Een tweede kenmerk van Matthieu Wiegman was steeds, dat hij zoozeer het leven zag als iets schoons en heiligs, dat hij het nimmer legde op de snijtafel der vorm-onderzoekingen. Wel zocht hij steeds naar het eenvoudigste woord om te zeggen wat hij voelde en naar het terugbrengen van de veelheid der feiten tot essentieele waarden, maar nimmer begaf hij zich in den waan der cubisten, die meenden zelf wel in staat te zijn de dingen door ontleding te doorgronden en zijn religieuse eerbied voor de schepping weerhield hem van moedwillige vervormingen of andere vivisecties op het lichaam der natuur. Men kan de natuur grootscher zien dan Wiegman doet, doch zelden milder.
Het tijdelijke heeft op Wiegman weinig vat. Ethische of sociale stroomingen van den tijd, richtingen of bevliegingen in de schilderkunst, het deinende leven van dag tot dag, dat álles vindt zijn weerslag in Wiegman's werk niet, en alleen zij, die een overdreven belang hechten aan de waarde van den tegenwoordigen tijd, welke immers slechts een moment is in de eeuwigheid, zullen dat betreuren.
In het nieuwe werk - arbeid van twee jaren - dat Wiegman thans bij Buffa in Amsterdam exposeerde, bleef hij ook de veelzijdige, die hij altijd was. Het portret is er en het landschap, de religieuse voorstelling en het stilleven. En als altijd bij hem, blijft ten slotte als het belangrijkste het portret en de religieuse voorstelling. Want vóór alles blijft Wiegman de zoeker naar 's menschen ziel en de geloovige, die immer weer vorm tracht te geven aan de vereering van God. Zijn landschappen kunnen zeer schoon zijn, de spanning, de geladenheid treedt in het algemeen alleen ten volle op, als hij den mensch schildert en uiting geeft aan zijn geloof. Een uitzondering moet ik maken voor ‘het huis van Renoir’, een landschap van een diepe bewogenheid, welke aan Van Gogh herinnert.
Het is altijd prettig, wanneer men een kunstenaar, in wiens opkomst men vertrouwen heeft gehad, ziet komen tot belangrijke daden en daarom is het zulk een vreugde, thans te kunnen wijzen op het rechtaf meesterlijke, sublieme portret, dat Wiegman schilderde van den dichter A. Roland Holst. Dit is, meen ik, het volledigste en schoonste portret, dat hij ooit maakte. Breed van voordracht, eenvoudig en van een heerlijke rust, zeer gaaf en diep-sonoor van kleur, gaat er van dit portret, dat in waarheid het portret van een dichter is, een stroomende, meesleepende bezieling uit. Een zoo penetrante beeltenis, tegelijk een zoo in kleur en compositie gaaf schilderij is zeldzaam in de kunst van heden. Het schijnt mij, dat Wiegman een nieuw élan heeft gevonden, dat hem een eind verder heeft gebracht. Ook een paar zeer sublieme kleine teekeningen en religieuse schetsen doen dit vermoeden.
J.S.