Op een fabriek maakt men geometrische borden en zuivere witte. Natuurlijk moet men trachten een bord rond te maken. Maar als het levend is, zal het tenslotte niet rond blijken! Wiegman veroordeelt de industrieele middelen. Ook hij acht het onmogelijk in de ceramiek een gevoel te vertolken, als men zich van andere dingen dan zijn vingers bedient. Hij vormt z'n borden en tegels dus zelf met de hand of laat die door anderen naar zijn ontwerp uitvoeren. Hij maakt dus ‘pièces uniques’, persoonlijke werken, waarbij het werktuigelijke de kleinst mogelijke rol speelt.
Het palet van den ceramist is niet dat van den schilder. Het is niet voldoende te mengen; men moet bakken in vuren van verschillende en zelfs tegengestelde hoedanigheden: het is onmogelijk de werking der glazuren te scheiden van die van het vuur. In dien strijd met het vuur zijn de mislukkingen de beste, wellicht de eenige vruchtbare lessen!
Daar het niet mogelijk is er op terug te komen, is de fayenceschilder genoodzaakt de van te voren bedachte teekening snel en breed op het bord of den tegel aan te brengen in de moeilijke materie der kleurige glazuren, waarin hij zijn penseel gedoopt heeft. Hij moet er hierbij op rekenen dat de kleuren dezer glazuren door het bakken totaal veranderen. Met lichte hand en frisschen toets brengt Wiegman deze moeilijk te behandelen verfstoffen aan op den ondergrond, die de in allerlei nuances spelende kleuren direct opzuigt.
Zijn kunst zet de traditie voort van de 17de eeuwsche ‘blauw’-schilders als de groote paysagist Frederik van Frijtom, als de Rotterdammer C. Boumeester, de schilder van schepen op zee en landschappen in blauw op witten grond, van een plateelschilder als Gysbert Verhaast, die evenals hij veelkleurig aardewerk maakte. Hij vervalt n.l. evenmin in nabootsing van het Italiaansche of Spaansche, Chineesche of Japansche decoratie-systeem, doch put, volgens dezelfde logica, geheel uit zich zelf, zoodat hij met recht van zijn kleurig aardewerk kan zeggen ‘'t is huisback en heel mijn’. Hoewel hij verfijnde en edele kleurencombinaties kan maken, mag de z.g. ‘boerenwaar’ hem door de naïeve schoonheid meer trekken dan het Delftsche aardewerk, waar niet het ceramische voorwerp, doch de rijke versiering alles is.
Een zijner eerste tegels schilderde hij naar een oude prent, de Hl. Drievuldigheid voorstellend. De latere zijn alle naar eigen inventie. Na eerst vier tegels met visschen en garnalen in andere gamma's beproefd te hebben, schilderde hij naar een ontwerp in waterverf, dat hij vrij volgde, een groot tableau van twaalf tegels, versierd met zwierige visschen en een kreeft. De kleur beperkt zich tot geschakeerde bruinen, waar even een teer rose of groen door vloeit.
Een ander hoofdwerk is een tableau van vier tegels met een medaillon, welks onderwerp bestaat uit vier kaartspelers, die ook groote drinkers en rookers schijnen. De hoeken van dit arrangement in groenen worden gevuld door speelkaarten. Weer een andere tegel stelt voor een paard met veulen bij een boom, in een medaillon omlijst door blauwe versieringen. Wiegman's