| |
| |
| |
Het zevenjaarlijksche openluchtspel van St. Joris en den draak
door D.J. van der Ven
(Slot)
AAN de zijde van den draak vechten verder tegen ‘Monseigneur Saint Georges’ twee wildemannen met knodsen gewapend en geheel in groene klimopbladen gehuld. Deze mythologische ‘Hommes sauvages’ vond ik terug in de Mei-processie van het St. Evermaerplaatsje Rutten bij Tongeren, waar ze ter weerszijden van den priester voortschreden, die onder den Hemel het Allerheiligste omdroeg. Hun bladerentooi is in de traditioneele figuur van het Carnaval de Malmédy: ‘Le Savedje’ gewijzigd in een lichaamsbedekking van groen, geel en rood geschilderde houten schalies, welke bij de Engelsche Mummers van Overton en Longparish in papieren franje zoowel herinneringen kan wekken aan den vegetatiedaemon, die in Frankrijk ‘Le Feuillu’ heet als aan de geschubde huid van den draak. Te Bergen wordt deze in zijn evoluties geleid door een zestal geheel in het wit gekleede Draken-knechten, pootige kerels, die met het monster handig weten te manoeuvreeren en ervoor zorgen, dat de meters-lange staart geregeld in het publiek zwiept tot groot vermaak van alle omstanders, maar tot minder genoegen van de getroffenen. Twee pikzwarte ‘Diables’, gewapend met ‘vessies’ (varkensblazen) bevechten tijdens ‘Le Combat’ de ‘Chinchins’ onder het voortdurend salvo's geven der gehelmde Pompiers en het opwindend begeleidend spel der harmonie, de stokpaardjes-ruiters.
Het is een goede gedachte geweest van den heer Remouchamps, directeur van ‘Le Musée de la Vie Wallonne’ om in 1926 van dit volksvermaak een karakteristieke volksprent uit te geven, die het folkloristisch karakter van deze naieve vertooning in al zijn naieviteit heeft geëerbiedigd. Natuurlijk, dat de kurassier-Joris als overwinnaar uit den strijd komt - klokslag één uur, na twee pistoolschoten op het monster te hebben gelost! Dan stijgt onder daverend handgeklap ieder jaar op de Bergensche Markt de vreugde ten top en zetten tienduizenden opgewonden Bergenaren hun volkslied in: ‘Le Chant de Gloire de la Cité Montoise’, dat we hier in Henegouwsch patois en verstaanbaar Fransch laten volgen:
Nous irans vir'el car d'or.
Ce s'ra l'poupeye S. Djer
Nous irons voir le Char d'Or
Ce sera la statue de S. George
| |
| |
de wildemannen in de mei-processie van rutten bij tongeren (belgië)
de drakensteen wordt naar het marktplein te beesel vervoerd
| |
| |
de draak met zijn bewakers aan de maas te beesel
sint joris, de koning en de prinses aan de maas te beesel
sint joris en de prinses aan den oever van de maas te beesel
| |
| |
C'est l'Doudou, c'est l'mama
C'est l'poupeye S Djorge ki va
C'est le Doudou, c'est la'mama'.
c'est la statue S. Georges qui va.
Ne voir tant de carottes;
les gens du'quatier éloigné
Het woord Doudou beteekent het Kindeke Jezus en ‘l'mama’ zijn moeder, de Heilige Maagd. Toen de beteekenis geheel verloren was gegaan, werd Le Doudou de familiare naam die de Montois geeft aan zijn Lumeçon, de draak, die thans weer door Saint Georges, maar in de 18e eeuw bestreden werd door den wereldlijken held Gilles de Chin. Deze moet in het begin van de 12e eeuw hebben geleefd, zooals de kroniekschrijver Gislebert, kanselier van Boudewijn V van Henegouwen ons bericht. In het Heilige Land doodde deze edelman geheel alleen met zijn lans een woedenden leeuw. Minstreelen als Gautier le Cordier en Gautier de Tournay bezongen dit heldenfeit en de vrome kruisridder werd, van historische, legendarische persoon, terwijl het strijdtooneel van het Heilige Land naar Wasmes in de omstreken van Bergen werd verplaatst, waarbij de overwonnen leeuw zich metamorphoseerde in een neergevelden draak.
In het begin van de 17e eeuw zag men nog in het kerkportaal te Wasmes twee oude schilderingen, waarvan men de allegorische beteekenis niet wist te verklaren. De eene stelde een ridder voor, die een monster bestreed, terwijl de andere denzelfden ridder geknield voor de H. Maagd uitbeeldt.
Deze schilderingen zijn later in verband gebracht met den heldendaad van Gilles de Chin, die te Wasmes als een weldoener werd vereerd. Omstreeks 1600 bracht een monnik van St. Gislain verband tusschen de allegorische voorstellingen en de geschiedenis van Gilles de Chin en hij verbreidde de legende, dat met behulp van het wonderdoende Mariabeeld van Wasmes de draak overwonnen werd. Deze legende vond ik onder No. 84 ook vermeld in de verzameling van Wolf's Nederlandsche sagen, terwijl men u thans nog in de kerk te Wasmes een schilderstuk kan toonen, waarop in knielende houding de ridder is afgebeeld met het onderschrift:
‘Sainte Vierge, en ce jour, je viens pour t'implorer
De détruire en ce jour un dragon qui vient nous dévorer’.
In de processie wordt jaarlijks ook een banier meegevoerd, waarop de drakenstrijd afgebeeld is met het bijschrift:
‘Attaques Gilles de Chin de dragon furieux
Et tu sera de lui par moi victorieux’.
Deze processie-wijdvermaard in het Henegouwsche land als ‘Procession
| |
| |
de la Pucelette’ houdt eveneens nog de herinnering levendig ‘à ce légendaire Gille de Chin’, die een kind redde uit den muil van een draak. Men trekt er naar het woonhuis van ‘La Pucelette’, een meisje van 4 of 5 jaar, dat, gezeten in een tot kapel ingericht vertrek de geestelijkheid ontvangt. In de woonkamer hangt mijnheer pastoor het wicht de teekenen van haar hooge waardigheid om, een groot gouden hart, dat zij op de borst heeft te dragen. Nooit verandert haar processiegewaad, dat bestaat uit een jurkje en manteltje van blauwe zijde, terwijl zij verder als ‘Pucelette’ op het hoofd een kroontje draagt ‘surmontée de plumes d'autriche blanches, aux extrémités retombant en panache’.
Wij zien hier dus het geredde Drakenkind van Wasmes, dat ‘Gilles de Chin’ als zijn verlosser heeft te eeren, dezelfden hoofdtooi dragen als de hedendaagsche ‘Gilles de Binche’, wanneer zijn in ‘Le grand cortège’ op de muziek van ‘Le Doudou’ hun rhythmische Carnavalsdansen uitvoeren. Eenerzijds schijnt de naam ‘Chin’ overgedragen te zijn op ‘Les Chinchins’ uit het St. Jorisspel te Mons, terwijl anderzijds de naam ‘Gilles’ populair werd voor carnavalsverschijningen, die met hun rinkelenden bellentooi zich verwant weten aan de Engelsche Morrisdansers, die in oude Meispelen ook dansend hun snapdragon and King George begeleidden. Het zou mij hier veel te ver voeren in tal van analogieën en parallellen de indenticiteit van Engelsche Morrisdansers, Henegouwsche Gilles, Oostenrijksche Tresterer en Tiroler Kranzläufer vast te stellen, maar toch wil ik mijn lezers hier niet de merkwaardige legende onthouden, waarin de Gilles de Binche ook weer nader gebracht worden tot de drakendooders in het bijzonder tot ‘Messire Gilles de Chin’ welke te Wasmes in de plaats van St. Joris trad.
Eens, heel lang geleden, leefde er te Ath een reus, een menscheneter - Golias geheeten -, die het geheele land van Henegouwen terroriseerde en ieder jaar een onschuldige maagd moest ontvangen als buit voor zijn festijn. De goede heer van Binche, teneinde raad, beloofde hem, die het wangedrocht wist te dooden zijn schoone dochter Marceline ten huwelijk.
Nu wandelde deze op zekeren dag argeloos in het groote woud, waarin zij bloemen plukkend, van den rechten weg afweek en in de doolhofpaden verdwaalde. Daar trad de vervaarlijke menscheneter op haar toe en sleurde haar mede naar zijn gevreesd verblijf, dat nimmer door een levende ziel was verlaten. Een arme zwaar gebochelde houthakker - Caracol is zijn naam - had verscholen achter een boschje het snood bedrijf gezien en in samenwerking met den wolf, den leeuw en den haas, de drie dieren, die hij in volle vreedzaamheid verzorgde, doodde hij Golias.
Reeds dacht hij de schoone jonkvrouw van Binche voor het altaar te kunnen geleiden, toen Sénéchal, evenals hij gebocheld maar rijk en machtig als Drost, het durfde te bestaan zich voor den overwinnaar uit te geven. En daar er bij den overval in het diepst van het woud geen getuigen aanwezig
| |
| |
waren, kon niemand het bewijs van het tegendeel leveren, want Marceline was dadelijk op het gezicht van Golias in onmacht gevallen en had alleen in een kort oogenblik van ontwaken gezien, dat haar redder ‘bossu’ was geweest. Begrijpelijkerwijze wenschte de heer van Binche liever den gebochelden Drost dan den gebochelden houthakker tot schoonzoon, maar op het oogenblik, dat hij de handen van bruid en bruidegom in elkaar wilde leggen, trad een fee tusschenbeide, die de waarheid verkondigde, den armen gebochelden houthakker omtooverde in een schoonen jongen Prins en den bedrieger Sénéchal bestrafte door hem met een bult van voren en van achteren te mismaken. En voilà pourquoi le Gille porte deux bosses, celle de Caracol et celle de Sénéchal.
Door deze sage in verband te brengen met de rhythmische sprong-dansen der ‘Gilles’ op de muziek van het Bergensche volkslied ‘Le Doudou’, dat ook wordt gespeeld tijdens ‘Le combat de Saint George et les chinchins avec le Dragon et les diables’ herkent de folklorist uit de ethnologische school daarin een variant van het mythisch verhaal, dat in alle Europeesche landen den strijd weergeeft van zomer en winter, vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid. Wanneer wij bijv. lezen, dat de Graoulli te Metz in den goeden ouden tijd steeds gedragen moest worden door de Maire van Woippy en dat hij bij alle bakkerijen een broodje in zijn wijd-open gesperden muil gestoken kreeg, dan is dat wederom een aanwijzing, dat de draak als daemonische verschijning in dierengestalte iets met ‘het brood der aarde’ en de vruchtbaarheid der akkers heeft uit te staan. Niet weinig worden wij daarin versterkt wanneer wij in het Beiersche Fürth i. W. waar heden ten dage ‘Der Drachenstich’ nog een groot volksfeest is, zien, dat Boheemsche vrouwen hun zakdoeken doopen in het drakenbloed, dat uit een verborgen varkensblaas na den lanssteek van den overwinnaar wegvloeit, en deze in drakenbloed gedrenkte zakdoeken ophangen aan stokken, die zij in hun vlasakkers planten, heilig overtuigd, dat door deze handeling de groei van het vlas sterk wordt bevorderd. Herinneren wij ons, dat ook vendelzwaaien en zwaarddansen ritueele handelingen zijn, die naar veler opvatting de vruchtbaarheid bevorderen, dan is men meer en meer geneigd ook den oorsprong van het draaksteken in een vruchtbaarheidscultus te zoeken, waarbij St. Joris als zonneheld en St. Margaretha als regenheilige functionneeren. Doch uiterste voorzichtigheid dient betracht bij het trekken van conclusies naar equivalente verschijnselen! Bij uiterlijke overeenkomst of zelfs volkomen indentiteit kan er een groote innerlijke wezensverscheidenheid bestaan. En zeker in een over
tijd en ruimte zoo verbreide legende-dramatiseering als van den drakendooder, waarin locaal nieuwe elementen opgenomen zijn en oude verwaarloosd werden. Zulk een - thans ook al weer obsoleet element - zie ik in den nasleep van het Bergensche draaksteken. Al de medewerkers trokken Dinsdags na het spel door de straten om giften in te zamelen - de ‘quêtes’, waarin de laatste herinne- | |
| |
ring aan het offer doorschemert. De draak nu speelde dan dezelfde rol als de Habergeis in Tiroler en de Esel in Silezische Nikolaus-Umzüge, n.l. hij ondervraagt de kinderen, waarbij stereotiep klonk ‘Aimez-vous votre mère, mes enfants?’ Waarop ze moesten antwoorden: ‘Non!’ - ‘Et votre père?’ - ‘Oui’. Dan maande de draak hun aan het drakenlied te zingen: ‘Comment vous n'aimez pas votre mère? Chantes alors pour votre père!’
Hier zien wij den draak reeds in het kindervermaak terecht gekomen, te Fürth deed hij anno 1925 zijn intrede in de.... politiek! De ligging aan de Tchechische grens gaf aanleiding het festijn politiek uit te buiten. Naar het inzicht van Dr. Heinrich Smidt te Bayreuth zou de Drachustich evenals de Oberammergauer Passionspiele, zonder twijfel een herinnering bewaren aan een middeleeuwsch mysterie der 10e of 11de eeuw, waarom dan ook de handeling zich afspeelt in den tijd der kruistochten. Welnu Anno 1925 lees ik in de Drachenstich-Festzeitung:
‘Wie drängt doch dort die Menge sich
Zym Marktplatz hin zu Hauf!
Man sieht, wie Udo ritterlich
den Drachen sticht im Lauf.
Werft in das Grenzland einen Blick
und helft mit Wort und Schwert
eh'dort ein Drache Stück um Stück
das deutsche Land verzehrt’.
Ook in het Beeselsche draaksteken vinden wij allerlei handelingen, die bewijzen, dat we het Draaksteken niet volkomen gaaf als een middeleeuwsch bezit in het volksspel hebben behouden. Dat bijv. St. Joris evenals te Bergen er den draak ten slotte met een pistool doodt is een anachronisme van jongen datum, terwijl het wegvloeien van het bessensap-kleurige drakenbloed over den met veel offergaten voorzienen drakensteen terugwijst op het verre voor-christelijke verleden. Deze Beeselsche drakensteen is een groote zwerfkei, die zeven lange jaren diep onder den grond bewaard wordt. Want het is met dien drakensteen wel een heel zonderling geval. Hij is feitelijk een palladium van Beesel, dat men te beschermen heeft tegen roof! Is het niet reeds meermalen geschied, dat Swalmer onverlaten, vereenigd in een gezelschap, dat de schrikaanjagende naam van ‘De Kluppelbende’ draagt, dezen zwaren zwerfsteen meters ver wisten te verplaatsen naar het buurtdorp, kennelijk met den boozen opzet dit megalithische gedenkteeken als een tweede Amersfoortsche of Hilversumsche kei triomfantelijk binnen te halen. Geloof mij vrij, in den optocht van Sint Joris met de geredde Conincksdochter, zooals die op 30 Aug. 1926 het laatst van de Maas naar het Marktplein trok, mogen de Harmonie van Beesel en de Philharmonie van Reuver nog zoo eensgezind en maatvast samenblazen met die van Swalmen, vertrouwen doen de ‘Beeselsche Draakstekers’ de ‘Swalmer Gekken’ niet in 't minst. En daar men door schade en schande wijs wordt, heeft men afdoende maatregelen genomen om in het bezit te blijven van dezen zoo zeer gewaardeerden drakensteen. Na het gebruik als offeraltaar - eens om de zeven jaar onder het lommerrijk geboomte van het driehoekige marktpleintje, dat met
| |
[pagina LXVII]
[p. LXVII] | |
een tragisch moment in het beeselsche draakstekersspel
de koning en de geredde prinses in den optocht
| |
[pagina LXVIII]
[p. LXVIII] | |
de draak wacht op den drakensteen te beesel de komst van sint joris af
de draak heeft op den drakensteen te beesel den doodsteek ontvangen
| |
| |
groene ‘meien’ fleurig is versierd, - wordt de met ‘bloed’ bespette kei weer ingegraven op een grazig pleintje onder een ouden boom. Zoo diep graaft men den grond voor den ongeveer 700 kg zwaren kei weg, dat slechts een afgesleten rugkantje tusschen gras en wilde bloemen over zeven jaar zichtbaar zal zijn. Altijd is het een wat plechtig moment, waarop de eerste spade in den grond wordt gestoken tot opdelving van de kei, die door de geheele jonkheid in het zweet huns aanschijns naar het centrum der gemeenschap wordt gesleept. Ook te Fürth speelt de ‘Harten Stein’ een rol en wij hebben in deze Drakensteenen Europeesche varianten mogelijk te zien van de ‘Manasteenen’, welke Dr. Adriani in de Minahassa heeft aangetroffen, waar zij het ‘Heil en de Kracht’ van het dorp heetten. Het traditioneel met bloed bespatten duidt op het bloedig offer, dat eens gebracht werd. In elke ritueele offering moet eens het bloed een rol gespeeld hebben. ‘A bloodless sacrifice would have no raison d'être’ merkt E.K. Chambers terecht op in zijn analyse van het volksdrama. Ongetwijfeld duiden dergelijke steenen, die bij kermisfeestelijkheden in het centrum der dorpsbelangstelling staan op dolmen of menhirs, op ‘das Mahl’ of ‘die Mahlstatt’ in de oud-Germaansche landen, de plaats, die - ook al ligt of staat er geen monument uit het grijs verleden, - toch nog haar hooge beteekenis in de volksherinnering en het volsspel niet verloren heeft. Opgravingen te Beesel hebben in urnen, schotels, wrijfschaaltjes enz. bewezen, dat de Romeinen er reeds vertoefden terwijl het vinden van den driegodensteen in 1869 onder het hoofdaltaar in het nabije Kessel aantoonde, dat daar een Reuzenzuil moet hebben gestaan een z.g. Jupitergigantensäule zooals we die juist in het oud-Keltisch gebied - oppervlakkig geromaniseerd - bij honderdtallen aantreffen. En allen vertoonen
een rijdende godheid met wapperenden mantel, die met een lans den slangenreus onder den hoef treedt. Jupiter pleegt in de Romeinsche kunst echter nimmer als een rijdende godheid te worden uitgebeeld, veel minder verschijnt hij als speer- of lansdrager. Wij hebben in dergelijke monumenten ver-romeinschte oud-Germaansche of Keltische cultus-gedenkteekens te zien, waarbij niet Jupiter een Germaansche God maar Donar of Thor een Romeinsche God is geworden! Want slechts zeer aan de oppervlakte heeft de Romeinsche overheersching het oude volksleven dezer gewesten beïnvloed.
Ofschoon over de reuzenzuilen door archeologen en philologen het laatste woord nog niet is gesproken, mogen wij veilig aannemen, dat in het nabije Kessel gedurende den Romeinschen tijd reeds in steen gehouwen de strijdende rijdende godheid en de neergevelde slang-reus als Jupiter-reuzenzuil aangetroffen werd, waar thans ééns om de zeven jaar in een boersch openluchtspel de gekerstende drakendooder St. Joris het monster verslaat. Misschien hebben wij hier wel te doen met een der similacra, welke door den Heiligen Lambertus op zijn tocht naar het Noorden werden omver geworpen. Lag er oudtijds te Beesel naar de zijde van Kessel niet de kapel van St. Lambertus,
| |
| |
waarin op den patroonsdag dienst werd gedaan en schrijft het leengericht van het Huis Nieuwenbroeck niet scherp omschreven vormen en ceremoniën voor, die strikt in acht waren te nemen, wilde men niet het boven alles gehandhaafde gewoonterecht schenden. Zou dit Beeselsche gewoonterecht niet kunnen steunen op het oude landrecht, dat teruggaat tot het ‘Thing’, de rechtszitting op de ‘Thingplaats’, die overal cultusplaats was. Op het eiland Man kennen wij nog den vermaarden ‘Tynwald-Hill’, die niet alleen in het taaleigen zijn ouden naam van ‘Thing-Hill’ heeft bewaard, maar waarop ook ieder jaar ‘on Midsummerday (5 July old style) the regular Court for the promulgation of laws is held’. Maar deze ‘Berg der Gerechtigheid’ is een van Engeland's belangrijkste ‘Wal of Trojabergen’ en zoo naderen wij ook hier weer den zonneheuvel, waarin de zonnebruid gevangen werd gehouden door een draak, welke ten slotte door een of andere held of heilige werd gedood. De gevelde draak werd een geliefd embleem in de heraldiek. Noormannen, Angelsaksers en Denen voerden de drakenfiguur als veldteeken mede en de Engelsche koningen maakten aan het eind der 14e eeuw nog van den plastischen draak gebruik naast hun standaarden. Op de beroemde tapijten van Bayeux uit de 11e eeuw, welke de verovering van Engeland door de Normandiërs in beeld brengen, zien wij de driehoekige draken-vaan vooral duidelijk op het tafereel van Koning Harold's dood, terwijl de draak als ‘Lindworm’ voorkomt in het wapen van de Siegfriedstad Worms en van.... Beesel aan de Maas. Niet zonder trots toont men u op het gemeentehuis het Draken-wapen, dat bij Kon. Besluit van 11 Sept. 1832 N. 44 alsmede op 's Konings Beschikking van den 22sten Juli 1833 N. 13 is vastgesteld en dat omschreven wordt als zijnde: een ‘schild van lazuur, beladen met eenen draak van goud, getongd en geklaauwd
van keel’.
Vatten wij nu het ontstaan der draken-sagen samen in een kort overzicht, dan treft de christelijk-religieuze bewijsvoering ons in de allegorische voorstelling van den strijd tegen den anti-Christ, gepersonifieerd in den draak, van den uiteindelijken triomf, die St. Joris als geloofs-strijder behaalt op het Heidendom. Daarentegen doen de philosophisch-historische verklaringen gevreesde natuurplagen als droogte, overstroomingen, onweer, hagelslag, bergstortingen in de volksfantasie der primitieve menschheid de gedaante aannemen van mensch- en dierverslindende monsters in gruwelijke gedaante, meestal een mixtum compositum van een geweldigen loopvogel met vleermuisvlerken en een krokodil- of hagedisachtig kruipend wangedrocht. Van zelf hebben vondsten van praehistorische dieren hierbij geleid tot localiseering der sagen en vormgeving der sagendieren, want de ontgraving van een Megalosaurus of van een Mammouth-fragment verschafte natuurlijk een zekere historische basis van schijnbare betrouwbaarheid. Zoo heeft de vermaarde krokodillenkop, die te Mons nog wordt bewaard er veel toe bijgedragen om aan de drakenlegende van Wasmes geloofwaardigheid te verleenen.
| |
| |
Archivalische onderzoekingen hebben echter uitgewezen, dat deze kop in 1409 naar Mons werd overgebracht met vele meubelen uit het paleis dat de Graaf van Henegouwen te Parijs bewoonde. Toen nu de strijd van Gilles de Gin met den leeuw van het Heilige Land naar Wasmes werd overgebracht, metamorphoseerde de krokodillenkop zich in de volksfantasie tot den kop van het monster, dat de lokale held had gedood en in 1757 verzochten de gildebroeders zelfs keizerin Maria Theresia of zij den drakenkop in de jaarlijksche processie mochten meevoeren. Het verzoek werd afgewezen tot groote teleurstelling van vele inwoners te Mons en Wasmes, ‘qui croient fermement à l'authenticité de la tête du dragon’.
In Klagenfurt staat op het stadsplein een machtig draken-monument, dat in 1590 door een onbekenden beeldhouwer is gemaakt. Nu is volgens de kronieken omstreeks het midden der 16e eeuw in de z.g. ‘Drachengrube’ een monsterachtige schedel gevonden, die volgens latere determinatie van een wolharigen neushoorn uit den IJstijd afkomstig blijkt te zijn. Deze schedel hing men aan kettingen als een eere-tropee in het raadhuis op en men veronderstelt, dat de kunstenaar door dezen schedel geïnspireerd werd tot zijn draken-uitbeelding met krokodillenlijf en getande vleugels.
De door Schiller onsterfelijk geworden Draak van Rhodos moet een fossiel nijlpaard of een kleine olifant zijn geweest en zoo zouden er talrijke voorbeelden te geven zijn van voorwereldlijke dier-vondsten op plaatsen, waar een drakensage in het volksgeloof een rol speelde. Of de vondsten in den Pietersberg bij Maastricht en elders in de Maasgouw, waaraan bijv. in de Valkenburgsche gemeentegrot grillige, in den weeken mergelsteen uitgehouwen reuzen-hagedissen in effigie herinneren, ook nog eenigen invloed hebben uitgeoefend op de vormgeving van de St. Jorisdraken der schutterijen te Beesel en in het naburige Heel, valt moeilijk te zeggen. Wel moge er hier terloops op worden gewezen, dat in Hessen - zoo bijzonder rijk aan praehistorische dierenvondsten ook de drakensage zeer verbreid is en dat bijv. de Wurmlinger Berg - een der meest vermaarde Duitsche drakenbergen - niet ver verwijderd ligt van antidiluviaansche vondstplaatsen.
Wanneer wij weten, dat thans in Nederl. Indië nog 34 soorten ‘Waranen’ leven, die met hun gespleten tong, scherpe tanden, echte drakenhuid en geweldige klauwen zeer roofzuchtig en vrees-aanjagend zijn - in het nauw gedreven menschen en paarden, zelfs kameelen bespringen -; dat in Mexico nog de lei-zwarte neushoorn-leguaan met een staart vol drakenpunten voorkomt en de Helmbasilisk als ‘vliegende draak’ bestaat; dat het Schotsche Loch Ness thans voor zíjn levend monster de belangstelling der geheele wereld opeischt; dan is het niet te speculatief aan te nemen, dat in het zoo warme tertiaire tijdvak hagedisachtige dieren leefden, die veel grooter afmetingen bezaten, zooals trouwens de reconstructie van Inguanodons en Dynosaurussen bevestigt en deze te aanvaarden als de prototypen onzer draken uit sagen en legenden.
| |
| |
Nog een stap verder in deze natuurhistorische richting en we zouden met Dacqué in zijn ‘Urwelt, Sage und Menschheit’ kunnen aannemen, dat de hypothetische mezozoïsche mensch deze geweldige dieren heeft aanschouwd en ze heeft trachten te bevechten, welke strijd als een erfdeel uit den oer-tijd getransplanteerd werd in de klassieke, heidensche en christelijke sagen en legenden.
Volkskunde en volkenkunde, archeologie en paleontologie, natuurhistorie en cultuurgeschiedenis zullen steeds meer licht kunnen brengen in het probleem van het al of niet bestaan hebben dezer ‘giftige beeste vol van tempeeste’, zooals de draak gekarakteriseerd is in ‘Een schoon spel van Sanct Jooris’, dat ons is overgeleverd uit de eerste helft der 16e eeuw en thans in de Kon. Bibliotheek te Brussel berust. Dr. J.A. Worp: vermeldt in zijn ‘Geschiedenis van het Drama en het Tooneel in Nederland’ een oudere versie van het Beeselsche drakenlied, waarin de ‘Maghet’ nog geen ‘Joffrouw’ was, die ‘onbeschadight en in 't leven’ bleef, maar dat toch ook eindigde met ‘daerom werd Catholyck heel het Coninckrijk’.
1933! Draakstekersjaar zonder draakstekersspel!
De benarde tijdsomstandigheden maakten het als in zoovele vroegere officicele draakstekers-jaren onmogelijk het spel op te voeren. Doch thans zijn wij de kritieke periode van 7 jaren - de besloten tijd, waarbinnen onder geen voorwaarde het draaksteken plaats heeft - weer veilig doorgekomen en ieder komend jaar kan het Drakenschut weer zijn eeregeleide geven aan den intocht van St. Joris met de geredde koningsdochter. Elk komend jaar kan de oude visscher aan de Maas zijn snoeren uitgooien en den draak het roode lint om den hals strikken. Elk komend jaar kunnen de fanfare en de harmonie zich vlijtig ‘inspelen’ op den Drakenmarsch, die Dr. Julius Röntgen in 1926 voor hen instrumenteerde op de oude melodie van het Beeselsche drakenliedeke. Moge het dan niet te lang meer duren dat aan de oevers van de Maas en op het Marktplein te Beesel in deze dramatische handelingen onze gedachten weer teruggevoerd worden naar de verre tijden, waarin de grootste heldendichten zijn ontstaan als De Ring der Nibelungen, de verhalen van Koning Arthur en de Tafelronde, van Tristram en Beowulf, van Le Chanson de Roland en de Legende aurea met herinneringen aan den ondergang der oude goden in den jongen Christentijd.
Moge ‘Het spel van den giftighen Draecke te Bieslo aen die Maese’ als het meest belangrijke echte boeren-openluchtspel van Nederland voortaan traditioneel eens om de zeven jaren heel de bevolking zingend vereenigen in het lied, dat verhalend inzet:
't Is gebeurt voor onze tyden
Dat St. Joris eens quam ryden
Tot een Stadt in 't Heydens Landt,
Daer men gheene Christen vandt'.
|
|