| |
| |
| |
Een mei
door Raymond Brulez
Te Parijs is de dag kalm verloopen; enkele arrestaties werden gedaan...
(de bladen op 2 Mei 19..)
LUCIENNE THIERCELIN, dochter van den sous-préfect van Issoudun was reeds een heel eind over de dertig toen ze Servais huwde. ‘Monsieur Pierre’, - zooals de joviale Parijzenaar in den wandel familiaar heette - vertoefde ‘voor zaken’ in de streek. Van al de menigvuldige ondernemingen die hij rechtstreeks of als tusschenpersoon ooit aanpakte, bleek zijn huwelijk de eenige die als een onbetwistbaar succes kon gelden. Althans: finantiëel; want moreel?....
De arts die Monsieur Pierre behandelde om hem over de gevolgen van een ongelukkige en lichtvaardige ontmoeting heen te helpen, had hem aangeraden liefst nog enkele maanden te wachten.... Om den drommel!.... De bruidegom voelde zich gezond als een bliek en brandde van verlangen vaarwel te zeggen aan een avontuurlijk en door schulden bezwaard jonggezellenleven. Niets ging boven een eigen haard....
Lucienne voelde weliswaar geen overweldigenden hartstocht, maar toch oprechte sympathie voor den mooien charmeur die, naar hij zelf beweerde, ‘geen mugje kwaad kon doen....’ Zijn goed hart compenseerde zijn eer schamel intellect. Servais kende blijkbaar meer jockeys dan dichters en zijn brieven krioelden van foutieve participes passés.... Doch de echtelijke staat zou de romantisch dweepende juffer verlossen van het doffe bestaan in een bekrompen provinciestadje. Ze zou te Parijs wonen, de tentoonstellingen bezoeken, geabonneerd zijn op de vertooningen der Comédie Française, kortom: ‘meêleven met de kunst- en gedachtenstroomingen van haar tijd...’
Het zou ten slotte nog een gezin geweest zijn ‘lijk een ander’, waren Lucienne's bruidschat en nadien verscheidene erfenis-legaten niet verloren gegaan in Monsieur Pierre's ondernemingen. De man deed nochtans zijn best: schrikte terug noch voor afmattende reizen, noch voor saaie zakendiners. Maar de vernuftig uitgedachte dammen die den Pactolus moesten opvangen stortten steeds in, 't zij door een raadselachtig inwendig gebrek, 't zij door het ingrijpen van de ‘macht van het Noodlot’, waartegen hij een beteuterde tronie zette en machtelooze schouders hief.
Om zich te troosten over die standvastige reeks rampspoedigheden zocht Monsieur Pierre troost in diverse apéritifs. Hij dronk trouwens ook telkens wanneer hij met meer optimisme dan onderlegdheid een nieuw plan fantaseerde. Lucienne bejegende zijn uitbundige toekomstfantasieën stilaan met een zwijgend misprijzen en de gelaten machteloosheid waarin een sluw opge- | |
| |
steld huwelijkscontract haar hield. Zij had reden genoeg maar te veel hooghartigheid om echtscheiding aan te vragen. Ook was haar een kind geboren. Het bleef bij dit ééne zoontje. De zedelijk hoogstaande vrouw wenschte geen verdere nakomelingschap van een ontaarden vader. Ze kende de erfelijkheidsleer.... En in haar argeloosheid dacht ze dan nog maar aan de ellendige gevolgen van alkoholisme. Haar bleef de broze hoop dat hun finantieele instorting nog zoolang mocht uitblijven tot Jean een maatschappelijke positie zou veroverd hebben. Helaas, de jongen was nog maar veertien jaar oud toen het laatste legaat van den laatsten erfoom weggleed in de schuifladen der bistrots en de handtaschjes van Monsieur Pierre's zoo baatzuchtige als vluchtige relaties. Op den puinhoop van zooveel mislukkingen neergezonken, overviel den rampzalige een diepe mistroostigheid. Hij kwam plots tot de bevinding ‘dat het leven niet uit te houden was in gezelschap van een sfinx van een vrouw, die u nooit een woordje moed insprak....’ en trok er dan ook consequent van door met een Algeriaansche babbelkous uit het Bal Tabarin, die heimwee voelde naar haar vaderland en den zakenman den luchtbal zijner verbeelding volgeblazen had met de ‘oeconomische mogelijkheden van de parel van Afrika’....
Alhoewel onze voorkeur beslist naar stichtelijke litteratuur gaat en wij daarom ontrouw liefst gestraft zagen, toch moeten wij, waarheidshalve, getuigen dat Fortuna, met betreurenswaardige perversiteit, niet alleen deugdzame maar ook liederlijke waaghalzen bekroont. De ‘Celesta Bar’ die Monsieur Pierre te Blidah opende, was nu eens een zaakje dat schitterend floreerde. De man voelde dan ook geen wroeging over zijn ‘bevrijdende’ daad.
De geruïneerde en verlaten echtgenoote zocht een bestaan. Gelukkig brak kort daarop het wereldkonflikt los.... Lucienne werd opzienster in een munitiefabriek. Ze won er een mild loon; kreeg met Kerstdag zelfs een geschenk: een leuk damesrevolvertje van verouderd model. Al dreigde haar jongen vooralsnog geen gevaar, toch behoorde Lucienne tot de vrouwen die enkel afschuw voelen voor den oorlog. Niettegenstaande het onrecht haar vaderland aangedaan, was ze pacifiste tot het défaitisme toe. Hoe ze deze radicale overtuiging in overeenstemming bracht met haar arbeid in een munitiefabriek? Primum vivere!.... En in die jaren kwam feitelijk gelijk welke bedrijvigheid, rechtstreeks of onrechtstreeks den oorlog ten goede. Maar zoo haar aandacht plichtgetrouw de granaathulzen onderzocht, haar geweten weigerde alle moreele medeplichtigheid aan de Groote Misdaad.
De moeder waakte angstvallig over Jean's verstandelijke en sentimenteele ontwikkeling. Iederen avond roeide zij het bellicistisch onkruid uit dat oude lyceumleeraars in het jonge brein zaaiden. Het beste tegengif voor chauvinisme leek haar de kunst: de humanitaire werken van Tolstoï, Romain Rolland, Barbusse. Zij speelde Beethovens sonaten. Als ze haar jongens donkere oogen vochtig zag glanzen in het mat gelaat, glimlachte ze liefelijk ‘C'est
| |
| |
pourtant de la musique boche ça, mon petit....’ En dan haar aandoenlijke romantische illusies: ‘Zoo een hemelsch orgel tusschen de loopgraven de Adagio der Pathétique speelde, zouden de soldaten hun wapens niet wegwerpen en verbroederen?....’ Ze had nog niet, zooals de diplomaten, ‘die Sentimentalität verlernt....’
Aldus groeide Jean Servais op in een groote liefde voor de abstracte menschheid, maar tevens in een hartgrondige antipathie voor de hem omringende medemenschen. Dit viel te verontschuldigen: de krakeelende en malkander bespiedende buren in de sombere woonkazerne waren precies geen prachtexemplaren eener ideale samenleving. Van nature eenzelvig, knoopte hij geen vriendschapsbanden aan met schoolkameraden. Hij had geen vriendinnetje. Wel glimlachten aanminnige werkmeisjes hem toe in het trappenhuis; maar vijf minuten onderhoud ontluisterde hun schoonheid. Hun schamele ziel bleek nooit van het subtiel stoffage eener Mélisande of Isolde.
Enkele maanden vóór den wapenstilstand werd Jean's militieklasse opgeroepen. De jongen werd gereformeerd wegens ‘aangeboren zwakheid’ - medelijdend eufemisme, meende hij. T'huis gekomen monsterde hij zich naakt in den spiegel. Het was merkbaar: de rechter helft van zijn romp was smaller dan de linker. Zoodus: longtuberculose.... Om het fatale diagnosis te confirmeeren begon hij van toen af droogjes te kuchen. Uit het geval trok hij de weemoedige conclusie: ik heb maar enkele jaren meer te leven....
Dadelijk met het staken der vijandelijkheden dankte de munitiefabriek het vrouwelijk personeel af. Het was nu aan den voor krijgsdienst ongeschikte om in het levensonderhoud te voorzien. Jean werd ‘commis rédacteur’ in den Dienst der Militaire Grafsteden. Sneuvelen gaat snel, maar de oorlogsslachtoffers zouden gedurende nog verscheidene jaren de broodwinning verzekeren van honderde ambtenaren.
* * *
De taak van den Dienst der Militaire Grafsteden omvatte meer dan zijn benaming opgaf. Niet alleen onteigende en beheerde hij de militaire begraafplaatsen, maar spoorde ook de vermisten op en regelde de administratieve positie der gesneuvelden. De afdeeling ‘Burgerstand’ nam een gansche verdieping in van het ruime gebouw. Als de ruggen van een reusachtige encyclopaedie, vermeldden de deuren: A-Bertier, Bertillon-Couturier, en zoo verder tot de veertigste kamer het doodenalfabet afsloot op Zwylawski Ernest, gevallen op het veld van eer te Les Eparges - hetgeen hem voordeelig onderscheidde van Zimmermann Saturnien, die enkel ‘overleden’ was in het strafkamp van Auvours.
Het personeel van bureau 14 (Gabier-Hurteau) bestond uit den chef Dupin, den sous-chef Croquet, Jean Servais en vier poilus die zich achter stapels af te werken dossiers verschansten om, net zooals in de loopgraven,
| |
| |
in rust een partijtje kaart te spelen. De chef liet hen betijen....’ Ces braves avaient été à la peine, qu'ils soient à l'honneur!....’ Dupin miste niet den rang maar wel den moed en eenigszins ook het moreel gezag om hen tot een meer gewetensvolle opvatting van hun taak te roepen, want de vent had, veilig als een muis in 't meel, den ganschen oorlog doorgebracht in de fourragemagazijnen van Saumur. Op het einde van zijn lange loopbaan van ‘beroepsvrijwilliger’ had zijn bescheidene ambitie het toch tot den rang van adjudant gebracht. Thans controleerde de plechtige duts of de stukken die zijn sous-chef hem voorlegde wel de voorgeschreven beleefdheidsformules droegen en teekende ze dan met zijn zwierigen, voldanen en leesbaren naam.
De sous-chef Croquet, een praatgrage grijsaard, was vroeger uitgever geweest. Naar hij beweerde, had hij zich geruïneerd aan de vulgarisatie van wetenschappelijk werk.... De werkelijkheid was ietwat anders. Benevens zijn populaire ‘Pro & Contra’ reeks over philosophische en sociologische onderwerpen, had Croquet ook pornografische boekjes in de Engelsche taal verspreid. De Young Men Christian Association, bezorgd om het zieleheil der Tommies en Sammies, klaagde het ergerlijk feit aan. Om de kuische Anglo-Saksers genoegen te doen liet de politieprefekt de aanstootgevende lektuur vernietigen en schonk den benadeelden uitgever als vergoeding een postje in de bureaux der oorlogspropaganda waar zijn publicistische ervaring in dienst kwam te staan eener geoorloofde menschelijke passie. Maandenlang bestreed Croquet de ‘défaitistische pest’, zooniet met overtuiging dan toch met plichtvollen ijver. Na den wapenstilstand vorderde zijn moreele rehabilitatie nog een graad. Thans beoefende hij een Christelijk werk van Barmhartigheid: de dooden begraven.... in de schuifbakjes van het steekkaarten-columbarium.
Jean Servais correspondeerde met alle regimenten en mairies der Fransche Republiek. Ondertusschen werkte hij ook aan een allegorischen roman ‘Don Juan en Prometheus’. De klassieke verleider belichaamde niet alleen de zinnelijkheid maar daarenboven het kapitalisme dat de aardsche paradijzen uitbuit voor egoïstisch genot. Prometheus leerde den menschen de zuivere naastenliefde, verzamelde de onterfden dezer wereld tot een leger en versloeg ermee den wellusteling aan de oevers der Doode Zee. Dit dramatisch slot verheerlijke den aanstaanden triumf van het communisme.
Betsy Mercier typte het handschrift over tusschen twee lastenkohieren in van de begraafplaatsen der Argonne. Als dank schonk Jean het meisje een platenboek over moderne architektuur. Een avondwandeling in het Bois de Boulogne zou het lieve kind meer bevallen hebben.... De kennismaking bleef hierbij en Betsy's kasteel in Cythera - dat zich nochtans beperkte tot de bescheidene afmetingen van ‘une chaumière et un coeur’ stortte in.
Dezelfde megalomane verwachtingen die monsieur Pierre destijds op zijn handelszaken bouwde, stelde de zoon in zijn litteraire bedrijvigheid. ‘Moe- | |
| |
dertje, w'hebben het fortuin! Auteurs- vertaal- en filmrechten!....’ Hij reisde naar Sowjet Rusland, kocht zich een villa aan de Azuren kust. Hij had dit recht - zijn longen waren aangetast. Hij moest dit broze leven sparen zoolang zijn litteraire missie niet volbracht was....
Toen zelfs linksgeoriënteerde uitgevers zijn handschrift weigerden, twijfelde Jean niet aan zijn talent maar wel aan hun bevoegdheid en de oprechtheid hunner revolutionnaire overtuiging. Croquet sterkte hem in dezen waan.
‘Mijn jonge vriend, heb ik het u niet voorspeld? De uitgeverij leeft van loensche praktijken. Combine, combine, tout n'est que combine!’.... Mìjn zaak was eerlijk opgevat.... Ge kent mijn bittere ervaring!.... Hadt gij maar tien duizend frank over om u te lanceeren, dan vochten die haaien om uw meesterwerk op Hollandsch geschept te mogen drukken.... Het arme talent wordt in de kiem gesmoord....’
Er was dus geen individueele redding mogelijk bij middel der litteratuur. Nu droomde Jean van een collectieve. De sociale revolutie moest hem verlossen uit het slop van het kantoorleven, uit hun zonloos appartement in de triestige voorstad. De arbeidersstaat zal de kasteelen der rijke parasieten onteigenen. Ik zal een vakantiehuis voor fabriekswerkers dirigeeren. Met diezelfde zelfzekerheid pochte de vader destijds: ‘Ik sticht het consortium der veiligheidsgrendels!....’ Jean jubelde: ‘Wij zullen op den buiten leven, in velden en parken!’ De moeder herinnerde zich dat ze getrouwd was om de verveling van het leege landelijke leven te ontvluchten....
Jean haakte naar het Eén Mei als de Israëlieten, in tijden van ellende, naar de komst van den Messias. Dien dag moést de revolutie losbreken, de revolutie die, zooals Barbusse voorspelde ‘de gelijkheid tot aan de grenzen van het leven zou stichten en de Republiek der republieken uitroepen....’ Hij zou één der millioenen strijders zijn voor het Rijk der Rechtvaardigheid. Men had van hem niet gewild voor den Broedermoord. Maar nu droeg hij bij zich het damesrevolvertje dat zijn moeder cadeau had gekregen. Hij zou op de barrikaden staan....
Op het bureau besprak men de kansen der revolutie.
‘Van avond gaat het er op los en morgen is het aanschijn der wereld veranderd. Een nieuwe orde. Wereldvrede. Het algemeen geluk door gelijkheid en liefde. Het einde van uitbuiting, alkoholisme en prostitutie....’
Croquet had een satanschen afschuw voor zedenpredikers en wereldhervormers. Hij vroeg:
‘Wie zal dit mirakel uitvoeren?’
- ‘De oudstrijders, de proletariërs....’
Croquet wendde zich tot het quartet kaartspelers:
‘Jullie dus, kameraden?’
Ze zegden niet ‘neen’, niet ‘ja’. On verrait.... Ze hadden veel geleden.
| |
| |
De Staat had zijn erkentelijkheid karig gemeten. Maar ze hadden vrouw, kinderen, verantwoordelijkheidsbesef....
‘'k Hoor het al: jullie zult van avond koningen neerslaan, de koningen van het kaartspel....’
‘Zij zijn misschien tevreden,’ wierp Jean op, ‘maar de groote massa gromt. Het volk eischt zijn recht....’
- ‘Het volk eischt de traditioneele “panem et circenses”. Aan brood krijgt ieder zijn gading, met uitzondering der diabeetlijders als uw beklagenswaarde dienaar, en voor de “circenses” zorgt die daar!....’
Hij wees in de krant de beeltenis der beroemde filmster Dorothy Grace op den drempel van het Ritzhotel.
‘Met haar engelachtigen blik en lascieve heupen draagt die dame meer bij tot de handhaving der orde dan een heel regiment garde mobile....’
- ‘Puur woordengegoochel!.... Gij kent de werkelijke ellende niet van het proletariaat....’
- ‘Ellende? Maar zoodra men het minimum voedselcalorieën en een schuttend dak heeft, is ellende een zeer relatief begrip. In feite is ze ontbering, de afstand die ligt tusschen het bezit en het verlangen. Zoodus een zeer rekbaar iets, want het hangt minder af van het uitgangsplatform van het vermogen dan van de willekeurige opgeschroefdheid van het begeerde. Men kan de ellende dus evengoed bestrijden door het matigen van het verlangen als door het opdrijven van het bezit. De eerste methode is zelfs materieel gemakkelijker en moreel prijzenswaardiger. Daarom oordeel ik, als Mallarmé, ‘la révolte inutile et perverse’....
‘Om den drommel! Mallarmé dacht daarbij geen moment aan de sociale revolutie!....’
‘Best mogelijk, mijn vriend. Maar alles is toepasselijk op alles. De opstand is onnoodig, want iedere omwenteling schept bevoorrechtigden en onterfden. Waar ze “gelijkheid” nastreeft, vult ze een Danaïdenvat. Ze is pervers: ieder verlangen naar een onmogelijke gelijkheid spruit voort uit een laag gevoel: afgunst. Men gunt den naaste niet hetgeen hij méér bezit. Men wil nivelleering, de bonte luxe vernielen waarvan de aanblik zonder meer, ook den onterfde een genot moest zijn - kon hij maar afstand doen van zijn vervloekte begeerte van bezit....’
‘Erbarmelijke sofistiek!... De sterftestatistieken der verschillende maatschappelijke standen leeren u met onverbiddelijke wetenschappelijkheid dat “ellende” geen subjectieve waan, maar een gruwelijke werkelijkheid is!....’
‘Mijne heeren,’ onderbrak Dupin. ‘Het ware misschien beter politieke onderwerpen te mijden....’
‘Als we de actualiteit niet mogen bespreken....’ pruilde Croquet. En hij verdiepte zich norsch in zijn krant.
De bureauchef bloosde.
| |
| |
‘Meneer Croquet. Het lag geenszins in mijn bedoeling u te kwetsen. Uw beschouwingen zijn boeiend en eigenaardig. Maar de jonge heer Servais schreeuwt telkens zoo luid dat men het ongetwijfeld hoort tot bij den commandant....’
Iemand klopte op de deur. Een schamel gekleed, maar jeugdig frisch vrouwtje trad binnen. Croquet stond recht, groette:
‘Mevrouw verlangt?’
‘'t Is om t'hertrouwen.... Meneer de maire zegde dat ge mij een stuk zoudt geven....’
‘Hoe heette uw man?’
‘René Gerson....’
De sous-chef trok een schuifbakje uit het columbarium. Onder zijn zoekende vingeren tuimelden de steekkaartjes voorover als destijds de soldaten onder het vuur der mitrailleurs:
‘Gerfaux, Germain, Gernut, Gernoux, Gerson.... Hier dus: Gerson Aimable, Gerson Bernard, Gerson Louis.... Gerson René, René-Arthur? René-Bernard-Antoine?, René-Bernard-Louis?, René-Sylvain?, René-Théophile?....
‘Ik wist hem geen tweede voornaam....’
‘Waar is hij gesneuveld?’
‘Te Tracy le Val in Maart 18....’
‘Dan is het René-Sylvain. Jammer! Er bestaat geen overlijdensakte.... Die moet dus bij vonnis opgemaakt worden....’
‘Als meneer zoo goed wil zijn mij dat stuk tegen de naaste week te sturen....’
Croquet monsterde vluchtig haar gestalte....
‘Mevrouw wenscht spoedig te hertrouwen?....’
De weduwe knikte blozend....
‘U zult nochtans geduld moeten oefenen. Er moet een heel dossier gevormd worden: geboorteakte, huwelijksakte, uittreksel uit de registers van de bevolking van de laatste woonplaats, afschrift van het stamboek van het regiment, getuigschriften van twee strijdgenooten....’
‘Van welk regiment was uw man?’ informeerde een der poilus.
‘Het 127ste....’
‘Jammer. Ik was bij het 16de dragonders. Ik had kunnen getuigen....’
Croquet zette zijn uitleg voort:
‘Dit dossier maken we over aan de bevoegde rechtbank die dan in de dagbladen het vermoeden van overlijden laat aankondigen. Na een zeker tijdverloop kan dan het overlijden bij vonnis officieel uitgeroepen worden en een akte opgemaakt waarvan het afschrift u zal toelaten een nieuwe verbintenis aan te gaan.... Ik wil u niet verbergen dat met deze proceduur.... maanden gemoeid zijn.’
| |
| |
Het vrouwtje keek zoo beteuterd dat meneer Croquet zich beijverde met wat troost:
‘Wees overtuigd, mevrouw, dat wij zullen handelen met bekwamen spoed. Ik zal niet nalaten in een speciale nota er op te wijzen dat uw geval uiterst (hij flapte haast uit “interessant”) uiterst.... dringend is. Het ongeluk wil nu eenmaal dat uw echtgenoot in de loopgraven gesneuveld is. Degene die in de hospitalen stierven zijn er beter aan toe. Ik bedoel hun nabestaanden natuurlijk....’
Als de bezoekster de deur uit was, merkte Croquet schamper op:
‘De Republiek vergeet haar dooden niet; maar de weduwe is niet zoo standvastig met haar geheugen. Dit laat zich begrijpen: de Republiek zijnde een abstract concept of hoogstens een pleisteren torso; de vrouw daarentegen zwak vleesch en emotieve zinnen.... Het merkwaardige van den wereldoorlog is niet de felheid der wonden die hij sloeg, maar wel het gemak waarmede zij heelen. En deze overweging doet mij nog al sceptisch staan tegenover de officieele bewering dat dit de laatste der oorlogen was. Met de fataliteit van een komeet moet een conflikt weer opdoemen....
Het koor der poilus protesteerde heftig:
‘Dank je! Neen hoor! Daar hebben we pas van geproefd!.... Wij marcheeren niet meer!....’
‘U marcheert niet meer? Best!.... Maar, mijne heeren, het leven staat niet stil bij u. Ieder jaar groeien nieuwe geslachten op, jonge lieden belust op avonturen, wars van het saaie alledaagsche en zoodus vatbaar voor het patriottische Fata Morgana. Die zijn naar ziel en lichaam perfekt uitgerust om een behoorlijken veldtocht te ondernemen. En als men de jongens daarenboven nog in een flatteerend uniform steekt!....’
‘Meneer Croquet,’ wedervoer Dupin, ‘niemand betwijfelt dat onze poilus, en ook onze vier vrienden daar, desnoods weer zullen oprukken om Frankrijks heilig patrimonium te verdedigen. Maar ik meen dat, met uitzondering van een ontaarden Keizer, geen machthebber ter wereld opnieuw een bloedige catastroof zou wollen losketenen....’
‘Akkoord! Vrede den menschen van goeden wil. Maar primo: dit zijn ze niet altijd.... En secundo: zelfs wanneer ze van de beste inzichten bezield blijken, kunnen ze nog geschoteld zitten met een sadistische onderbewustheid. Goethe noemde Satan: den Geest die steeds het kwade wil, maar steeds het goede schept. Welnu, de diplomaten zijn averechtsche duivels: ze willen het goede, maar verwekken steeds herrie....’
‘Zeg maar: de munitiefabrikanten, zij die er baat bij hebben zijn de oorlogsschuldigen,’ wedervoer Jean Servais.
‘Mijn jonge vriend, uw opvatting lijkt me glad mis! Ge kunt evengoed beweren dat de glazenmakers de stormen losketenen om hun ruiten aan den man te brengen.... Ik zie de naties als lichamen die zich met de tegen- | |
| |
strijdige electriciteit hunner hartstochten laden. Of deze spanning al of niet moet eindigen in een dramatisch conflict, ligt wellicht buiten menschelijke macht. Zoolang de dampige aarde wolken broedt en de menschelijke harten passies gisten, blijkt het Rijk der Vrede een schoone illusie....’
‘Paradoxen!.... De Vereenigde Arbeidersrepublieken der wereld zullen den Vrede stichten. De klassenstrijd zal den rassenstrijd verdrijven.
‘Ah zoo! Politieke homeopathie? Nu, ik zag liever de rassenstrijd den klassenstrijd onmogelijk maken. Nationalisme is louter idealisme. Ze is een heroïsche mythe, laat ons maar zeggen een aandoenlijke waan.... Zoodus: zuiver platonisme. Uw materialistisch marxisme daarentegen schiet zijn vieze wortels in het verfoeilijke verlangen naar stoffelijke goederen....’
‘Maar, Gelijkheid, Rechtvaardigheid, Broederlijkheid zijn dat ook geen Platonische ideeën?....’
Daar ging die jonge kerel weer aan het tempeesten!
‘Vrienden,’ suste de chef, ‘vindt u niet dat we goed zouden doen het dringende geval Gerson in handen te nemen?....’
‘Inderdaad,’ beaamde Croquet. ‘Ik ging precies een omslag gereed maken voor het dossier....’
Hij lengde de hand reeds uit naar zijn vulpen, maar het rinkelende sluitingsuur onderbrak zijn goede voornemen.
* * *
De avondzon belichtte nog de topverdiepingen der hooge gevels. De hemel was te vreedzaam. Jachtende wolken hadden een meer passend décor gevormd voor den komenden storm. Esthetische bekommernis van den ex-kunstenaar.
Bij het Parlement hielden reeds sterke afdeelingen politie de wacht. Niet hier, maar op de boulevards moest de beslissing vallen. In het Jardin des Tuileries draalden nog goevernanten met tyranieke kinderen van rijken. Morgen zouden zij vrij zijn.... Jean rustte op een bank. Hij dacht aan de discussie op het kantoor: Croquet had het gemakkelijk gewonnen met zijn cynieke paradoxen. Natuurlijk, de adjudant liet mij nooit aan het woord komen. Omdat ik te luid sprak.... De conformist flanst rustig zijn phrase aaneen, maar de rechtvaardige schreeuwt zijn verontwaardiging uit!.... Fit indignatio poetam.... Om den drommel nu geen litteratuur meer! De Daad....!
Hij streelde het poezelig revolverkolfje. Zoo'n spulletje zou wel niet ver dragen. Maar hij zou in de eerste rangen vechten....
In de Rue de la Paix wandelden gearmde, lachende naaistertjes. Zij werden uitgebuit maar rebelleerden zich niet. Profijtelijk wangedrag hield ze in welgemoede gedweeheid.... Hij haatte hun domme, laffe schoonheid. Een meisjesstem riep nochtans: ‘C'est révoltant!’ Haar opstandigheid gold
| |
| |
echter den buitensporigen prijs der lelietjes van dalen en niet het politiek regime....
Op de caféterrassen berustte de bourgeoisie in rieten zeteltjes. Straks als de klappen vielen, bolden ze weg met hun bange balgen. De roze en mauve lichtreklamen zouden in gruizelementen neersplinteren op hun vluchtende nekken. Geen luxe meer in den Toekomststaat!.... Een onverbiddelijke, ongesmukte, kuische Gelijkheid!....
Bij de Porte Saint Dénis begonnen de volksche buurten. Aan de hoeken der duistere steegjes sombere, kortgemantelde agenten, grimmig en talrijk. De verdediging stond paraat. Jean zocht naar de voorteekenen van den aanval; maar niets in het straatleven verschilde bij het uitzicht op andere dagen.... Hij trok een kroegje binnen. Werklieden leunden tegen den disch. De baas informeerde:
‘Hoe was het op het Pré Saint Gervais?’
Een lange slungel haalde de schouders op:
‘Bah, niet veel zaaks....’
‘Pardon!’ wees hem een taxichauffeur terecht. ‘Al was de opkomst niet overweldigend, de betooging was toch indrukwekkend en waardig....’
‘Als ge het met waardigheid moet halen.... De waardigheid van het proletariaat, daar vegen de anderen vierkant hun pollevien aan.... Klappen op hun kop dát vreezen ze!....’
‘Eén Mei is geen dag om te vechten....’
‘Wat dan wel?’
‘Een feestdag. Het feest van den Arbeid....’
Jean verliet de kroeg. De duurbare hoop was hem ontvloden. Die avond, noch geen der dagen die hij nog had te leven zou de verlossing brengen.... Hij zou stikken in zijn kantoorcel. Als hij weer onder de Porte Saint Dénis doorging, persifleerde zijn wanhoop: ‘Lasciate ogni speranza....’ Het werd laat. De ordedienst was grootendeels ingerukt. Aan de mondingen der steegjes wachtten nu de prostituées. Een laveerde naar hem toe; maar de aanblik van zijn norsch gelaat stokte haar de uitnoodiging in de keel.... De slaven troostten hun onderworpenheid met schamel plezier, met schandelijken wellust. Croquet had gelijk!....
Gelijk? Gelijk? Neen Croquet had niet gelijk!.... Daar aan de kruising der boulevards, die saamgebalde huilende massa, dat was.... De Opstand!.... Zijn hart bonsde.... Al loopende knelde hij den revolver vast....
De menigte deinde rond een open auto. Een lachende vrouw wuifde met de hand. Jean begreep het brallend gejuich: ‘Vive Dorothy!....’
‘La Garce!....’ Zij was de schuld der groote lafheid....! Hij schoot....
| |
| |
De commissaris was een geschil aan het beslechten tusschen een blonde en een zwarte dame die het uitbatingsrecht van de rue des Petites Ecuries betwistten, toen twee inspecteurs den bewustelooze binnenbrachten. Hij merkte op:
‘Nogal deerlijk toegetakeld. Ik meen: in alles past maat. 't Is een Fransche deugd....’
‘Pardon, dat was niet óns werk.... De ménigte heeft hem gelyncht.’
De commissaris keek verwonderd. Het was nog niet voorgekomen dat op Eén Mei het volk de oproerlingen afroste....
De inspecteur verklaarde:
‘Hij schoot op Dorothy Grace....’
‘Ah, zoo!.... Geraakt?’
‘Neen....’
‘Een geluk.... Een filmster is haast zoo heilig als een ambassadeur. Het had een vervelend zaakje kunnen worden....’
De dames stonden hun plaats af op de bank. Jean Servais werd er op gelegd. Bloed sijpelde uit mond en neusgaten, van tusschen de geloken oogleden....
‘De jongen is niet mooi!....’ smaalde de blonde.
‘Hij heeft nochtans fijngevormde handen,’ oordeelde de zwarte. Zij vatte de slappe, koude vingeren. ‘Er zou toch een arts moeten komen....’
‘Daar is al voor gezorgd....’ zegde de commissaris. ‘Zoodus, dames, indien u nu een akkoordje wildet treffen.... De straat heeft twee trottoirs...’
‘De opbrengst is niet dezelfde....’
‘Doe als voor het parkeeren der auto's. De ééne neemt de zijde der pare nummers op pare dagen, de andere die der onpare....’
De arts kwam binnen. Of Monsieur Boussus eens wou zien wat met dien kerel te doen viel? Hij zocht den hartslag; zette een bedenkelijk gezicht.
‘Een spiegel?’
De zwarte dame haalde er een uit haar handtaschje. Het besloeg niet voor den geopenden mond.... De vrouwen gilden....
‘Wees toch kalm!.... Ga wat in de zijkamer....’ suste de commissaris. Dan belde hij de Morgue op....
Meneer Boussus zette zich aan het pupiter.
‘Ik zal maar dadelijk mijn rapportje opstellen.... Vechtpartij?’
‘Neen: gelyncht door de menigte. Hij schoot op Dorothy Grace....’
‘Zijn liefje?....’
‘Maar meneer Boussus! Dorothy Grace: de beroemdste filmster!....’
‘Is me totaal onbekend. Ik zet nooit een voet in de bioscoop. Vind het een minderwaardig tijdverdrijf....’
‘Ik zou niet weten waar ik mijn avonden zou doorbrengen.’
‘Ik herlees de klassieke auteurs....’
| |
| |
De commissaris kende een mondvol latijn:
‘De gustibus et coloribus non est disputandum....’
‘En waarom schoot die jongen op die artiste?’
De commissaris haalde de schouders op.
‘Wat zou je meenen? Vlaag van zinsverbijstering....?’
De arts wees naar den bloedplas.
‘De analyse zou misschien het geval ophelderen....’
‘Ik begrijp niet goed het verband....’
‘Wie weet: een heredo....’ De beroepsmaniak speurde overal de spirochaete pallida.
De commissaris beaamde:
‘Zal wel zoo zijn. Die opstandelingen: allemaal ontaarden!’
Meneer Boussus besefte dat hij eigenlijk jegens den doode in eerbied te kort schoot. Hij bracht de weegschaal der objectiviteit in evenwicht:
‘Niet veralgemeenen, heer commissaris! En daarbij: ook tusschen uw machthebbers loopen er heel wat positieve Wassermannetjes!....’
|
|