| |
| |
| |
Het zevenjaarlijksche openluchtspel van St. Joris en den Draak
door D.J. van der Ven
TOT de vertooningen, die aan een religieuzen ommegang of een profane kermis den grootsten luister bijzetten, behoorde van ouds het mythologisch en folkloristisch tot in alle details zoo merkwaardige ‘Steekspel van Sint Joris met den Draak’.
Deze dramatische handeling vinden we zoowel vereeuwigd in Pieter Brueghel's tafereel ‘Sint Joriskermis’ als beschreven in Albrecht Dürer's Nederlandsche Reize van 1520 en 1521. Maar sedert eeuwen vormt dit boeiende openluchtspel met de dikwijls daarbij gelijktijdig uitgevoerde zwaarddansen geen integreerend bestanddeel meer van onze Nederlandsche dorpskermis, die trouwens thans - geheel vermechaniseerd - met stoom en electriciteit heel andere genoegens biedt aan moderne kermiszwierders dan een simpele boersche vertooning van het draaksteken vermag te geven.
In Nederland moet men de reis naar het vergeten dorpje Beesel aan de Maas er voor over hebben om ééns in de zeven jaren getuige te kunnen zijn van Sint Joris' strijd met het sulfer spuwende ‘grauwelycke monster’, dat uit een waterkrocht aan de Maas zich pleegt te vertoonen, wanneer een fraai uitgedoste prinses met haar diep-bedroefde staatsiejofferen langs de rivieroevers nadert om
....sich sonder tegenspraek
Laeten eeten van den Draeck'.
Groote reclame-biljetten, die op een fond van hatelijk geel, blauwe, roode, en groene streepen vertoonden, welke in elkaar vervloeiend als 't ware iets van de glans-wisselende draken-schubbenhuid reflecteerden in het plakaat, vertelden het in iedere herberg van het land tusschen Venlo, Roermond en Weert, dat op 1 September 1919 wederom als van ouds op Kermis-Maandag zou worden gegeven:
Het Groot Historisch Openluchtspel, voorstellende
den kamp van sint joris tegen den draak
of
De Redding van de ‘Coninck's Dochter’.
Aanvang 3 uur
| |
| |
Eerste Bedrijf: (Aan de Maas)
Sint Joris maekt den Draek als een lam soo taem!’
Tweede Bedrijf:
Zegevierende tocht van Sint Joris.
Derde Bedrijf: (Op het Marktplein)
Het Draaksteken.
Zeven jaren later - in 1926 - werd op een bloedrood reclame-biljet dit derde bedrijf in zijn vier hoofd-scenes nog nader omschreven in:
a. | Het steken van den Draak op den Drakensteen. |
b. | Het vuurspuwen door den Draak en het wegvloeien van het bloed over den Drakensteen. |
c. | Het wegdragen van het kadaver door 's Konings's Lijfknechten. |
d. | De Koning dankt Sint Joris, dat hij het land van den Draak verlost en zijn dochter gered heeft’. |
In deze aankondiging vinden wij theatraal geannonceerd, wat door heel de bevolking ons zingend telkens en telkens op den Drakenfeestdag verhaald wordt in de 27 coupletten van ‘Dat Liedeke van den Giftighen Draeke, soo als dat selve wordt gezongen tot Biesle aen die Maese!’
In een uiterst naieven verhaaltrant bleef in dit wonderlijke gelegenheidslied de legende van den drakenstrijd bewaard, die wij het eerst in de middelhoogduitsche litteratuur aantreffen in het 3e boek van het Passionaal uit het eind der 13e eeuw, waarvan als hoofdbron de Legenda aurea geldt. Deze onuitputtelijke bron voor middeleeuwsche bewerkingen van oude voorchristelijke sagen-motieven werd toegankelijk gemaakt door Jacobis de Voragine, die in 1298 als bisschop te Genua stierf. Het omvangrijkste gedicht daarin is door Reinbot van Durne gewijd aan ‘Der heilige Georg’. Het bevat niet minder dan 6120 versen en werd tusschen 1231 en 1253 geschreven. Litterair-historisch is het merkwaardig, dat de 27 coupletten van het Beeselsche drakenlied in rijm volkomen dekken, wat Reinbot van Durne ons vertelt over den heiligen Georgius als drakendooder, want niet alleen versloeg hij ‘lewen vnd bern’, maar ook ‘Trachen gros vnd lintworme’.
De St. Jorislegende zonder drakenmotief was reeds in de 6e eeuw bekend en in de pelgrimverhalen van Theodosius, Antonius en Arculphus wordt tusschen schen de 6e en 8ste eeuw Lydda of Diospolis genoemd als de plaats, waar St. Joris in zijn reliquiën vereerd werd. De hoogste ouderdomsbrieven schijnt echter de St. Joriskerk van Thessalonika te hebben, daar deze tot in de 4e eeuw terugreiken. Nu hebben de kerkhistorici altijd met St. Joris als drakendooder groote moeilijkheden gehad. Want waar men eenerzijds zijn leven heeft willen verleggen naar de jaren voor Constantijn de Groote en men hem in biographieën als heilige plaatst naast Sint Basilius en St. Gregorius, daar moet als een vaststaand feit worden aanvaard, dat de draak, die toch in het
| |
| |
St. Jorisverhaal zulk een groote rol speelt, eerst in de Legenda aurea optreedt om zich daarna zeer snel over geheel Europa te verbreiden.
Wij lezen daarin, dat de tribuun Joris van Kappadocië bij de stad Silena in Lybië een draak in een meer aantrof, die met zijn verpestenden adem de stad dreigde te vergiftigen. Om het ondier op een afstand te houden, moesten de burgers iederen dag twee schapen offeren. Toen de schapen grootendeels waren opgegeten, wees het dobbelspel iederen dag een zoon of dochter aan, welke het droevig lot moesten ondergaan om door het monster te worden verslonden. Eindelijk viel het lot op de prinses, of zooals het in het Beeselsche drakenlied verteld wordt:
‘Eynd'lyck quam het lott te vallen
Buyte meningh van hun allen
Op des Conincks eenigh kindt
Op syn Dochter seer bemindt.’
Acht dagen lang weet de koning in de Legenda aurea nog zijn kind te beschermen, maar daarna moest hij het op aandrang van zijn volk - in vorstelijke kleedij uitgedost - weeklagend en jammerend brengen naar de plaats, waar de draak dagelijks verscheen om zijn buit te verslinden. In het Beeselsche drakenliedje is de eisch van het volk geformuleerd in:
‘Neen spraek jeder, ghy moet weeten
Dat van ons het meest syn geeten
Van den Draeck gegeeten syn’.
terwijl twee coupletten het weeklagen des konings weergeven in:
Kan ick nu dan niet gewinnen?
Ach! wat sal ick dan beginnen,
Moet dan soo myn eenigh Kindt,
Worden van den Draeck verslindt.
Och! Ick hoopten in myn leven
U aan eenen Vorst te geven
Maer moet u tot mijn verlies
Geven tot een Draecken spies.’
Zoo vindt St. Joris dan de prinses bij de drakenkrocht. Zij smeekt hem te vluchten, daar de draak anders ook hem in zijn klauwen zal grijpen. In het Beeselsche spel aan de oevers van de traag-voorbijvlietende Maas, richt de prinses zich tot hem als volgt:
‘Jonckman, .... wilt in tyden
Doch van deze plaetse vlyden
Want terstondt sal my een Draeck
Grypen tusschen synen Kaeck’.
Maar de ‘Jonck-man St. Joris’ is niet voor niets ‘miles Christi’, des Christen krijgsman, en onvervaard declameert hij zijn manmoedig antwoord:
| |
| |
mantegna
st. joris (venetië, r. accademia)
| |
| |
carpaccio
de overwinning van st. joris (venetië, s. giorgio)
carpaccio
st. joris bestrijdt den draak (venetië, s. giorgio)
| |
| |
‘Juffrouw, west dogh sonder vreese
Segt my eens de rechte saeck
Wat is dit voor eenen Draeck?’,
waarop de vertwijfelde prinses handen-wringend uitleg geeft in:
Edele Jonck-man, ghy moet weten
Dat den Draeck my op sal eten
Daerom gaet doch hier van dan
Want my niemandt helpen kan’.
De onversaagde St. Joris zegt nu krijgshaftig: ‘Ik en schroom niet voor dat Beest’ en strijdlustig gaat hij voort in:
‘Laet het vyer en vlam uyt-spouwen
Wilt maer vast op my betrouwen
Ick sal 't gaen in Jesus naem
Maeken als een Lam so taem!’.
In de St. Jorislegende slaat de held, na te zijn afgestegen, eerst een kruis waarna hij met zijn lans den draak doorboort en 's konings dochter verzoekt haar gordel om den hals van het monster te werpen. Dit is nu zoo weerloos als een hondje - in het Beeselsche drakenspel ‘zoo tam als een lam’, en in dezen toestand wordt het geknechte gedrocht feestelijk naar stad of dorp geleid.
Te Beesel vormt deze triomf-rit van St. Joris het tweede bedrijf van het boersche openluchtspel, dat echter in de scenes aan de Maas aanmerkelijk afwijkt van de christelijke legende en allerlei elementen bevat, die op een heidenschen oorsprong terugwijzen. Folkloristisch uiterst belangwekkend is het optreden van den ouden visscher aan de Maasoevers en het doodsteken van den draak op den drakensteen.
Als wij den oervorm van het verhaal in de Legenda aura vervolgen, lezen wij hoe St. Joris te Lydda den draak doodt - te Beesel gebeurt dit volkomen analoog op het Marktplein - waarna alle burgers, wel 20.000 zich laten doopen terwijl de koning ter eere van St. Joris en Maria een prachtige kerk bouwt. Evenals te Zavara ten Oosten van de Jordaan, waar volgens sommigen anno 514 de eerste St. Joriskapel werd gevonden met de inscriptie: ‘De Vergaderplaats der daemonen is verheven tot het Huis des Heeren’, werd de kerk te Lydda een wondercultus-tempel, daar onder het altaar een St. Jorisbron ontsprong, waarvan het water alle ziekten genas. St. Joris zelf onttrok zich na zijn heldendaad aan alle eerbetoon en nadat hij zijn belooning onder de armen had verdeeld, reed hij spoorslags weg van de plaats, die hij in de diepste droefenis had aangetroffen en welke hij in de grootste vreugde achterliet.
| |
| |
Wij hebben hier eerst recht gedaan aan de christelijke legende, die zich zeer snel gedramatiseerd over heel Europa verbreidde, maar die de vraag open laat, waarom de draak, welke toch zulk een groote rol in het leven van den heilige speelt, eerst 600 jaren optreedt na zijn legendarisch aardsch bestaan.
In Nederland vindt men de oudste aanwijzing in de Schut- en Kameraars-rekeningen van Utrecht over het jaar 1380 en wel in de post: ‘Zinte Joriis lt., der jonfrouwen lt,. ende de in den Draec ghinc lt,. den moelnaer lt,. ende seven spoelluden elkeen 1 minghelen’. Voor Vlaanderen komt de eerste vermelding van een processiedraak 14 jaren later te Antwerpen in 1394, te Lier in 1417, te Aalst in 1418, te Veurn in 1429, te Oudenaerden in 1433, te Mechelen in 1436 en te Dendermonde in 1458. In Engeland, waar naast St. George ook ‘King’, ‘Prince’ en zelfs ‘Sir’ George in Mummer's Plays populair zijn, was in 1456 de stad Lydda reeds vermaard om haar Jorisspel, dat evenals te Windsor, New Romney en Bassingbourne op St. Margret's day werd opgevoerd. The Dragon is in zulke spelen dikwijls vervangen door ‘The Turc’, ‘The Turkish Knight’ of andere tegenstanders met zwartgemaakte gezichten, die als ‘Morenkoning’ verwant zijn aan de verschijningen in den Morrisdans. Evenals voor Utrecht wordt het Joris-spel voor Feldkirch reeds in 1380 vermeld, terwijl de Augsburger Martin Schüttenheim in 1473 ter eere van keizer Maximiliaan met zijn hoogen gast, den Turkschen keizer Zuzimus schreef: ‘Ain hüpsch spil von sant Jörigen und des Königs von libia tochter und wi si erlöst ward’.
In Frankrijk vierde bijna iedere stad zijn eigen drakenfeest met processie en dramatische voorstellingen, waarbij ontelbare drakenheiligen een rol speelden. In Rouen en Orleans werd de ‘Gargouille’ door St. Romanus verslagen, en te Metz was het St. Clemens, welke de stad van het ondier bevrijdde; in Poitiers St. Ragondis, te Parijs St. Marcel, te Bordeaux St. Martial en te Troyes St. Loup, die zich als drakenstrijders opwierpen. Ook vrouwelijke heiligen - onder wie de Heilige Martha en Sint Margriet - weten draken te overwinnen door ze met hun gordel of kouseband te wurgen. Sympathieker is de Drachenfels-sage, waarin jonkvrouwelijke vroomheid alleen reeds voldoende bleek om den draak onschadelijk te maken. In poëtischen vorm wordt ons deze symbolische overwinning van het goede op het kwade van het Christendom op het heidendom door August Koppisch verhaald in:
‘Du Christenjungfrau bist zu schön
drum muszt am Drachenfels Du stehn!
Der Drach'aus seiner Höhle kam:
Ein Kreuzlein von der Brust sie nahm.
Der Drach sah's - da floh er fort
und fiel zum tiefsten Höllenort.
| |
| |
‘Ihr Heiden, kommt nun, Weib und Mann,
und betet den Erlöser an’.
die schöne Jungfrau taufte sie.
In Rusland en de Balkanlanden komt de Jorisfiguur in tal van variaties voor, die in de Tschurile identiek zijn aan ‘der grüne Georg’ en ‘Jack in the Green’ van West-Europeesche lentespelen terwijl de Turksche Chederles en de Muselmansche profeet Elijah-el Khuds ons weer in het klassieke land van den klassieken Drakendooder brengen, van Perseus, die Andromeda aan de kust van Aetiopië bevrijdt. Piero di Cosimo heeft in zijn allerwonderlijkst schilderij, dat ik te Florence in het Uffizi-museum nauwkeurig bestudeerde, ons als in een burlesque fantasie de bevrijding op bijna tragi-comische wijze uitgebeeld. In een bucolische sfeer ligt er aan de rotsige kust een stad en hoog op de heuvels minnekoozen verliefden als in het gedroomde Arcadië. Temidden van deze romantische vredigheid staat nu de arme Andromeda gebonden aan een afgeknotten boomstam als een wisse prooi van den aansnuivenden zeedraak. Welk een draak! Een paskwil van een gevleugelden loopvogel-draak, zooals de Westersche fantasie deze gefixeerd heeft in het Beeselsche drakenmonster. Lobbesachtig schijnt de draak op Cosimo's schilderij het zich te laten welgevallen, dat Perseus in gouden pantser en blauwen wapenrok aangevlogen door het luchtruim zich op zijn nek-kwabben neerlaat om hem met het sikkelzwaard den slagtanden-kop af te houwen. Klassiek-Breugheliaansch is dit draken-schilderij met als hoofdfiguur naar Vasari's karakteristiek: ‘la piu bizarra a capricciosa orca marina’, welke ooit een kunstenaar op het doek heeft gebracht. Maar dit verhaal leefde voort van geslacht op geslacht aan de kusten van Joppe! Doch van Joppe uit is Lydda de eerste groote plaats land-inwaarts en hier is de bakermat te zoeken van de St. Jorislegende, zooals Jacobus de Voragine ons in zijn Legenda aurea vertelt en zooals we die ééns om de zeven jaren in het boersche openluchtspel van Beesel gedramatiseerd zien.
Zoo is de weg gewezen van den christelijken drakendooder in hetzelfde Lydda, waar de kruisvaarders hun St. Joriskerk bouwden, naar den Phoenicischen Reseph, identiek aan den lievelingsgod van den lateren Romeinschen tijd Horus die, - in militaire uitrusting afgebeeld - een lans steekt in den muil van een krokodil. Naar Oostersche begrippen kon de overwinning van het goede over het slechte niet treffender worden verbeeld, dan in een neergeveld voorwereldlijk monster. Danst Krisna in de Bhàgavata-purana niet op den giftigen draak gelijk Perseus op Cosimo's schilderij bijna rhythmisch met zijn zwaard op den drakenrug balanceert? Wij lezen: ‘Toen sprong Krisna op de gezwollen nekken en begon te dansen. Zijn donkere lotosvoeten drukkend op de kleurige koppen van het dier. De hemelsche muzikanten en
| |
| |
andere goddelijke wezens brachten hem hun hulde met muziek, bloemen en zang. En hij danste door, onvermoeid....’ Ook Shiwa treedt in de Keyil-Purâna op als dansende drakendooder en zoo zien we in de Oostersche oudheid reeds draaksteken en ritueel dansen samengaan. Shiwa zegt: ‘Mijn eigenlijke gedaante is van licht en glans. Ik ben de ziel van alles en mijn dans is de schepping, onderhouding en vernietiging van het heelal, de omhulling van de zielen met lichamen en der zielen bevrijding. Eindeloos en eeuwig is de dans!’
Ook en vooral in zijn betrekking tot het drakenspel, zooals dat eens in de Zuidelijke Labyrinthen en de Noordelijke Trojaburgen ritueel werd uitgevoerd is de dans eeuwig! Zelfs in het louter tot kermisvermaak gedegradeerde draaksteken op Brueghel's tafereel voeren de zwaarddansers hun kunstige evoluties uit. In Engeland zijn in meer dan één graafschap, waar ‘Christmas Mummers plays’ worden opgevoerd om naar de woorden van een oud lied: ‘To shorten Winter's zadness’ de spelers tevens ook dansers. Dansend komt ook King George op, het houten zwaard in de rechterhand geheven, declameerend:
‘In comes I, King George, that man of courage bold,
With my sword so valiant by my side.
I won ten thousand crowns in gold
'Twas me that fought that fiery dragon
And brought him to his slaughter
By these means, and many things.
I won the Queen of Egypt's daughter’.
Na deze vluchtige oriënteering in het rijk der St. Jorislegenden, zien we in het naieve boerenspel van het Beeselsche draaksteken steeds meer een laatste herinnering aan het arische oer-drama, dat van Klein-Azië en het antieke Zuiden door geheel Europa tot in het Germaansche Noorden en het Keltische Westen is te volgen in tal van variaties, waarvan Ernst Krause in zijn merkwaardig boek over de Noord-Europeesche Trojaburgen als voornaamsten noemt:
Heracles verslaat het zeemonster voor de poorten van Troja en bevrijdt Hesione.
Perseus verslaat het zeemonster en bevrijdt Andromeda.
Jason verslaat de draak, die door Medea reeds in slaap is gebracht en ontvoert haar.
Theseus verslaat den Minotaurus in het Kretenser Labyrinth en ontvoert Ariadne.
Siegfried verslaat den draak en doet Brunhilde uit den tooverslaap ontwaken.
Ragnar Lodbrok verslaat de lintworm, die met zijn staart het huis van Thora omslingert en bevrijdt de gevangene.
| |
| |
de trojaburg te visby op het eiland gothland
het draaksteken op de st. joris kermis fragment eener kopergravure naar pieter brueghel
| |
| |
st. joris, st. magriet en de draak in den oisterwijkschen folklore-optocht 15 augustus 1933
het steekspel van den lumeçon te mons (bergen) in henegouwen
| |
| |
St. Georgius verslaat in Bulgarije den draak voor de poorten van Troja en bevrijdt des Konings dochter.
Dit zijn slechts de meest bekende drakensagen, want men zou de rij drakendooders en jonkvrouw-bevrijders met tal van mythologische en hagiographische helden kunnen aanvullen. Ik denk hier aan de sagen van Indra, aan Zeus en den Typhon, aan Apollo en den python, aan Bellerophon, Kadmos, Dietrich von Bern, Beowulf en Grendel, Sintram en Baltram, aan Gilles de Chin et le Doudou, Saint Martha et le Tarasque en ten slotte ook aan Sint Joris ‘zoet van zeeden’ en ‘de juffrouw uit het Beeselsche draakstekersspel’.
Ongetwijfeld zullen de kruistochten grooten invloed hebben uitgeoefend op de verbreiding van de drakensagen uit Klein-Azië naar deze Westelijke landen, waarbij verschillende motieven uit de antieke verhalen in de christelijke legenden werden overgeheveld in een verheerlijking van een overwinning op het heidendom, van het goede op het slechte, het licht op de duisternis, de dag op den nacht, de zomer op den winter, de vruchtbaarheid op de onvruchtbaarheid. In de plaats van ethische motieven komen nu de materieele voordeelen, welke trouwens ook in de St. Jorislegenden allerminst zijn verwaarloosd. Wij lazen reeds hoe onder het altaar in de St. Joriskerk te Lydda een geneeskrachtige bron ontsprong en ook in het Bulgaarsche volkslied laat St. Joris overal waar hij voorbijwandelt als een kostelijke gave het kristalheldere water opwellen, dat jarenlang in wel 70 bronnen door den Trojaanschen draak was vergiftigd. Hier schemert iets van regentoover en het vruchtbaar maken der aarde door de christelijke legende heen en wij denken hoe Perseus in de grijze oudheid als triomfator der wintersche machten werd geëerd, zoodat het volk van de klassieke St. Jorisstad Lydda hem offers bracht als den Akker-Zeus als Zeus Georges! Aan een dergelijken vruchtbaarheidscultus herinnert in het Belgisch-Brabantsche dorpje St. Joris-Winghe het gebruik om op 23 April naar de H. Kruiskapel te trekken en er het water in den St. Jorisput te wijden. Ook is in dit verband opmerkelijk, dat St. Joris in Brabant wordt beschouwd als de verdrijver van den boozen onkruid-zaaier (malin semeur) en dat men bij voorkeur op St. Joris' naamdag zaait, zooals het boeren-weerrijmpje ook zegt in:
Wanneer wij thans op gildefeesten St. Joris zien rijden in een fantastisch uniform van Romeinsch veldoverste dan dienen wij, na het bovenstaande, te bedenken, dat zelfs de Krijgsgod Mars oorspronkelijk een god der vruchtbaarheid was, en dat wij St. Joris folkloristisch-hagiographisch evenzeer kunnen aanvaarden als een ‘Overste der velden’ dan als een veldoverste.
De christelijke geloofsheld St. Joris treedt daarbij naar den achtergrond om plaats te maken voor de personificatie van de heidensche akker-godheid
| |
| |
of zonneheld! En daarbij wordt tevens aannemelijk, dat juist deze figuur steeds in de processies meetrekt, welke Godes zegen over het teveld staande gewas in plechtigen ommegang afsmeken, gelijk voor duizenden jaren de Germanen in hun veld-gangen de vruchtbaarheid der akkers dachten te bevorderen.
In Vlaanderen trok de draak - sulfer en vuurspuwend - steeds mede in de ommegangen. Albrecht Dürer zag hem te Antwerpen in de processie loopen, weerloos aan een rood zijden lint geleid door Sint Margriet. Voor Zeeuwsch-Vlaanderen gewaagt een post van 1504 in de stadsrekening van Axel, dat men aan een man een som gelds gaf, omdat hij een greppel met aarde had gevuld ‘daar ende drake stac’ terwijl een rekening van 1560 over de groote processie van het H. Kruis te Breda vermeldt:
Gegeven van den Draeck te maeken: 1 gld. 2 st.
Van 't Cleet tot den Draeck: 15 st.
Voor een paar Hantschoenen voor de Maecht: 1 st. 3 oort.
St. Joris gegeven: 12 st.
Ook in Beesel's buurdorp Swalmen, waar thans nog in de kerk een schilderstuk herinnert aan het overmeesteren van den draak, die de koningsdochter Aja wilde verslinden, werd eertijds een draak van gevlochten ‘witsen’ (twijgen) in de processie meegevoerd en gestoken, tot de Bisschop van Roermond dit spel in 1708 verbood. Evenals zoovele kerkelijke verboden werkte het niet veel uit, want in 1716 riep pastoor Dolmans de dekens van ‘de Draakschutters’ bijeen om althans te bewerkstelligen, dat de draak niet meer op kermismaandag in de Zandstraat zou worden gestoken of dat men met paarden daarheen rende, dan na het voorbijtrekken der processie. Alles met de bedoeling ‘het respect voor kerkelijke feesten beter te leeren waardeeren’.
Dit respect voor het religieus-christelijke karakter van de Sacraments-processie werd ook in het naburige Venlo steeds bedenkelijk aangetast door het dansen der beide reuzen Valuas en Suzanna onmiddellijk voor het baldakijn, waaronder de priester het Allerheiligste omdroeg. Op last van den Bisschop van Roermond, die zijn veto uitsprak over deze ‘stomme en versmadelijke statuen’ bleven zij voor het eerst in de processie van 29 Juni 1747 weg, doch zij handhaafden zich als dansende kermispoppen tot op den huidigen dag in wereldlijke feest-stoeten, waarin zij meetrekken met de Venlosche tuinders, het akkerlieden-gilde een eeuwenoude maar zeer vitale ‘schutterij’ analoog aan de broederschap der Romeinsche ‘Fratres Arvales’, ‘de Broederen der Geploegde Velden’.
De Roomsche Kerk heeft al het mogelijke beproefd om in Duitschland Sint Joris tot volksheilige te verheffen en de herinnering aan Siegfried te doen verbleeken. Overal, waar de Siegfried-sage gelocaliseerd was in een Paaschspel, dat zich afspeelde op een ‘Wal’ - of Trojaburg, werden St. Joriskerken
| |
| |
gebouwd en trachtte men de overwinning op den draak als de synthetische figuur van het heidendom door den Geloofsstrijder St. Joris te verzinnebeeldigen. Doch lang niet altijd met succes! Nog in het jaar 1878 hebben de geestelijken gepoogd het feest van den ‘Drachenstich’ te Fürth i. W. te verhinderen omdat de ridder niet Joris, en de geredde jonkvrouwe niet Margaretha heette.
In de Waalsche stad Mons (Bergen) wordt ieder jaar nog het vermakelijke drakenspel van ‘Le Lumeçon’ of ‘Le Doudou’ opgevoerd, op drievuldigheids-Zondag direct na het trekken der processie. Wanneer deze met de vermaarde ‘Car d'or’ die getrokken door zes prachtig opgetuigde bierbrouwerspaarden den schrijn van den Heiligen Waudru meevoert, weer de kathedraal heeft bereikt en het door de geestelijkheid ingezette Te Deum is gevolgd door het Bergensche volkslied: ‘Le Chant du Doudou’, begint voor het stadhuis op de Groote Markt ‘de strijd van ‘Saint George et le Lumeçon’. Sint Joris ziet er geforceerd krijgshaftig uit. Op het hoofd een kurassiershelm met wapperende staart; hooge glimmend gepoetste rijlaarzen accentueeren zijn ruiterschap, een lans, een zwaard en een pistool zijn de wapens waarmede hij het ondier te lijf zal gaan. Maar hij vertrouwt niet uitsluitend op de kracht dezer anachronistische wapens, want hij heeft versterking gerequireerd in een viertal ‘chinchins’, die hem een allerkoddigst geleide geven en den draak tarten. Wij herkennen in deze karakteristieke schimmelruiters figuren van wijd-verbreide populariteit. De Bergensche ‘chevaux godins’ zijn identiek aan de Engelsche ‘Hobby-Horses’, welke in geen ‘Mummer's play’ ontbreken naast ‘The snap-dragon’, aan den duitschen Schimmelreiter en aan onze 's Hertogenbossche biezepeerdjes. Hun taak te Mons wordt in ‘La Chanson Montoise’ omschreven in:
Courent aussi dans ces lieux
Sait plaire à tous les yeux.
Ils nous font crever d'rire
Dans ces lieux, tous les yeux
Deze stokpaardjes-ruiters uit het Draakstekersspel te Bergen zijn een laatste herinnering aan dieren-mimicry, welke in daemonenrollen bij arische volken algemeen toegepast werd, zooals Severianus, Maximus van Turijn, Chrysologus van Ravenna en Caesarius van Arles in de eerste eeuwen onzer jaartelling reeds hebben aangetoond en het nieuwe folkloristische onderzoek heeft bevestigd.
(Slot volgt)
|
|