijke ledematen en hun zwaartepunt zoo te regeeren als het rythme van de bewegingen of den dans eischte, zonder dat men myriaden van draden in handen had. Hij antwoordde, dat ik het mij niet zoo voorstellen moest alsof elk onderdeel tijdens de verschillende momenten van den dans afzonderlijk door den speler beheerscht en bespeeld werd. Elke beweging, zeide hij, had een zwaartepunt, en het was genoeg dit, in het binnenste der figuur, te regeeren; de ledematen, welke niets als slingers waren, volgen, zonder eenig nader toedoen, op een mechanische wijze, vanzelf. Hij voegde daaraan toe dat deze beweging zeer eenvoudig was, dat telkens wanneer het zwaartepunt in een rechte lijn bewogen werd, de ledematen reeds gebogen lijnen beschreven en dat vaak het geheel, slechts op toevallige wijze in beroering gebracht, reeds in een soort rythmische beweging raakte, die op een dans geleek. Ik vroeg hem of hij geloofde dat de speler die deze poppen regeerde zelf | |
[pagina 246]
| |
danser was, of tenminste een begrip van het schoone in den dans hebben moest? Hij antwoordde dat, als een of ander, van zijn mechanischen kant bezien, niet moeilijk was, daaruit nog niet volgde dat het geheel zonder gevoel uitgevoerd kon worden. De lijn, die het zwaartepunt te beschrijven had was weliswaar zeer eenvoudig en, naar hij meende, in de meeste gevallen recht. In de gevallen waarin ze gebogen was, scheen de wet van hare kromming tenminste van de eerste of hoogstens van de tweede orde, en ook in dit laatste geval alleen elliptisch, welke vorm der beweging (de gewrichten in aanmerking genomen) ook de natuurlijke was, zoodat het van den speler geen groote kunst vergde om ze te vormen. Daarentegen was deze lijn, uit ander oogpunt bezien, iets zeer geheimzinnigs. Want zij was niets anders dan de weg van de ziel des dansers, en hij betwijfelde dat ze op andere wijze gevonden kon worden dan daardoor, dat de speler zich in het zwaartepunt van de marionet verplaatst, d.w.z. met andere woorden: danst’.
Ik geloof, dat ontvankelijke jonge kinderen, door het zelf meedoen aan de vervaardiging eerst en daarna aan de besturing van marionetten, waarvan het, men zou willen zeggen: magisch-vanzelfsche leven hierboven is aangeduid, hun verbeeldingsleven moeten verrijken en zich meer bewust zullen worden van veel latende mogelijkheid tot schoone beweging. Daarom in de eerste plaats begroet ik dit initiatief van de marionettenschooltjes. |
|