van den krijger, die met het hoofd van zijn slachtoffer op een totempaal gestoken een zegedans uitvoert, dienen dan ook voor een deel aan de opwinding van de muziek te worden toegeschreven.
Niets van dezen ongebreidelden hartstocht en ongetemde kracht, steeds zuiver beheerscht trouwens en plastisch aanvaardbaar, zou men vermoeden in het slanke, donkeroogige figuurtje, dat eerst opkomt als een klassiek-Spaansche verschijning in een lang sleepend kleed met de hooge zilveren mantilla der Zuid-Amerikaansche vrouwen. Sterk van expressie is het smalle gelaat, waarin de omkoolde oogen onbewogen staren en de wreede felroode mond soms even vertrekt, in een lach die nu eens smartelijk, dan weer verachtend is. Zij danst de passie, het hartelooze gespeel met den man, het mateloos verdriet of het uitbundig roekeloos pleizier, waarin steeds iets van de wanhoop van het oneindige klinkt. Zij is geen danseres van nuances of sierlijk beweeg, haar kunst is steeds fel gespannen tot het uitersten en vraagt ook die gespannenheid van den toeschouwer.
Zelfs in het maagdelijk blank gewaad van de bruid, die bloemen brengen gaat op het graf van haar minnaar, in den strijd gevallen, is zij meer de beroofde vrouw, die den dood uitdaagt om wat hij haar ontstal, dan het door verdriet gebroken meisje. Doch hoe sterk, onderstreept door het zachte gefluister der castagnetten, is haar trotseering van de kwade geesten die haar komen belagen, het katachtig sluipen rond den onzichtbaren vijand, het slaan van het reddende teeken des Kruises dat haar beschermen zal, het fiere gebaar van de slotcadans, als zij de bloemen ver van zich werpt en met hoog opgeheven armen haar triomf uitzingt in de castagnettenroep. Deze Peruviaansche danslegende is een prachtige evocatie van het mystieke land van de Middeleeuwen. De pantomime-dans is geen vrije inspiratie, doch aan banden gelegd door de klassieke Spaansche dansvormen, die zuiver gevolgd worden; heel dit verhaal wordt gedanst en visueel aanvaardbaar gemaakt op passen van de malaguena en faruca, doch op persoonlijke wijze verwerkt.
Dit geeft een geheel eigen karakter aan deze ‘moderne’ solodansen die geheel steunen op een klassieke techniek, evenals balletdansen dat doen, of dienen te doen. Dit is niet het geval met de Incadansen van het programma, die slechts vaag door de nu nog in de pueblo's gehouden volksdansen worden beïnvloed. Dit zijn namelijk steeds groepdansen van een bijna uitsluitend religieus karakter en Helba Huara heeft daaraan slechts enkele figuren en passen ontleend. De onderwerpen en de Inca-legenden die zij danst zijn echter allen direct uit deze folklore voortgekomen. Hier kan zij ook het primitieve, het onstuimige van haar natuur laten gaan al blijft elke pas steeds bestudeerd en vooruit vastgelegd, hoezeer sommige van de krijgsdansen vooral ook improvisaties lijken.
Van de meest hallucineerende kracht, magisch bezwerend met een