Na eenigen tijd laat hij de jonge vrouw alleen en onbeschermd aan haar lot over en de schilder heeft het moment, dat Ariadne zich bewust wordt van de vlucht des trouweloozen, op zijn paneel vastgelegd.
Zij staat daar vol wanhoop, de handen wringend, op het vooruitspringend stuk rots, klagend over het snood verraad van den man, die zij eens ver van haar vaderland volgde.
Het is, alsof de kunstenaar de ontboezeming, welke Ovidius haar in den mond legt, gelezen heeft en ze nauwkeurig in beeld heeft willen brengen. In Vondels vertaling luidt deze weeklacht aldus:
‘Och hadden de goden toegelaten, dat gij van uw hoogen achtersteven mij gezien hadt! Mijn bedrukte gestalte had u bewogen. Zie nu eens, niet met uw oogen, maar met uw gemoed...., hoe ik hier op een steenklip steun, daar de wilde zee tegenaanslaat. Zie eens, hoe ik rouw draag, hoe mijn kleederen van mijn tranen nat zijn, als van den regen. Mijn lichaam rilt als korenaren, geslagen van den Noordewind.’
Met een weinig fantasie kan men de kloeke vrouwefiguur in de stemming zien, welke de dichter hier schildert. Daarbij dient men zich alleszins te realiseeren, dat de voorstelling nog het primitieve karakter vertoont, dat den vroegen tijd der Venetiaansche school en meer bijzonder de manier van Carpaccio kenmerkt.
De verhouding van de rijzige vrouw op den voorgrond tot de eilandjes, die met hun in Venetiaanschen stijl opgetrokken kerkjes uit het water opduiken, is heelemaal onjuist, ook die tot de beide scheepjes, waarvan het verste, dat van Theseus, met bolle zeilen haastig vertrekt en het meest dichtbije den redder reeds brengt in den persoon van Dionysos, die haar bevrijden en later huwen zal.
De hooge achtersteven, waarvan Ovidius gewaagt en die het Venetiaansche type vertoont, is op beide vaartuigen goed zichtbaar, terwijl de kale rots, die in den ‘Heldinnenbrief’ op een andere plaats beschreven wordt, prachtig uit het perspectief der zee opstijgt.
Het eiland Naxos stond in oude tijden reeds bekend om den overvloed en de kwaliteit van zijn wijngewas. Dionysos, de Grieksche Bacchus, heeft zich volgens de sage daar best bevonden. Hij bleef er en werd vader van een talrijk geslacht.
Dat is de mythe van Ariadne op Naxos, die in den loop der tijden menig kunstenaar geïnspireerd heeft - ook Richard Strauss nam ze tot onderwerp van een zijner opera's - en die hier op naieve, maar daarom juist bekoorlijke wijze, in een weldoende harmonie van kleuren verteld wordt.
Dr. J.M.C. van Overbeek