zijn werk wars van uiterlijkheid en praalzucht. Bij hem is alles ingetogenheid en rust, een geneigdheid om den vorm de spiegel te doen zijn van innerlijk leven. Modernistische preoccupaties zal men bij hem niet vinden; zonder zijn werk tot het realisme te rekenen, kan men zeggen, dat het verantwoording doet van de realiteit, maar van de psychische realiteit bovenal. Van de vele portretbustes van Hoffman zijn hier enkele aanwezig en daarvan is wel de schoonste die van een Hindoe-vrouw, een prachtig gepatineerd brons. Meer dan een portret is het een personificatie van oostersche rust en zelf-inkeer. Plastisch beheerscht Hoffman zoo'n kop volkomen; elk vlak leeft, elke contour is een levende spanning.
Merkwaardig zijn enkele bronsjes van dieren. Zij doen even denken aan overeenkomstig werk van Zijl en hebben ook die markante levendigheid, dat in een moment geziene, dat ten slotte door samenvatting toch het moment overwint.
Werk als dit van Hoffman is te weinig sensationeel om den blik van de massa te vangen. In een ‘salon de sculpture’ zullen velen het voorbijgaan. Heeft het echter tot iemand gesproken met de stille stem van het doorzielde, dan zal hij het niet meer vergeten, en dit te minder, omdat het zoo vrij is van de groote invloeden, die in Parijs op beeldende kunstenaars kunnen werken. Hoe weinig schilders, uit andere landen in Parijs gekomen hebben zich vrij kunnen houden van invloeden van Vlaminck, Utrillo, Derain, Picasso, Dufy of Lhote, hoe weinig beeldhouwers bleven daar zichzelf te midden van overheerschende figuren als Rodin, Despiau, Bourdelle of Maillol? En al weten wij nu nog niet, tot welke hoogte Wilmer Hoffman het zal brengen, één ding staat alvast op zijn credit, dat hij volkomen zichzelf bleef, met iets fijns-aristocratisch in het karakter van zijn werk, waardoor het zich verheft boven veel, dat, sensationeeler of gedurfder van voordracht, den tand des tijds misschien niet zal doorstaan.
J.S.