met hetgeen het korte leven had toegestaan te geven. Beiden hadden zich wezenlijk uitgedrukt, beiden hadden gezegd wat zij op het hart hadden. Het werk had, bij het ouder worden, kunnen groeien wellicht, wijzigen, stijgen; maar het essentieele, de bekentenis van hun wijze van liefhebben, uitgedrukt in schilderkunst en aangeraakt door schoonheid, was geschied.
Voor Hans van Mastenbroek was dat niet ten volle weggelegd. Hij stelde voor het eerst tentoon in 1929. De leidster van ‘de Bron’ in den Haag, mevrouw van der Vies, durfde het aan een keuze van zijn werk voor het eerst onder de menschen te brengen. De keuze was voor een debutant opmerkelijk streng. Hij toonde zich een zoeker, niet verslaafd aan een bepaalde manier en zonder opdringerigheid. Zijn kleurgeving was uitermate gevoelig, zuiver en vaak fijn; compositorisch leek het werk nog zwak. Het werk gaf dadelijk die eigenaardige gewaarwording van iets dat jong is, nog onder invloeden staat, maar tegelijk, door die invloeden heen, een essentieele eigen sfeer doet gevoelen. Twee jaar later, bij Kleykamp, vond ik hem in vollen strijd met de Parijsche invloeden. Vooral Juan Gris, iets later Picasso, hadden vat op hem. In een serie teekeningen bespotte hij het leven der burgers. Zijn kijk was scherp, critisch en tegelijk met een aan de Franschen verwanten zin voor evenwicht, fijnheid en nuanceering. Toen hem, voor het eerst in 1932, een lang verblijf in Parijs en omstreken mogelijk werd gemaakt, bleek zijn affiniteit met het Fransche leven en kunst. Hij was niet expressionistisch van wezen. Hij doorbrak de vormen niet om gestalte te geven aan hetgeen hem innerlijk bewoog, maar hij onderzocht de vormen en trachtte vormen te bouwen voor zijn bewogenheid. Daarom gaf hij zich in zijn werk wel over aan vormproblemen die hij Juan Gris of Picasso had zien stellen en hij toetste de gevonden oplossingen. Maar achter al dit beproeven en toetsen was hij zelf aanwezig, zuiver en zacht en helder. Hij had oordeel en dat oordeel was dikwijls aan zijn werk vooruit. Daarom streed hij, niet als zooveel jongeren, voor een onzeker waagstuk, voor een avontuur. Maar hij streed voor een zekerheid, die in hem was.
Wie hem van nabij leerden kennen, werden geboeid door die onuitgesproken zekerheid. Hij ging een weg die ons nog onbekend was, die wij niet zagen, maar die hij in zich droeg. Hij werd wezenlijk gedreven en hij was gericht. Door deze zeldzaamheid teekende hij zich af. Hij was niet een vage belofte, maar één die zich langzaam, stap voor stap, ontbolsterde. Langzaam en stil en zonder sprongen. Zijn laatste werk uit 1933 (o.a. stillevens) waren over de invloeden heen. Hij was rustiger geworden, stiller en meer zich zelf. Hij schilderde nauwlettend, overdacht, verantwoord en toch breed en openlijk. Zijn kleur werd rijper, voller en in deze groeiende wereld had hij de zeldzame gave van het welluidende, het harmonieuze. Compositorisch was er winst. Voor onze oogen begon Hans van Mastenbroek zijn eigen wereld te verwezenlijken. Hij stond pas aan het begin; talrijk waren